ECLI:NL:TGZRAMS:2014:111 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2014/029

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2014:111
Datum uitspraak: 25-11-2014
Datum publicatie: 25-11-2014
Zaaknummer(s): 2014/029
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de neuroloog dat hij hem een te hoge dosering van een medicijn heeft voorgeschreven. Als gevolg daarvan is klager ineengestort met een hoofdwond tot gevolg waarvoor een opname op de spoedeisende hulp noodzakelijk was. Berisping.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 15 januari 2014 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

neuroloog,

wonende te B,

werkzaam te B,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde mr. M. ′t Sas, advocaat te Amsterdam.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met bijlage;

-                     het verweerschrift met bijlagen;

-                     het medisch dossier van klager, ingestuurd door verweerder;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

-                     het proces-verbaal van het op 14 mei 2014 gehouden verhoor in het kader van het vooronderzoek.  

De klacht is ter openbare terechtzitting van 14 oktober 2014 behandeld. Partijen waren aanwezig. Verweerder werd bijgestaan door mr. ′t Sas, die een toelichting heeft gegeven aan de hand van een pleitnota die aan het college en de wederpartij is overgelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Klager is vanaf 2007 in behandeling geweest bij verweerder, neuroloog en waak-slaap deskundige, vanwege slaapklachten. Om de klachten tegen te gaan heeft verweerder klager in de loop der jaren verschillende medicijnen voorgeschreven, in verschillende combinaties, echter zonder afdoende resultaat.

2.2 Naar klager stelt heeft verweerder hem Prazocin tablet 10 mg (voorheen Minipress) voorgeschreven.

2.3 Klager is in de nacht van 14 op 15 november 2013, na het innemen van een tablet van 5 mg Prazocin, vanwege onder andere sterke aandrang naar de badkamer gegaan, waar hij plotseling bewusteloos is geraakt, is gevallen en een hoofdwond heeft opgelopen. Bij de spoedeisende hulp is een hartfilm en ECG gemaakt, waarop een verstoord hartritme (boezemfibrillatie) was te zien.

2.4 Prazocin is een medicijn dat in Nederland niet verkrijgbaar is. De apotheek van klager moest het middel elders bestellen en omdat het vrij kostbaar is, heeft de apotheker klager eerst twee vergelijkbare middelen laten proberen, Tamsulosine en Terazosine. Toen deze middelen geen effect hadden, heeft de apotheker een hoeveelheid Prazocin in tabletten van 5 mg gegeven, met als dosering “1 x per dag 2 tabletten voor de nacht”. Vervolgens heeft klager 1 tablet van 5 mg ingenomen, waarna hij bewusteloos is geraakt zoals hierboven beschreven.

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door op 11 september 2013 10 mg Prazocin voor te schrijven terwijl dat een veel te hoge dosering is.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 Tussen partijen staat vast dat verweerder de mogelijke behandeling met Prazocin aan klager heeft voorgesteld als een laatste poging om de slaapklachten bij verweerder te verhelpen. Verweerder vertelde klager dat hij een recente Amerikaanse publicatie had gelezen waaruit bleek dat dit medicijn dat normaal gesproken wordt gebruikt als bloeddrukverlager, bij een groep Amerikaanse soldaten met posttraumatisch stress syndroom met hevige nachtmerries, een gunstige werking had. Het betreft hier de volgende publicatie: “A Trial of Prazosin for Combat Trauma PTSD With Nightmares in Active-Duty Soldiers Returned From Iraq and Afghanistan”, American Journal of Psychiatry 2013, no. 170, p. 1003 e.v.). Klager wilde het medicijn proberen.

5.2 Ter zitting heeft verweerder zich -voor het eerst- op het standpunt gesteld dat hij aan klager geen recept heeft meegegeven, maar slechts “schriftelijke informatie”, zodat klager zelf verder kon zoeken naar een eventuele nieuwe behandelmogelijkheid. Volgens verweerder heeft klager hem vervolgens ten onrechte niet geïnformeerd dat het hem gelukt was Prazocin te verkrijgen. Dat klager het medicijn heeft kunnen bemachtigen en ook is gaan gebruiken had verweerder niet verwacht en is buiten hem omgegaan. Verweerder stelt dat hem om die reden geen blaam treft.

