ECLI:NL:TGZCTG:2019:170 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.414

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:170
Datum uitspraak: 20-06-2019
Datum publicatie: 20-06-2019
Zaaknummer(s): c2018.414
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen huisarts. Klaagster is met (destijds) haar buurvrouw verwikkeld in een rechtszaak over een handgemeen dat tussen hen heeft plaatsgevonden. De buurvrouw van klaagster heeft aangifte van mishandeling gedaan tegen klaagster wat heeft geleid tot een strafrechtelijk onderzoek. De buurvrouw van klaagster is patiënte van de aangeklaagde anesthesioloog. De anesthesioloog heeft de huisarts een brief gestuurd, heeft op verzoek van de advocaat van patiënte een brief opgesteld en heeft een brief aan Slachtofferhulp gestuurd. Deze stukken zijn vervolgens als processtukken ingebracht in het strafrechtelijk onderzoek tegen klaagster ter zake van de vermeende mishandeling. Klaagster verwijt de anesthesioloog dat hij als behandelend arts van de buurvrouw een verklaring met zijn oordeel heeft gegeven ten behoeve van een rechtszaak en dat hij ongenuanceerd een uitspraak over klaagster heeft gedaan zonder haar te kennen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klaagster niet ontvankelijk verklaard vanwege het enkel hebben van een afgeleid (financieel) belang. Het Centraal Tuchtcollege verklaart klaagster wel ontvankelijk nu het afgeven van schriftelijke verklaringen door de anesthesioloog over zijn eigen patiënte in voorkomende gevallen directe consequenties kan hebben voor het persoonlijk welzijn van een derde, zoals in het geval van klaagster, die heeft gesteld dat de afgegeven verklaringen als (belastende) processtukken zijn ingebracht in een strafrechtelijk onderzoek tegen haar. Het Centraal Tuchtcollege, doet de zaak zelf af en verklaart de klacht deels gegrond met oplegging van de maatregel van waarschuwing.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.414 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

E., anesthesioloog, werkzaam te B., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. E.J.C. de Jong, advocaat te Utrecht.

1.                  Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 14 maart 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te

Den Haag tegen E. - hierna de anesthesioloog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 14 augustus 2018, onder nummer 2018-060, heeft dat College klaagster niet-ontvankelijk verklaard in de klacht. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De anesthesioloog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 23 april 2019, waar zijn verschenen klaagster, en de anesthesioloog, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. De Jong voornoemd. Klaagster heeft pleitnotities overgelegd.

2.                  Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2.        De feiten

Tussen klaagster en mevrouw D. (hierna: D.) heeft op 3 mei 2016 een handgemeen plaatsgehad. D. heeft aangifte gedaan tegen klaagster. Deze aangifte heeft geleid tot strafrechtelijk onderzoek. 

2.2       D. is patiënte bij verweerder. Op verzoek van de advocaat van D. heeft verweerder informatie uit het medisch dossier van D. verstrekt.

2.                  De klacht

Klaagster verwijt verweerder zakelijk weergegeven:

1)                 dat hij als behandelend arts van D. een verklaring met zijn oordeel heeft

                        gegeven ten behoeve van een rechtszaak;

2)                 dat hij ongenuanceerd een uitspraak over klaagster heeft gedaan zonder haar

                        te kennen.

4.       Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.       De beoordeling

5.1       Ter beoordeling staat primair of klaagster in haar klacht tegen verweerder kan worden ontvangen. Meer in het bijzonder rijst de vraag of klaagster rechtstreeks belanghebbende is in de zin van artikel 65, eerste lid, onder a van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG).

5.2       Om als rechtstreeks belanghebbende als bedoeld in artikel 65, eerste lid, onder a van de Wet BIG te kunnen worden aangemerkt, dient sprake te zijn van een rechtstreeks bij een handeling op het gebied van de individuele gezondheidszorg betrokken belang. Dit vloeit voort uit de aard en strekking van de Wet BIG die beoogt de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg te bewaken. Als rechtstreeks belanghebbende zijn in ieder geval aan te merken een patiënt van de betrokken hulpverlener en een nabestaande van een overleden patiënt. Ook naaste betrekkingen van een patiënt kunnen rechtstreeks belanghebbende zijn.

