ECLI:NL:TGZREIN:2014:100 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 14100

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2014:100
Datum uitspraak: 01-12-2014
Datum publicatie: 01-12-2014
Zaaknummer(s): 14100
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen tandarts over onjuist/onvoldoende informeren en techniekfout bij aanbrengen implantaat. Verweerder niet op de hoogte van door behandelend tandarts verricht onderzoek. Verweerder heeft klaagster onvoldoende geïnformeerd. Geen behandelplan. Niet op patiëntenkaart vermeld wanneer welke verrichtingen zijn uitgevoerd. Gegrond. Uit de overgelegde foto’s kan niet worden afgeleid dat het implantaat onjuist is geplaatst. Ongegrond. Bij maatregel drie eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen meegewogen. Voorwaardelijke schorsing voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaar.  

Uitspraak: 1 december 2014

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 1 mei 2014 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

gemachtigde mr. R.J. Haakmeester te Oss

tegen:

[C]

tandarts

werkzaam te [D]

verweerder

gemachtigde mr. M.H.M. Mook te Leusden

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift en de aanvulling daarop

-         het verweerschrift en de aanvulling daarop

-         de behandelkaart van klaagster, ontvangen van de kliniek waar klaagster door verweerder is behandeld

-         de brief van 2 oktober 2014 met bijlagen van de gemachtigde van klaagster.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 17 oktober 2014 behandeld. Partijen waren aanwezig bijgestaan door hun gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klaagster heeft zich voor tandheelkundige hulp gewend tot de [E] te [B] (hierna: de kliniek). In de periode van juni 2012 tot maart 2013 is zij aldaar behandeld. Verweerder, die als tandarts/implantoloog elders werkzaam is, heeft in voormelde periode als implantoloog ook werkzaamheden verricht in de kliniek. Verweerder heeft na kennisneming van de röntgenfoto’s en een oraal onderzoek bij klaagster op 17 januari 2013 een implantaat geplaatst. Klaagster is hierover niet tevreden en zij heeft in oktober 2013 een andere tandarts geraadpleegd. De gemachtigde van klaagster heeft in december 2013 bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg melding gemaakt van onregelmatigheden in tandheelkundige behandelingen bij de kliniek. In april 2014 heeft klaagster de onderhavige klacht tegen verweerder bij dit college ingediend.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Uit de conclusie van het klaagschrift blijkt dat de klacht uiteen valt in twee onderdelen.

1. Verweerder heeft klaagster onjuist dan wel onvoldoende geïnformeerd.

2. Verweerder heeft een techniekfout gemaakt bij het aanbrengen van het implantaat.

Ter onderbouwing van deze klacht(onderdelen) heeft klaagster het volgende gesteld. Verweerder heeft zelf nimmer een behandelplan opgesteld en heeft zich kennelijk gebaseerd op een behandelplan van zijn voorganger, terwijl ook is nagelaten dit (voldoende) met klaagster te bespreken. Hieruit vloeit voort dat verweerder haar onvoldoende heeft geïnformeerd over de behandeling die zij moest ondergaan. Verder bleek pas tijdens de behandeling dat ook gezonde elementen (deels) moesten worden verwijderd. Ten slotte is het implantaat onjuist geplaatst waardoor dit niet meer kan worden gebruikt. Dit blijkt uit een door klaagster ingewonnen second opinion. Er heeft een onjuiste (en zinloze) medische behandeling plaatsgevonden. Klaagster acht dit in tuchtrechtelijke zin klachtwaardig.

Ter zitting heeft (de gemachtigde van) klaagster – zakelijk weergegeven – daar nog aan toegevoegd dat er nooit een behandelplan of een zorgplan met haar is besproken. Een andere tandarts die ook in de kliniek werkzaam was, heeft wel gezegd dat er een kostenbegroting gemaakt zou worden, maar ondanks herhaald verzoek heeft klaagster die nimmer onder ogen gekregen. Verweerder had moeten verifiëren of er een zorg- dan wel behandelplan was. Er is geen voorlichting aan klaagster gegeven. Het implantaat is verkeerd geplaatst, zo blijkt ook uit de second opinion. Tussen het aangebrachte implantaat en de bovenkaak was onvoldoende ruimte als gevolg waarvan gezonde elementen (deels) zijn verwijderd. Op het implantaat is tot op heden niets geplaatst. Dit is ook niet mogelijk. Klaagster wilde in verband met een gebrek aan vertrouwen niet dat verweerder de behandeling zou voortzetten.

