ECLI:NL:TGZRAMS:2020:38 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/378

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2020:38
Datum uitspraak: 11-03-2020
Datum publicatie: 11-03-2020
Zaaknummer(s): 2019/378
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Verweerder is door de rechter-commissaris benoemd tot deskundige inzake een strafrechtelijk onderzoek naar grensoverschrijdend gedrag van een huisarts (klager). Klager verwijt verweerder dat zijn rapportage niet voldoet aan de vereisten voor een deskundigenrapportage. Ongegrond

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 4 oktober 2019 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r ,

gemachtigde: mr. L.J. Bergsma, advocaat te Den Haag,

tegen

C,

huisarts,

(destijds) werkzaam te D,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr. O.L. Nunes, advocaat te Utrecht.

1. De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het aanvullende klaagschrift;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- het aanvullend verweerschrift in reactie op het aanvullend klaagschrift;

- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

- het proces-verbaal van het op 22 januari 2020 gehouden vooronderzoek;

- de op 30 januari 2020 binnengekomen mail van de gemachtigde van verweerder met twee opmerkingen omtrent het proces-verbaal.

De klacht is op de openbare zitting van 11 februari 2020 behandeld.

Namens klager is verschenen zijn gemachtigde. Verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

Beide gemachtigden hebben een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnota die aan het college en de wederpartij is overgelegd.

2. De feiten

2.1. Verweerder is op vordering van de officier van justitie door de rechter-commissaris benoemd om een betrouwbaarheidsonderzoek in te stellen en daaromtrent te rapporteren in een strafzaak waarin klager verdachte is. De onderzoeksopdracht luidt:

“Naar aanleiding van meldingen van huisartsen en (ex-)patiënten over het uitvoeren van mogelijk medisch onnodig/(seksueel) grensoverschrijdend medisch onderzoek door huisarts A, werd er een strafrechtelijk onderzoek gestart. In het kader hiervan zijn (tot nu toe) gesprekken gevoerd met elf betrokkenen.

De rechter-commissaris draagt u op, na bestudering van de aan u toegezonden stukken antwoord te geven op de volgende vraag:

Is er sprake van mogelijk medisch onnodig/(seksueel) grensoverschrijdend medisch onderzoek?”

2.2. Per e-mail heeft de rechter-commissaris verweerder op 14 mei 2018 als volgt bericht:

“Zoals zojuist telefonisch besproken bevestig ik hierbij dat ‘medisch onnodige/(seksueel) grensoverschrijdende behandelingen’ ook onder de onderzoeksopdracht in de zaak tegen A met parketnummer E vallen”.

2.3. Op 21 mei 2018 heeft verweerder het deskundigenrapport getiteld “Medisch deskundigenrapport F

” afgerond.

2.4. Op 30 augustus 2018 is verweerder voor de tweede keer in vorengenoemde strafzaak door de rechter-commissaris als deskundige benoemd. De opdracht van de rechter-commissaris luidde: “Is er sprake van (mogelijk) medisch onnodig/(seksueel) grensoverschrijdend medisch handelen.”

2.5. Op 9 januari 2019 heeft verweerder zijn tweede deskundigenrapport afgerond.

3. De klacht en het standpunt van klager

Klager stelt zich op het standpunt dat verweerder rapporten aan de rechter-commissaris heeft uitgebracht terwijl hij niet voldoet aan de eisen die worden gesteld aan een gerechtelijk deskundige en dat zijn rapporten niet voldoen aan de daaraan te stellen eisen, zodat hij klachtwaardig heeft gehandeld.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1. Het college stelt voorop dat het college primair tot doel heeft de individuele gezondheidszorg te bewaken. Het college zal vanuit die optiek de klachten van klager beoordelen. Al hetgeen klager heeft gesteld omtrent hetgeen in de strafrechtelijke procedure aan de orde is geweest en nog steeds is, zal door het college – voor zover dit niet ook relevant is in het kader van de bewaking van de individuele gezondheidszorg – buiten beschouwing worden gelaten. Het is aan de strafrechter om hierover te oordelen.

5.2. Het beoordelingskader in deze zaak wordt gevormd door de vaste criteria voor de beoordeling van deskundigenrapporten, zoals deze volgen uit de rechtspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg.

Deze criteria zijn dat het rapport de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust vermeldt, uit het rapport blijkt dat een onderzoeksmethode is gevolgd die geschikt is om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden, in het rapport op inzichtelijke en consistente wijze wordt uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen en het rapport de bronnen vermeldt waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen. Daarbij komt dat de rapporteur binnen de grenzen van zijn deskundigheid moet zijn gebleven.

Volgens vaste rechtspraak van voornoemd College toetst de tuchtrechter ten volle of het onderzoek uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de toets der kritiek kan doorstaan en worden de in het rapport neergelegde conclusies getoetst aan het criterium of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusies heeft kunnen komen.

5.3. Blijkens de door de rechter-commissaris aan verweerder voorgelegde vragen blijkt dat de rechter-commissaris van verweerder zijn oordeel wenste te hebben of hetgeen in de aan verweerder ter beschikking gestelde stukken is beschreven geldt als gebruikelijk en aangewezen medisch handelen of dat sprake is van grensoverschrijdend gedrag. Aan verweerder is niet de opdracht verstrekt te onderzoeken of klager deze handelingen al dan niet heeft verricht.