5.3       De belangen die klaagster stelt te hebben zijn in de kern genomen terug te voeren op het belang dat zij, als betrokkene bij het handgemeen, heeft bij de uitkomst van de strafrechtelijke procedure en mogelijke civielrechtelijke (letselschade)procedure. Dit belang is geen rechtstreeks bij een handeling op het gebied van de individuele gezondheidszorg betrokken belang, maar een afgeleid (financieel) belang. Het College verwijst naar de uitspraak van het Centraal Medisch Tuchtcollege van 12 juli 2016, ECLI:NL:TGZCTG:2016:244). Naar het oordeel van het College wordt klaagster daarom niet rechtstreeks in haar belang getroffen door het door verweerder verstrekken van informatie uit het medisch dossier van D. aan haar advocaat. Het College zal klaagster dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar klacht en komt dus niet toe aan een inhoudelijke beoordeling ”.

3.                  Vaststaande feiten en omstandigheden

          Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.                  Beoordeling van het beroep

4.1              Klaagster beoogt met haar beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Het beroep strekt ertoe dat klaagster alsnog ontvankelijk wordt verklaard in de klacht en dat haar klacht op beide onderdelen gegrond wordt verklaard.

4.2              De anesthesioloog heeft verweer in beroep gevoerd. Ter zake van de vraag of klaagster al dan niet ontvankelijk is in de klacht refereert de anesthesioloog zich aan het oordeel van het Centraal Tuchtcollege. Voor het overige concludeert hij tot ongegrondverklaring van de klacht.

4.3              Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt.

Ontvankelijkheid

4.4              Ingevolge artikel 47 lid 1 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), zoals deze bepaling tot 1 april 2019 luidde, is een BIG-geregistreerd beroepsbeoefenaar onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die hij in die hoedanigheid behoort te betrachten ten opzichte van - kort gezegd - zijn patiënt of diens naaste betrekkingen (de zgn. eerste tuchtnorm) dan wel enig ander handelen of nalaten in die hoedanigheid in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidzorg (de zgn. tweede tuchtnorm). 

4.5              Van een behandelrelatie tussen klaagster (of haar naaste betrekkingen) en de anesthesioloog is geen sprake. Aan de orde is de vraag of de anesthesioloog heeft gehandeld in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidzorg, derhalve die tweede tuchtnorm. Niets verzet zich ertegen dat onder de tweede tuchtnorm mede begrepen wordt dat een derde, die benadeeld wordt door handelen of nalaten door een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg als genoemd in artikel 47 lid 2 Wet BIG, dat handelen of nalaten als rechtstreeks belanghebbende voorlegt aan het Centraal Tuchtcollege. Anders dan het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat er in het onderhavige geval niet enkel sprake is van een afgeleid (financieel) belang van klaagster. Het zich hier voordoende geval, waarin schriftelijke verklaringen door de anesthesioloog over zijn eigen patiënte zijn verstrekt, kan in voorkomende gevallen indruisen tegen of consequenties hebben voor het persoonlijk welzijn van een derde, zoals klaagster, die daartoe heeft gesteld dat die door de anesthesioloog afgegeven verklaringen als voor klaagster (belastende) processtukken zijn ingebracht in een tegen haar ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van verdenking van mishandeling van die patiënte. Dit betekent dat klaagster als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65, lid 1 onder a Wet BIG ontvankelijk moet worden geacht in de klacht.

