ECLI:NL:TGZREIN:2014:79 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1486

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2014:79
Datum uitspraak: 21-08-2014
Datum publicatie: 21-08-2014
Zaaknummer(s): 1486
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, geen maatregel
Inhoudsindicatie: Verpleegkundige, werkzaam in de thuiszorg, heeft zich meerdere malen schuldig gemaakt aan seksueel grensoverschrijdend gedrag. Strafrechtelijke veroordeling tot -onder meer- ontzetting van bevoegdheid tot inschrijving reeds ten uitvoer gelegd. Eigen uitschrijving uit BIG-register door verweerder. Klacht gegrond, doch vanwege bijzondere omstandigheden, ziet het college af van het opleggen van verbod tot herinschrijving.

Uitspraak: 21 augustus 2014

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 4 april 2014 binnengekomen klacht van:

INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

te ‘s-Hertogenbosch

klaagster

tegen:

[A]

voorheen verpleegkundige

destijds werkzaam te [B]

verweerder

gemachtigde mr. P.G.C.P. Smits te ‘s-Hertogenbosch

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift

-          het verweerschrift en een aanvulling daarop

-          de pleitnotitie en de aanvulling daarop van de zijde van verweerder

-          de pleitnotitie overgelegd zijdens klaagster.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen. 

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 7 juli 2014 behandeld. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Verweerder was vanaf 1 juli 1997 werkzaam als verpleegkundige in de thuiszorg. Verweerder werkte voor meerdere werkgevers tegelijk in zowel dagdiensten als nachtdiensten.

Vanaf augustus 2012 verleende verweerder (thuis)zorg aan onder andere een dementerende cliënte en aan een cliënte met de ziekte van Huntington. Namens laatstgenoemde cliënte is op 27 november 2012 aangifte gedaan bij de politie van seksueel misbruik door verweerder.

Op 28 november 2012 is verweerder door de politie aangehouden en in hechtenis genomen. Uit het door het OM verrichtte onderzoek kwam naar voren dat verweerder niet alleen bij de cliënte met de ziekte van Huntington meerdere malen seksueel grensoverschrijdend gedrag had vertoond, maar ook bij de cliënte die leed aan een vorm van dementie. Werkgever heeft verweerder in eerste instantie op non actief gesteld en melding gedaan bij klaagster, waarna verweerder op 3 december 2012 werd ontslagen. Op 21 maart 2013 is verweerder door de Rechtbank veroordeeld tot -onder meer-  een gevangenisstraf, het verlenen van medewerking aan therapie alsmede ontzetting van het recht om beroepen in de gezondheidszorg / maatschappelijke zorg uit te oefenen voor de duur van 3 jaar. De gevangenisstraf is ten uitvoer gelegd en verweerder is op 26 juli 2013 in vrijheid gesteld.

In het kader van haar onderzoek heeft klaagster na afloop van de detentie een gesprek met verweerder gevoerd om het risico op herhaling te kunnen inschatten. Het gespreksverslag werd op 13 januari 2014 definitief vastgesteld.

Per 11 januari 2014 is de inschrijving van verweerder in het BIG-register beëindigd.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster is op basis van haar onderzoek tot de conclusie gekomen dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de norm als genoemd in artikel 47, eerste lid, onder a van de Wet BIG, aangezien hij ten opzichte van de aan zijn zorgen toevertrouwde cliënten de grenzen van de professionele zorgverleningsrelatie geschonden heeft door zich meerdere malen schuldig te maken aan seksueel grensoverschrijdend gedrag. Verweerder heeft daardoor in strijd gehandeld met artikel 2.12 van de Nationale Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden en meer in het algemeen met de zorg die een goed hulpverlener ten opzichte van de aan zijn zorg toevertrouwde cliënten moet betrachten. Bovendien heeft verweerder, eveneens in tegenspraak met artikel 2.12 van de Nationale Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden, nagelaten zijn problemen en de gebeurtenissen te bespreken met zijn leidinggevende of collega’s.

Klaagster acht het niet uitgesloten dat verweerder na afloop van de door de Rechtbank opgelegde periode van ontzetting, opnieuw een beroep in de gezondheidszorg / maatschappelijke zorg gaat uitoefenen. Klaagster acht bovendien de kans op herhaling aanwezig. Het feit dat verweerder zijn BIG-registratie heeft laten verlopen door geen gehoor te geven aan de oproep tot herregistratie, laat onverlet dat hij zich op ieder moment weer kan inschrijven in het register.

Klaagster verzoekt naast het opleggen van een maatregel, om de beslissing op grond van artikel 71 Wet BIG bekend te maken.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft primair aangevoerd dat klaagster niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in haar klacht nu reeds een strafvonnis is gewezen dat onmiskenbaar punitief van aard is en ook reeds recht heeft gedaan aan de motieven van klaagster om de onderhavige klacht in te dienen.

