ECLI:NL:TGZREIN:2017:46 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 16192

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2017:46
Datum uitspraak: 19-04-2017
Datum publicatie: 19-04-2017
Zaaknummer(s): 16192
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Huisarts. Weigeren toegang tot praktijk ondanks gezondheidsklachten (1), ten onrechte bij instanties verklaren dat klager doodsbedreiging heeft geuit (2), gezondheidsklachten niet serieus genomen (3), tegenwerken operatie aan nekhernia (4), 5 minuten voor sluiting praktijk klager buiten laten staan (5) en voedselvergiftiging door oesters geduid als buikgriep (6). College: 1 gegrond, 2 t/m 6 ongegrond. Artikel 7:460 BW. Beëindigen behandelovereenkomst. Gewichtige redenen. KNMG-richtlijn ‘Niet aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelovereenkomst’. Klager heeft zich meerdere keren onheus of agressief gedragen ondanks waarschuwingen. Verweerder mocht behandelovereenkomst beëindigen. Zorgvuldigheidseisen onvoldoende in acht genomen. Geen schriftelijk afspraken, geen waarschuwing dat behandelovereenkomst zou worden beëindigd als gedrag niet zou veranderen, geen (redelijke) termijn in acht genomen en niet medegedeeld dat verweerder noodzakelijke medische hulp zou verlenen totdat klager nieuwe huisarts had. Waarschuwing.  

Uitspraak: 19 april 2017

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 31 augustus 2016 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

tegen:

[C]

huisarts

werkzaam te [B]

verweerder

gemachtigde mr. E.E. Rippen te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift en de aanvullingen daarop (waaronder een CD-rom en een USB-stick)

-          het verweerschrift

-          de transcriptie van de geluidsopname op de USB-stick van het consult van 18 februari 2016, ontvangen van klager

-          de transcriptie van de geluidsopname van het consult van 18 februari 2016, ontvangen van de gemachtigde van verweerder

-          de brief d.d. 28 februari 2017 van de heer [D]

-          de pleitnotitie van de gemachtigde van verweerder.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting

van het college verwezen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 8 maart 2017 behandeld. Partijen waren aanwezig. Verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde, klager door mevrouw [E].

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Verweerder is sinds 1 november 2010 werkzaam als huisarts en sinds 1 april 2012 heeft hij een eigen huisartsenpraktijk.

Klager was vanaf 18 juni 2013 patiënt in de praktijk van verweerder. Toen klager bij verweerder in de praktijk kwam, was hij bekend met een cervicale hernia nuclei pulposi.

Het laatste consult vond plaats op 18 februari 2016. Klager kwam die dag op het spreekuur vanwege een klacht aan zijn scrotum. Het was de vijfde keer dat klager voor deze klacht op het spreekuur kwam.

Tijdens dit consult is klager boos geworden op verweerder en heeft klager meerdere keren zijn stem verheven. Verweerder heeft klager gewaarschuwd dat hij niet zo’n toon moest aanslaan. Nadat klager weer zijn stem verhief, heeft verweerder het consult beëindigd door te zeggen: “Ik verwijs je door naar de uroloog, die gaat er maar een keer naar kijken en ik ben klaar met jou.” en daarna “(Je) ga(at) (maar) een andere huisarts zoeken.”. Klager is daarop boos weggegaan.

Op 19 februari 2017 heeft verweerder klager een aangetekende brief gestuurd, waarin hij klager de toegang tot de praktijk heeft ontzegd en waarin hij klager heeft gesommeerd een andere huisarts te zoeken.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder dat hij:

  1. hem op onjuiste gronden de toegang tot de praktijk heeft ontzegd, terwijl klager dringende gezondheidsklachten had;
  2. ten onrechte bij andere instanties heeft verklaard dat klager hem met de dood heeft bedreigd. Hierdoor wordt klager bij die instanties niet meer serieus genomen;
  3. zijn gezondheidsklachten niet serieus heeft genomen en niet naar klager heeft geluisterd;
  4. hem steeds heeft tegengewerkt om een operatie aan een nekhernia te voorkomen;
  5. hem 5 minuten voor sluiting van de praktijk buiten de deur heeft laten staan;
  6. een voedselvergiftiging door oesters bij klager heeft geduid als een buikgriep.