Artikel 73 lid 5 Wet BIG (oud)

4.6              Nu het Centraal Tuchtcollege van oordeel is dat klaagster wel kan worden ontvangen in de klacht, kan de bestreden beslissing van het Regionaal Tuchtcollege niet worden gehandhaafd. De toepasselijke Wet BIG bepaalt in artikel 73 lid 5 (oud, thans in artikel 73, lid 9 Wet BIG), dat indien het Centraal Tuchtcollege tot het oordeel komt dat de in eerste aanleg gegeven beslissing niet kan worden gehandhaafd, het deze beslissing vernietigt en de zaak zelf afdoet. Partijen hebben ter terechtzitting in beroep ieder voor zich verzocht om afdoening van de zaak en hebben ermee ingestemd dat de zaak door het Centraal Tuchtcollege in beroep wordt afgedaan. Het recht van partijen op rechtspraak in twee instanties wordt derhalve geen geweld aangedaan, terwijl het Centraal Tuchtcollege ook niet is gebleken van andere zwaarwegende belangen van partijen die zich hiertegen zouden verzetten.

Inhoudelijke beoordeling

4.7              Klaagster verwijt de anesthesioloog in klachtonderdeel 1 dat hij als behandelend arts van patiënte een verklaring met zijn oordeel heeft gegeven ten behoeve van een rechtszaak. Ter onderbouwing van haar klacht heeft klaagster een drietal verklaringen overgelegd die door de anesthesioloog zijn afgegeven, te weten een brief gericht aan de huisarts van patiënte d.d. 31 maart 2016, een brief d.d. 22 juni 2016 gericht aan slachtofferhulp en een brief d.d. 8 maart 2017 gericht aan de advocaat van patiënte.

4.8              De brief van 31 maart 2016 aan de huisarts ontmoet bij het Centraal Tuchtcollege geen bezwaren. De brief behelst een schriftelijke terugkoppeling van de anesthesioloog van zijn bevindingen naar aanleiding van een consult met patiënte op 25 februari 2016. Het staat de anesthesioloog in het kader van zijn behandelrelatie met patiënte vrij om (de huisarts van) patiënte op deze wijze schriftelijk te informeren. Een ander oordeel zou ertoe kunnen leiden dat (de continuïteit van) de zorg voor patiënte in het gedrang komt. De brief kan niet worden aangemerkt als een geneeskundige verklaring als bedoeld in de hier toepasselijke KNMG Richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens. De brief bevat geen waardeoordeel, enkel een diagnose, hetgeen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

4.9              De brief van 22 juni 2016 aan Slachtofferhulp kan daarentegen de tuchtrechtelijke toets van kritiek niet doorstaan. Het Centraal Tuchtcollege stelt in dit verband voorop dat zorgverleners in zijn algemeenheid terughoudendheid dienen te betrachten bij het afgeven van verklaringen over hun patiënten, zeker wanneer deze gebruikt (kunnen) worden in gerechtelijke procedures, zoals in dit geval. In de brief aan Slachtofferhulp heeft de anesthesioloog de volgende afsluitende passage opgenomen: “ Bespreking: aangezien zij deze verschijnselen en klachten bij het eerste bezoek (25-2-16) niet vertoonde is het heel goed mogelijk dat de recente mishandeling hier debet aan is ”. Aldus heeft de anesthesioloog zich uitgelaten over het oorzakelijk verband tussen de gestelde mishandeling door klaagster en de klachten van zijn patiënte en heeft hij daarmee een waardeoordeel gegeven dat een ander doel dient dan dat van de behandeling of begeleiding van patiënte. Dit betekent dat de brief in zoverre aangemerkt moet worden als een geneeskundige verklaring. Volgens de hier toepasselijke Richtlijnen van de KNMG inzake het omgaan met medische gegevens moet een geneeskundige verklaring een objectief en deskundig oordeel bevatten en zijn opgesteld door een deskundige arts. Een geneeskundige verklaring mag niet door de behandelend arts worden opgesteld, omdat de behandelend arts wordt geacht niet objectief te zijn ten opzichte van zijn eigen patiënt. Door als behandelend arts een brief met deze passage te versturen heeft de anesthesioloog dan ook medisch onprofessioneel gehandeld. Dit kan hem tuchtrechtelijk worden aangerekend. Dat de anesthesioloog - naar eigen zeggen - ruime ervaring heeft opgedaan als gerechtelijk deskundige - wat daarvan overigens zij -  kan hem niet baten, nu hij hier niet als zodanig is opgetreden.

