ECLI:NL:TGZCTG:2019:139 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.440

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:139
Datum uitspraak: 16-05-2019
Datum publicatie: 16-05-2019
Zaaknummer(s): c2018.440
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen fysiotherapeut. Klager is vanwege een ruptuur aan zijn linker achillespees, waarvoor hij conservatief is behandeld met gips, onder behandeling gekomen bij de fysiotherapiepraktijk waar verweerster destijds werkzaam was. Tijdens de tweede behandeling is de achillespees van klager afgescheurd. De klacht houdt in dat verweerster klager ondeugdelijk heeft behandeld doordat zij klager te snel (nadat zijn voet uit het gips kwam) te zware oefeningen heeft laten verrichten en hem daarbij – tegen zijn wil en tegen zijn voorzichtigheid in – heeft gedwongen om zijn achillespees te forceren met als gevolg dat de achillespees van klager volledig is afgescheurd en een operatie noodzakelijk was. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klager ingestelde beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.440 van:

A., klager, wonende te B.,

appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. P. le Heux,

tegen

C., fysiotherapeut, (destijds) werkzaam te B.,

verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. P.F.M. Beemsterboer.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 11 april 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de fysiotherapeut - een klacht ingediend. Bij beslissing in raadkamer van 28 augustus 2018, onder nummer 18/156F, heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Namens de fysiotherapeut is een verweerschrift in beroep ingediend, en bij brief van 4 april 2019 is nog een stuk nagestuurd.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 25 april 2019, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door

mr. P. le Heux, en de fysiotherapeut, bijgestaan door mr. P.F.M. Beemsterboer.

De zaak is over en weer toegelicht. Mr. P. le Heux heeft dat gedaan aan de hand van een pleitnotitie die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2.      De feiten

2.1. Klager is – vanwege een ruptuur aan zijn linker achillespees, waarvoor hij conservatief is behandeld met gips – op 13 mei 2016 onder behandeling gekomen bij de fysiotherapiepraktijk waar verweerster destijds werkzaam was. Verweerster heeft de intake bij klager verricht en hem voor de eerste keer behandeld op 17 mei 2016.

Het medisch dossier vermeldt daarover – voor zover hier van belang het volgende – het volgende:

‘journaal 13-05-2016 12:32 C. (behandeling)

(…)

O (objectief) bevindingen onderzoek: forse zwelling pittig oedeem gehele voet en enkel

Dorsaalflexie beperkt (passief nog 90 graden)

Actief gangpatroon met 2 EK = slecht à heeft gister drie uur gestaan voet nog dikker dan toen gips eraf was

(…)

E (evaluatie) behandeling: remmen en bijsturen in revalidatie: wil eigenlijk nu al fietsen

(…)”

en

‘journaal 17-05-2016 13:33 C. (behandeling)

(…)

O (objectief): Bevindingen/onderzoek: nog tot 12de week Voet regio, daarna verder opbpouwen naar maximaal ROM. Geen normaal gangpatroon afgeraden om zo plots zobder krukken te lopen

(…)’.

2.2. Tijdens de tweede behandeling – op 24 mei 2016 – is de achillespees van klager afgescheurd. Het medisch dossier vermeldt – voor zover van belang – hierover het volgende:

‘journaal 24-05-2016 20:52 C., (behandeling)

S (subjectief): ‘moment’ bij trainen in fitness waarbij instructies om niet op te stappen op verhoging niet werden opgevolgd en hij onverwachts opstapte op verhoging terwijl er aangeven is dat niet gedaan moest worden om piekbelasting te vermijden’

O (objectief): gezien door D. en sportarts C. lim en advies SEH olvg ivm verdenking re ruptuur

(…)’.

2.3. Na behandeling aan de re ruptuur van zijn linker achillespees is klager op 18 juli 2016 opnieuw onder behandeling gekomen bij de fysiotherapiepraktijk. Verweerster was op dat moment niet meer werkzaam bij de fysiotherapiepraktijk en is niet meer bij klagers verdere behandeling betrokken geweest.