5.3 Anders dan verweerder is het college in de eerste plaats van oordeel dat verweerder aan klager wel degelijk een recept heeft meegegeven. Dit recept is als bijlage 1 door klager overgelegd en bevat alle kenmerken van een recept. Die kenmerken zijn verweerder ter zitting uitgebreid voorgehouden, maar verweerder is vast blijven houden aan zijn stelling dat slechts sprake is van “schriftelijke informatie”.

Met dit recept is klager naar zijn apotheek gegaan, die vervolgens eerst een tweetal alternatieve medicijnen heeft verstrekt, en daarna Prazocin met de in het recept vermelde dosering van 10 mg (zie ook hierboven, onder 2.4).

Dat uiteindelijk Prazocin zou kunnen worden verstrekt had verweerder niet alleen moeten weten nu hij een daarop gericht recept aan klager had meegegeven, maar ook omdat de apotheker dit per e-mail d.d. 13 september 2013 aan verweerder heeft meegedeeld. Deze e-mail bevindt zich in het door verweerder overgelegde medisch dossier van klager en luidt als volgt: “Geachte C, In overleg met A, geb 241135 Hebben we 30 tabl tamsulosine gegegeven Met alternatief, indien dit niet werkt Terazosine 2 of 4 mg tabl (dit middel heeft overigens ook de indicatie lichte-matige hypertensie, naast BPH) En tot slot prazosine 5 mg tabl (deze vallen buiten de vergoeding en moeten speciaal besteld worden)”.

5.4 Gelet op het voorgaande valt in het geheel niet in te zien waarom klager verweerder had moeten informeren dat hij Prazocin had gekregen, alvorens dat te gaan gebruiken. Dat dit tussen partijen zou zijn afgesproken, zoals door verweerder is gesteld en door klager bestreden, is door verweerder op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt.

5.5 Voorts kan als vaststaand worden aangenomen dat verweerder een veel te hoge dosering in het recept heeft vermeld. Uitgaande van zijn betoog bij het vooronderzoek dat de dosering is gebaseerd op het artikel in genoemd Amerikaanse tijdschrift, moet worden vastgesteld dat hij dit artikel kennelijk niet goed heeft gelezen. Uit het artikel volgt immers dat de begindosis 1 mg is en dat de dosering van 5 mg ′s ochtends en 20 mg ′s avonds in het onderzoek pas in week 6 werd bereikt. Overigens vermeldt ook de bijsluiter bij de aan verweerder verstrekte Prazocin een veel lagere begindosis, namelijk 0,5 mg.

5.6 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens verweerder had behoren te betrachten.

5.7 Over de op te leggen maatregel wordt als volgt overwogen. Het voorschrijven van de veel te hoge dosering acht het college onzorgvuldig. Hiervoor is een berisping zonder meer op zijn plaats. Het college neemt verweerder verder kwalijk dat hij het gesprek met het college over hoe deze fout nu heeft kunnen gebeuren, uit de weg is gegaan. Verweerder heeft immers ter zitting het evident onjuiste standpunt betrokken dat hij feitelijk geen recept voor Prazocin heeft voorgeschreven. Dat hij klager voor de voeten werpt op eigen houtje te hebben gehandeld, acht het college ongepast.

Deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen eigenlijk een zwaardere maatregel dan een berisping. Uitsluitend omdat verweerder zich thans voor de eerste keer voor het college heeft moeten verantwoorden, zal het college hiertoe niet overgaan.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege berispt verweerder.

Aldus gewezen op 14 oktober 2014 door:

mr.dr. E.A. Messer, voorzitter,

J.C. van der Molen, drs. J. Edwards van Muijen en G. Tiessens, leden-arts,

mr.dr. Ph.S. Kahn, lid-jurist,

mr.dr. R.E. van Hellemondt, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 25 november 2014 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. mr. E.A. Messer, voorzitter

w.g. mr. dr. R.E. van Hellemondt, secretaris