4.10          De brief die de anesthesioloog op 8 maart 2017 aan de advocaat van zijn patiënte heeft geschreven, levert naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege geen tuchtrechtelijk verwijt op. De brief kan bij redelijke lezing niet anders worden opgevat dan een schriftelijke weergave van de bevindingen van de anesthesioloog naar aanleiding van de behandelcontacten die hebben plaatsgevonden met patiënte op

25 februari 2016, 31 maart 2016, 16 juni 2016 en op 3 augustus 2017. De brief bevat geen waardeoordeel, enkel (een) diagnose(n), hetgeen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Van een geneeskundige verklaring als bedoeld in de hier toepasselijke KNMG Richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens is derhalve geen sprake.

4.11          Het voorgaande betekent dat klachtonderdeel 1 ten dele gegrond is.

4.12          Klaagster verwijt de anesthesioloog in klachtonderdeel 2 dat hij zich onprofessioneel heeft gedragen door zonder haar te kennen in voormelde brief van

8 maart 2017 aan de advocaat van patiënte een ongenuanceerde opmerking over haar te maken, te weten “ mishandeld door buurvrouw (vrouw van huisarts/knettergek) ”. Dit klachtonderdeel is ongegrond. Deze door klaagster gewraakte uitspraak maakt deel uit van de weergave van de (subjectieve) anamnese van het consult van 16 juni 2016 en dient daarom te worden aangemerkt als een weergave van wat patiënte naar aanleiding van dat behandelcontact aan de anesthesioloog heeft verteld met betrekking tot de voorgeschiedenis en relevante omstandigheden van de klachten waarmee zij bij de anesthesioloog kwam. De opmerking betreft dus geen oordeel van de anesthesioloog zelf. Van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid is derhalve geen sprake.

4.13          Overigens verdient het steeds aanbeveling om wanneer er op verzoek van derden, zoals hier door de advocaat van patiënte, wordt gevraagd om medische informatie die in het medisch dossier is opgenomen, bij het weergeven van de anamnestisch verkregen gegevens in de correspondentie uitdrukkelijk kenbaar te maken dat het een weergave betreft van de mededeling van de patiënte zelf, en niet ook van de eigen oordelen of waarnemingen van de anesthesioloog.

Maatregel

4.14          Het Centraal Tuchtcollege acht ter zake van het gegrond verklaarde deel van de klacht, zoals overwogen in rechtsoverweging 4.9, de oplegging van de maatregel van waarschuwing passend.

Slotsom

4.15          Dit betekent dat het beroep van klaagster slaagt in die zin dat het Centraal Tuchtcollege de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege zal vernietigen en klaagster ontvankelijk zal verklaren in de klacht. Het Centraal Tuchtcollege zal de zaak in beroep zelf afdoen en opnieuw rechtdoende de klacht gegrond verklaren als hierboven onder 4.9 weergegeven en aan de anesthesioloog ter zake daarvan de maatregel van waarschuwing opleggen. In zoverre treft het beroep doel.

4.16     Om redenen aan het algemeen belang ontleend, zal het Centraal Tuchtcollege bepalen dat onderhavige beslissing op na te noemen wijze wordt bekend gemaakt.

5.                  Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan beroep;

verklaart klaagster ontvankelijk in de klacht;

verklaart klachtonderdeel 1 deels gegrond als bedoeld in rechtsoverweging 4.9 en voor het overige ongegrond;

verklaart klachtonderdeel 2 ongegrond;

legt aan de anesthesioloog de maatregel van waarschuwing op;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: R. Veldhuisen, voorzitter; B.J.M. Frederiks en

A.R.O. Mooy, leden-juristen en F.M.M. van Exter en M.G.M. Smid-Oostendorp, leden-beroepsgenoten en D. Brommer, secretaris.

       Uitgesproken ter openbare zitting van 20 juni 2019.

                        Voorzitter   w.g.                                 Secretaris  w.g.