Deze situatie heeft voor klager een hoop problemen veroorzaakt. Hij wordt nergens meer serieus genomen. Naast zijn hernia zijn nu ook chronische en psychische klachten ontstaan.

Klager heeft verweerder niet bedreigd. Aan het einde van het consult heeft klager gevraagd: “Dus van jou mag ik kapot vallen?”.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder stelt dat hij steeds het belang van klager voorop heeft gesteld en in zijn visie juist heeft gehandeld. Tijdens alle consulten heeft verweerder de hulpvraag van klager steeds serieus genomen en onderzoek gedaan.

Ten aanzien van klachtonderdeel 1 stelt verweerder dat er tijdens het consult van 18 februari 2016 sprake was van een gewichtige reden om de behandelovereenkomst op te zeggen, te weten herhaald agressief gedrag van klager. Klager ging tijdens consulten veelvuldig in discussie met verweerder. Reeds op 4 juni 2015 heeft verweerder een aantekening gemaakt in het journaal dat hij klager heeft verzocht in te binden na stemverheffing. Verweerder verwijst naar de aantekeningen in het journaal van 25 juni 2013, 4 april 2014, 13 januari 2015, 3 juni 2015, 4 juni 2015, 5 augustus 2015 en 22 januari 2016. Op 18 februari 2016 zag verweerder zich door het gedrag van klager en de aan zijn adres geuite doodsbedreiging - verweerder dacht destijds dat klager zei: “Van mij mag je kapot vallen” - genoodzaakt klager de toegang tot de praktijk te ontzeggen en hem te sommeren een andere huisarts te zoeken. Klager had op dat moment geen dringende gezondheidsklachten.

Met de wetenschap die verweerder nu heeft, zou hij het wel anders hebben gedaan en klager in de brief een termijn hebben gegund om een andere huisarts te vinden en in de brief hebben opgenomen dat klager in de tussentijd bij dringende medische hulpvragen bij verweerder terecht kon.

Ten aanzien van klachtonderdeel 2 stelt verweerder dat hij niet bij andere instanties heeft verklaard dat klager hem met de dood heeft bedreigd. Verweerder heeft alleen aan de behandelaar van klager bij de GGZ desgevraagd bevestigd dat hij klager vanwege zijn uiterst agressieve gedrag de toegang tot de praktijk had ontzegd en hem had gesommeerd een andere huisarts te zoeken. Verweerder heeft tegen de behandelaar gezegd dat klager ter overbrugging voor dringende medische hulp nog bij verweerder kon komen.

Ten aanzien van klachtonderdeel 3 en 4 geeft verweerder aan dat uit het medisch dossier van klager valt op te maken dat hij bij ieder consult naar klager heeft geluisterd en zijn klachten serieus heeft genomen. Verweerder heeft klager ook regelmatig doorverwezen naar een specialist. De geraadpleegde specialisten achtten een operatie niet geïndiceerd.

Verweerder gaat ervan uit dat klachtonderdeel 5 gaat over een voorval op 3 juni 2015. Op die dag belde klager vijf minuten voor sluitingstijd dat hij oxazepam voorgeschreven wilde krijgen. In overleg met verweerder heeft de assistente tegen klager gezegd dat hij daarvoor een afspraak moest maken. Klager was het daar niet mee eens en heeft op dreigende toon gezegd dat hij direct naar de praktijk zou komen. Verweerder was tot een half uur na sluitingstijd in de praktijk, maar heeft klager niet meer gezien. Vanwege het telefoongesprek durfde de assistente van verweerder echter niet meer alleen naar haar auto te lopen.

Ten slotte merkt verweerder voor wat betreft klachtonderdeel 6 op dat klager op 4 januari 2016, de dag nadat klager oesters had gegeten, niet door hem is gezien, maar door een waarnemend huisarts. Verweerder kan ten aanzien van dit consult dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

5. De overwegingen van het college

Ten aanzien van klachtonderdeel 1 overweegt het college als volgt.