Voorts heeft verweerder - voor zover van belang kort en zakelijk weergegeven - als verweer het navolgende opgeworpen. Tegen de aanklacht als zodanig kan en wil verweerder zich niet verweren. Verweer voeren is niet relevant aangezien verweerder al strafrechtelijk vervolgd en veroordeeld is en de daaruit voortvloeiende gevangenisstraf reeds ondergaan is.

Verweerder heeft bewust en wel overwogen besloten zijn registratie in het BIG-register niet te verlengen. Per 1 april 2013 is verweerder met vervroegd pensioen gegaan. Als de door de Rechtbank opgelegde ontzettingsperiode voorbij is, is verweerder 64 jaar. Herregistratie is dan niet meer aan de orde. Verweerder heeft meerdere malen aangegeven dat hij weliswaar weer wil werken, maar dat hij nooit meer een beroep in de gezondheids- of maatschappelijke zorg zal gaan uitoefenen. Evenmin ambieert hij vrijwilligerswerk in deze sectoren. Dat hij geen verbetering heeft gevraagd van het in het gespreksverslag opgenomen stukje dat hij “althans voorlopig” geen vrijwilligerswerk in de gezondheidszorg wilde doen, heeft te maken gehad met zijn psychische gesteldheid op dat moment. Verweerder heeft bedoeld dat hij nooit meer in de gezondheidszorg zou gaan werken, noch betaald noch vrijwillig.

Verweerder is het niet eens met de stelling van klaagster dat het verweerder aan zelfinzicht ontbreekt. Sinds eind 2013 is verweerder in behandeling; dit betreffen zowel individuele gesprekken als groepstherapie. Traumaverwerking komt ook aan de orde.

De kans op herhaling is nihil. De hoofdbehandelaar van verweerder, een GZ psycholoog,  schat het recidiverisico als zeer laag in.

Het spijt verweerder dat hij door zijn handelen veel verdriet veroorzaakt en mensen beschadigd heeft. Ten einde nog meer verdriet en schade te voorkomen voor alle betrokkenen, verzoekt verweerder het college om, ingeval van publicatie van de beslissing, zijn naam en adresgegevens niet te vermelden.

5. De overwegingen van het college

Met betrekking tot de stelling dat klaagster niet-ontvankelijk moet worden verklaard overweegt het college als volgt. Ingevolge artikel 65 lid 1 sub d van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) is de inspecteur in alle gevallen bevoegd tot het indienen van een tuchtklacht mits het een aangelegenheid betreft die hem uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat. Een tuchtklacht wordt uitdrukkelijk niet als strafvervolging aangemerkt zodat beiden naast elkaar kunnen bestaan en niet leiden tot de gevraagde niet-ontvankelijkheid. Klaagster is klachtgerechtigd en verweerder is onderworpen aan tuchtrechtspraak, nu hij ten tijde van de hem verweten handelingen werkzaam was als verpleegkundige ingeschreven in het BIG-register.

Als vaststaand kan, gelet op de onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling van verweerder en zijn stellingname thans, worden aangenomen dat verweerder door zijn handelen heeft gehandeld in strijd met de norm als genoemd in artikel 47, eerste lid, onder a van de Wet BIG, aangezien hij ten opzichte van de aan zijn zorgen toevertrouwde cliënten de grenzen van de professionele zorgverleningsrelatie geschonden heeft. Dit leidt derhalve tot gegrondverklaring van de door klaagster ingediende klacht. Het ging om kwetsbare cliënten. Verweerder had als verpleegkundige een verantwoordelijke positie. Verweerder heeft door zijn handelwijze het vertrouwen dat cliënten en hun familieleden in hem hadden in grove mate geschonden. Gelet op de ernst van zijn gedragingen en de maatschappelijke onrust daarover is hierdoor niet alleen het vertrouwen in hemzelf geschonden, maar ook het vertrouwen in de door de betreffende instellingen die thuiszorg dienen te leveren In beginsel past hierbij dan ook de zwaarste maatregel, een doorhaling. Nu verweerder echter zelf ervoor heeft zorg gedragen dat hij niet meer BIG geregistreerd is, zou de zwaarste maatregel het verbod op herregistratie zijn.

Het college heeft evenwel ter zitting de overtuiging gekregen dat verweerder tot inzicht in zijn handelen is gekomen.  Daarnaast is van belang dat hij volledig meewerkt aan de hem opgelegde behandelingen, zowel individueel als in groepsverband en gebonden is aan de ontzetting tot medio 2016 zodat, naar het oordeel van het college, geen herhaling valt te duchten. Gelet op de bijzondere omstandigheden is het college van oordeel dat van het opleggen van een maatregel als hiervoor bedoeld, kan worden afgezien.

Het college acht geen termen aanwezig het verzoek van klaagster tot bekendmaking van de uitspraak op voet van artikel 71 Wet BIG te honoreren.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht gegrond.

Aldus beslist door mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk als voorzitter,

mr. I.E.M. Sutorius als lid-jurist, G.P. Haas, M. IJzerman en A. Petiet als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het

openbaar uitgesproken op 21 augustus 2014 in aanwezigheid van de secretaris.