4. Het standpunt van verweerder

Het voorwerk, waaronder begrepen het maken van een behandelplan, werd verricht door de voorganger van verweerder. Verweerder heeft erop vertrouwd dat de voorlichting in het voortraject werd gedaan. Het was beter geweest indien verweerder dit vooraf bij klaagster zou hebben geverifieerd. Op grond van het behandelplan werd door verweerder op 17 januari 2013 het implantaat geplaatst in de regio van de elementen 46 en 47. Het implantaat is technisch juist geplaatst. Verwezen wordt naar de OPG, waaruit blijkt dat het implantaat daar is geplaatst om een brug te kunnen maken van element 45 naar 47. Verweerder heeft nog aangeboden om de behandeling van klaagster, zo nodig, voort te zetten in de praktijk waar hij werkzaam is, maar zij is daar niet op ingegaan. Verweerder is van mening dat hem in de zaak geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Verweerder heeft onregelmatigheden geconstateerd bij  de kliniek als gevolg waarvan hij daar slechts vier keer een behandeling heeft uitgevoerd.

Ter zitting heeft (de gemachtigde van) verweerder met betrekking tot de klachtonderdelen

- zakelijk weergegeven - nog aangevoerd dat hij inderdaad geen behandelplan heeft gezien. Hij heeft wel de röntgenfoto’s van het gebit van klaagster bekeken en een oraal onderzoek bij haar gedaan. Hij heeft ook een los formulier gezien waarop de naam en geboortedatum van  klaagster stond en de opdracht dat ter hoogte van element 46 een implantaat moest worden geplaatst. Verweerder heeft niet geverifieerd wat er met klaagster is besproken over het plaatsen van het implantaat. Dat is de verantwoordelijkheid van de behandelend tandarts. Verweerder had voldoende informatie om het implantaat te kunnen plaatsen. Verweerder pleegt in de regel aan patiënten te vragen of zij medicijnen (zoals bijvoorbeeld bloedverdunners) gebruiken. Ook heeft hij tegen klaagster gezegd wat er ging gebeuren en dat er een of twee hechtingen nodig zouden zijn die na een week verwijderd konden worden. De patiëntenkaart is door verweerder niet ingevuld. Er was bezien vanuit het implantaat inderdaad weinig ruimte ten opzichte van de bovenkaak maar verweerder ging ervan uit dat dit door de behandelend tandarts met klaagster was besproken. Het implantaat is technisch correct geplaatst. De hechtingen zijn niet door verweerder verwijderd en voor zover hij zich dit nog kan herinneren, heeft hij wel de plaats waar het implantaat is aangebracht vrij gelegd.  

5. De overwegingen van het college

Het college zal hierna ingaan op de informatieplicht van verweerder (5.1.), op het aanbrengen van het implantaat (5.2.) en zal vervolgens afsluiten met de op te leggen maatregel (5.3.).

5.1. De informatieplicht.

5.1.1. Verweerder heeft op 17 januari 2013 bij klaagster een implantaat geplaatst. Als gevolg daarvan is tussen partijen een geneeskundige behandelingsovereenkomst tot stand gekomen. Op grond van artikel 7:448 BW is de verweerder verplicht klaagster op duidelijke wijze, en desgevraagd schriftelijk, in te lichten over het voorgenomen onderzoek en de voorgestelde behandeling en over de ontwikkelingen omtrent het onderzoek, de behandeling en haar  gezondheidstoestand. Bij het uitvoeren van deze verplichting moet verweerder zich laten leiden door hetgeen klaagster redelijkerwijze dient te weten ten aanzien van:

A.  de aard en het doel van het onderzoek of de behandeling die hij noodzakelijk acht en van de uit te voeren verrichtingen;

B.  de te verwachten gevolgen en risico’s daarvan voor de gezondheid van klaagster;

C.  andere methoden van onderzoek of behandeling die in aanmerking komen;

D.  de staat van en de vooruitzichten met betrekking tot diens gezondheid voor wat betreft het terrein van het onderzoek of de behandeling.

5.1.2. Het college overweegt dat bij het vaststellen van wat deze informatieplicht in het onderhavige geval concreet voor verweerder inhoudt in aanmerking moet worden genomen dat klaagster onder behandeling was van een tandarts verbonden aan de kliniek en dat verweerder in het kader van het door deze tandarts vastgestelde behandeltraject was gevraagd een implantaat te plaatsen.

5.1.3. Het college is van oordeel dat verweerder - alvorens hij zich deugdelijk kan kwijten van de op hem jegens klaagster rustende informatieplicht -  zich eerst zelf een goed beeld dient te vormen van het door de behandelend tandarts verrichte onderzoek, de aard en het doel van de behandeling, de te verwachten gevolgen en risico’s daarvan alsmede andere in aanmerking komende behandelmethoden. Deze informatie kan in de regel worden geput uit het door de behandelend tandarts gemaakte zorg- dan wel behandelplan. Achteraf is komen vast staan dat een schriftelijk zorg- dan wel behandelplan - ondanks dat in de patiëntenkaart is vermeld dat dat wel is gebeurd - nimmer is gemaakt. Indien verweerder deze omissie tijdig zou hebben vastgesteld, dan had hij zich tot de behandelend tandarts behoren te wenden teneinde de gewenste gegevens mondeling te verkrijgen. Verweerder heeft  noch geverifieerd of er een zorg- dan wel behandelingsplan was gemaakt noch heeft hij contact opgenomen met de behandelend tandarts. Hij heeft enkel kennis genomen van de röntgenfoto’s en een oraal onderzoek bij klaagster verricht.