Op grond van artikel 7:460 Burgerlijk Wetboek kan een hulpverlener de behandelovereenkomst wegens gewichtige redenen beëindigen. In de KNMG-richtlijn ‘Niet aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelovereenkomst’ (hierna ‘de richtlijn’), is vastgelegd dat een van die gewichtige redenen kan zijn dat de patiënt zich onheus of agressief gedraagt jegens de arts of anderen. Vast is komen te staan dat klager zich in ieder geval op 4 juni 2015 en 18 februari 2016 in de hiervoor bedoelde zin heeft gedragen, onder andere door zijn herhaaldelijke stemverheffingen, ondanks waarschuwingen van verweerder. Dat daarbij de bedreigende woorden zoals verweerder deze meende op te vangen niet (zo) zijn gebruikt maakt dit niet anders. Op dat moment was verweerder met betrekking tot klager niet bekend met een psychische ziekte waarvan diens gedrag het gevolg kon zijn.

Het college is derhalve van mening dat verweerder de behandelovereenkomst mocht beëindigen.

In de richtlijn zijn echter ook zorgvuldigheidseisen opgenomen die bij het beëindigen van de behandelovereenkomst in acht dienen te worden genomen. Naar het oordeel van het college heeft verweerder deze zorgvuldigheidseisen onvoldoende in acht genomen. Weliswaar heeft verweerder klager enkele keren aangesproken op zijn gedrag, maar niet is gebleken dat verweerder hierover met klager schriftelijk afspraken heeft gemaakt en klager heeft gewaarschuwd dat de behandelovereenkomst zou worden beëindigd als hij zijn gedrag niet zou veranderen. Voorts heeft verweerder geen (redelijke) termijn in acht genomen voor de beëindiging, terwijl er geen sprake was van zeer dringende redenen, zoals uiterst agressief gedrag, waardoor opzegging met onmiddellijke ingang geoorloofd was. Ten slotte heeft verweerder klager niet medegedeeld dat hij zou zorg dragen voor de noodzakelijke medische hulp totdat klager een nieuwe huisarts zou hebben gevonden.

Gezien het voorgaande acht het college klachtonderdeel 1 gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel 2 overweegt het college als volgt.

Nergens is uit gebleken dat verweerder tegen medewerkers van andere instanties heeft gezegd dat klager hem met de dood zou hebben bedreigd. Verweerder heeft slechts desgevraagd tegen de behandelaar van klager bij de GGZ gezegd dat hij klager vanwege zijn uiterst agressieve gedrag de toegang tot de praktijk had ontzegd. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel 3 overweegt het college als volgt.

Ook dit klachtonderdeel is ongegrond. Uit het medisch dossier van klager blijkt dat verweerder de klachten van klager steeds serieus heeft genomen en uitgebreid de tijd voor klager heeft genomen, zelfs tot dertig minuten per consult.

Ten aanzien van klachtonderdeel 4 overweegt het college als volgt.

Niet is gebleken dat verweerder klager heeft tegengewerkt en een operatie aan zijn hernia heeft willen voorkomen. Verweerder heeft klager juist doorverwezen naar verschillende specialisten. Dat deze specialisten tot nagenoeg dezelfde bevindingen en conclusies kwamen en zij een operatie niet geïndiceerd achtten, kan verweerder niet worden tegengeworpen.

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel 5 overweegt het college als volgt.

Tegenover de betwisting door verweerder dat klager na het telefoongesprek niet naar de praktijk is gekomen, heeft klager dit klachtonderdeel noch met bewijzen gestaafd, noch aannemelijk gemaakt. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel 6 overweegt het college als volgt.

Nu verweerder niet betrokken is geweest bij het consult waar de klacht op ziet, is ook klachtonderdeel 6 ongegrond.

De maatregel

Nu klachtonderdeel 1 gegrond is, zal het college verweerder daarvoor een maatregel opleggen. Gezien het feit dat verweerder heeft aangegeven dat hij van dit voorval heeft geleerd en dat hij het volgende keer anders zal doen, meent het college te kunnen volstaan met het opleggen van een waarschuwing. Daarbij wordt aangetekend dat een waarschuwing een zakelijke terechtwijzing is die de onjuistheid van een handelwijze naar voren brengt zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond;

-          legt op de maatregel van waarschuwing;

-          wijst de klacht voor het overige af.

Aldus beslist door mr. A.H.M.J.F. Piëtte als voorzitter, mr. I. Boekhorst als lid-jurist,

dr. E.D.M. Masthoff, A. de Jong en M.F.J.M. Broekman als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M. van der Hart als secretaris en in het openbaar uitgesproken op

19 april 2017 in aanwezigheid van de secretaris.