5.4. Aan verweerder is ten behoeve van het onderzoek een aantal stukken voorgelegd waaronder aangiftes, processen-verbaal van getuigenverhoren en patiëntendossiers. Deze stukken bevonden zich op het politiebureau te B. Verweerder heeft die stukken aldaar – meerdere dagen – bestudeerd en de voor zijn onderzoek relevante data verzameld in een zogenoemd Excel-bestand. Vervolgens heeft hij thuis per casus de feiten, omstandigheden en bevindingen in zijn rapporten neergelegd. Vervolgens heeft hij per casus vermeld welke literatuur is bestudeerd en op welke richtlijnen en protocollen, waarin – kort samengevat – is neergelegd hetgeen gebruikelijk is voor een huisarts te ondernemen bij bepaalde gezondheidsklachten, hij acht heeft geslagen. Dit is een onderzoeksmethode die bij het college geenszins vraagtekens oproept. In tegendeel; het is een deugdelijke methode om aan de hand van hetgeen gebruikelijk is binnen de beroepsgroep van de huisartsen te bezien of de in aan verweerder overgelegde stukken beschreven handelingen binnen hetgeen is beschreven in voormelde stukken passen.

5.5. Verweerder heeft in zijn rapporten op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet en onderbouwd op basis van welke stukken en welke overwegingen hij de hem voorgelegde situaties heeft beoordeeld. Hij heeft per geval aangegeven hoe en op welke gronden hij tot zijn conclusies is gekomen. De gebruikte literatuur, protocollen en richtlijnen zijn niet alleen vermeld, maar verweerder heeft ook per geval inzichtelijk gemaakt hoe de hem voorgelegde situaties zich met deze stukken verhouden. De gronden kunnen dan ook de daaruit getrokken conclusie zonder meer rechtvaardigen.

5.6. Het is het college op geen enkele wijze kunnen blijken dat verweerder niet binnen de grenzen van zijn deskundigheid is gebleven. Verweerder heeft een lange ervaring als huisarts en als hoogleraar huisartsengeneeskunde. Er is geen sprake van dat zijn kennis of ervaring door zijn eerst recente terugtreden gedateerd zou zijn. Zijn publicaties en onderwijsactiviteiten geven blijk van gedegen kennis op het gebied van de hem voorgelegde vragen. Dat verweerder niet is opgenomen in het Nederlands Register Gerechtelijke Deskundigen doet hieraan niet af.

5.7. Uit hetgeen is overwogen vloeit voort dat de rapporten van verweerder voldoen aan de daaraan te stellen eisen en dat de klachten omtrent de rapporten geen doel treffen.

5.8. De klacht dat verweerder het rapport niet had mogen uitbrengen nu hij klager kende mist feitelijke grondslag. Van een “kennen” is geen sprake, indien slechts denkbaar is dat verweerder en klager elkaar ooit hebben gesproken, omdat zij – zeer geruime tijd geleden – actief zijn geweest in de medische faculteitsvereniging van G. Ook al zouden zij elkaar destijds hebben gesproken is er – nu niet is kunnen blijken van enig contact daarna - geen sprake van dat dit de onbevangenheid van verweerder ten opzichte van klager beïnvloedt.

5.9. De klacht van klager die erop neer komt dat verweerder zich ten onrechte heeft verstaan met anderen dan de opdrachtgever (de rechter-commissaris) over zijn onderzoeksopdracht en zijn werkzaamheden treft geen doel. Het is het college niet kunnen blijken dat verweerder hier vanuit tuchtrechtelijk oogpunt grenzen heeft overschreden. Het college heeft geen aanwijzingen dat verweerder in de contacten met het onderzoeksteam en de officier van justitie op wiens vordering het onderzoek heeft plaatsgevonden – welke contacten nauwelijks te vermijden waren nu verweerder de stukken heeft moeten inzien op het politiebureau – onvoldoende terughoudend is geweest.

5.10. Het standpunt van klager – voor zover dat zo begrepen moet worden - dat verweerder aan de rechter-commissaris heeft gerapporteerd buiten de grenzen van zijn opdracht treft evenmin doel. Het rapport bevat hiervoor onvoldoende aanknopingspunten.

5.11. Verweerder heeft echter ook buiten de vraagstelling en naast zijn rapporten aan de rechter-commissaris gerapporteerd aan de leiding van het onderzoeksteam dat hij is gestuit op (andere) omstandigheden die naar zijn mening alarmerend waren met het oog op de kwaliteit van de gezondheidszorg.

De ernst van hetgeen door verweerder is geconstateerd is het college aan de hand van de door partijen ter beschikking gestelde stukken niet kunnen blijken. Of hetgeen verweerder heeft geconstateerd zodanig ernstig was dat dit rechtvaardigde om buiten de grenzen van zijn opdracht te rapporteren kan het college dan ook niet beoordelen. Het college wijst verweerder er wel op dat het beter zou zijn geweest dat in het geval dat hij een zodanig ernstige situatie zou hebben geconstateerd dat ingrijpen ter voorkoming van verdere ernstige misstanden onontkoombaar en onverantwoord zou zijn, hij zich met zijn bevindingen tot de rechter-commissaris – de opdrachtgever - had gewend voor overleg.

Door het hierover niet in contact treden met de opdrachtgever zelf heeft verweerder weliswaar in de gegeven omstandigheden niet geheel gehandeld zoals van hem had mogen worden verwacht, maar dat handelen is in de setting waarin het is gebeurd als beschreven in 5.4 niet zodanig verwijtbaar dat hij daarmee in strijd met artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg heeft gehandeld.

5.12. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door:

J. Brand, voorzitter,

D.E. de Jong, A. Wewerinke en C.M.F. Kruijtzer, leden-arts,

R.P. Wijne, lid-jurist,

bijgestaan door A. Kerstens, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2020 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG WG

secretaris voorzitter