5.1.4. Verweerder beschikte derhalve over onvoldoende informatie om klaagster deugdelijk te informeren. Vast staat dat hij dat feitelijk ook niet heeft gedaan. Daarom heeft hij zich enkel beperkt tot het verstrekken van informatie met betrekking tot het aan te brengen implantaat. Het college is van oordeel dat hij hiermee niet kon volstaan. Zulks klemt temeer nu verweerder ter zitting heeft erkend dat er tussen het geplaatste implantaat en de bovenkaak (te) weinig ruimte was. Dit vormde een reden temeer om kennis te nemen van het behandelplan of – bij afwezigheid daarvan – ruggespraak te houden met de behandelend tandarts. Ten slotte heeft hij nagelaten op de patiëntenkaart te (doen) vermelden welke verrichtingen op welk tijdstip door hem zijn uitgevoerd. Het hiervoor omschreven herhaalde nalaten van verweerder is strijdig met de zorg die hij in zijn hoedanigheid van implantoloog ten opzichte van klaagster in acht behoorde te nemen. Dit levert tuchtrechtrechtelijk verwijtbaar nalaten op aan de zijde van verweerder. Het klachtonderdeel is gegrond.

5.2 De plaatsing van het implantaat.

Het college stelt vast dat uit de overgelegde foto’s niet kan worden afgeleid dat het door verweerder geplaatste implantaat op de verkeerde plaats dan wel anderszins (technisch) onjuist is geplaatst. Klaagster heeft ter onderbouwing van haar standpunt weliswaar een verklaring van een andere tandarts overgelegd, maar het college gaat om de volgende redenen aan de inhoud van deze verklaring voorbij. Anders dan deze tandarts heeft waargenomen, is het implantaat niet ter plaatse van element 48 maar ter plaatse van de elementen 46 en 47 aangebracht. De tandarts maakt ook melding van een bestaand behandelplan, terwijl is gebleken dat dit nimmer is opgesteld. Ten slotte wordt opgemerkt dat de verklaring van deze tandarts temeer niet als een onafhankelijke second opinion kan worden aangemerkt nu is gebleken dat tussen klaagster en deze tandarts een behandelrelatie bestaat dan wel heeft bestaan. Nu ook anderszins op dit punt niet van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag is gebleken, is dit klachtonderdeel ongegrond.

5.3 De maatregel.

Het gegronde klachtonderdeel dat ziet op schending van de informatieplicht geeft aanleiding tot het opleggen van een maatregel. Bij het vaststellen van de zwaarte van de op te leggen maatregel heeft het college rekening gehouden met het feit dat verweerder door dit college al drie keer tuchtrechtelijk is veroordeeld. Het betreft veroordelingen op 22 januari 2004, 22 december 2005 en 16 november 2010. Daarbij is verweerder telkens een berisping opgelegd. De veroordelingen in al deze zaken zijn (mede) gebaseerd op schending van de informatieplicht. Dat vorenstaande veroordelingen voor verweerder kennelijk een onvoldoende prikkel hebben gevormd om in de toekomst wel te voldoen aan de op hem rustende informatieplicht blijkt uit de onderhavige zaak. Om die reden acht het college het opleggen van de hierna in het dictum nader omschreven zwaardere maatregel van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van zes maanden met daaraan verbonden een proeftijd van twee jaar geboden.

6. De beslissing

Het college:

-         verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond;

-         legt aan de verweerder op de maatregel van schorsing van de inschrijving in het BIG-register voor de duur van zes maanden, met bevel dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij het bevoegde regionale tuchtcollege later anders mocht bepalen op grond dat verweerder voor het einde van een proeftijd van twee jaren zich heeft schuldig gemaakt aan enig handelen of nalaten dat in strijd is met de goede zorg die hij als tandarts behoort te betrachten dan wel in strijd is met het belang van de individuele gezondheidszorg;

-         bepaalt dat de proeftijd ingaat op de dag dat deze beslissing onherroepelijk is geworden;

-         bepaalt dat de proeftijd uitsluitend geldt gedurende de periode dat verweerder in het BIG-register is ingeschreven.

-         wijst de klacht voor het overige af.

Aldus beslist door mr. J.M.P. Drijkoningen als voorzitter, mr. M.J.H.A. Venner-Lijten als

lid-jurist, G.L.M.M. van der Werff, W.J.D.M. van Beers en J.G.J.M. Niessen als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M. van der Hart als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2014 in aanwezigheid van de secretaris.