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster klager ondeugdelijk heeft behandeld doordat zij klager te snel (nadat zijn voet uit het gips kwam) te zware oefeningen heeft laten verrichten en hem daarbij - tegen zijn wil en tegen zijn voorzichtigheid in - heeft gedwongen om zijn achillespees te forceren met als gevolg dat de achillespees van klager volledig is afgescheurd en operatie noodzakelijk was.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1. Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2. Over wat zich tijdens het consult op 24 mei 2016 heeft afgespeeld, lopen de verklaringen van partijen uiteen. Klager stelt dat het niet zijn eigen idee was om de leg press met één been uit voeren of om de maximale bewegingsuitslag te maken. Hij wist niet dat hij daarmee te snel ging en wist ook niet goed wat de gevolgen waren van te snel gaan. Hij heeft alles in overleg met verweerster gedaan nadat hij advies van haar had gekregen. Volgens klager wist verweerster dat hij geen goede start had gemaakt met zijn revalidatie en in ieder geval niet zo snel een piekbelasting had mogen uitvoeren. Verweerster betwist dat zij klager heeft geadviseerd de oefening op de leg press met één been uit te voeren. Tegen haar advies in heeft klager ongevraagd het gewicht van de leg press verhoogd. Zij heeft klager herhaaldelijk gewaarschuwd voor de risico’s van te zwaar belasten. Het afscheuren van klagers achillespees vond volgens verweerster niet plaats tijdens de oefening van de leg press of bij het afstappen ervan, maar erna, toen klager – volgens verweerster – wilde laten zien hoe hij kon stappen op een verhoging met één been. Verweerster heeft destijds aangegeven dat dat niet veilig was, maar klager had daar geen boodschap aan.

5.3. Bij de beoordeling van de klacht stelt het college voorop dat verwijten omtrent inhoud (en wijze van) mondelinge communicatie (waaronder in kwestie de wijze van uitvoering van de oefening op de leg press) zich moeilijk op hun juistheid laten beoordelen door het college nu er van die communicatie immers geen getuigen zijn geweest. Op grond van het medisch dossier acht het college het echter niet aannemelijk dat verweerster klager zou hebben geadviseerd de leg press met één been uit te voeren en een maximale bewegingsuitslag te maken. Uit de aantekeningen in het medisch dossier van de consulten van 13 mei 2016 en 17 mei 2016 blijkt dat verweerster klager heeft willen afremmen in zijn revalidatieproces; het college acht het niet aannemelijk dat verweerster dan op 24 mei 2016, slechts één week later dan het laatste consult van 17 mei 2016, een haaks op die eerste adviezen staand voorstel doet tot het maken van een maximale bewegingsuitslag. Daarbij merkt het college op dat het fysiek niet mogelijk is voor een patiënt zijn volle gewicht op de tenen te dragen wanneer hij pas net gipsvrij is.

5.4. Ook over hoe de re-ruptuur van klagers achillespees is ontstaan, lopen de lezingen van partijen uiteen. Naar het oordeel van het college is onvoldoende aannemelijk dat wat in het patiëntendossier staat vermeld, een onjuiste weergave is van het ontstaan van de re-ruptuur van klagers achillespees door het door stappen op een verhoging door klager (tegen verweersters advies in). De door klager tijdens het mondeling vooronderzoek naar voren gebrachte stelling dat verweerster het medisch dossier op een later moment (naar het college begrijpt) ten gunste van zichzelf zou hebben aangepast, heeft klager op geen enkele wijze onderbouwd maar acht het college ook anderszins volstrekt niet aannemelijk. Verweerster heeft haar aantekeningen immers gemaakt in klagers elektronisch patiëntendossier (EPD), zodat automatisch een datum en een tijdsvermelding wordt aangemaakt wanneer een notitie in dat dossier wordt toegevoegd. Reeds om die reden is het niet mogelijk een notitie ‘op een later moment’ aan te maken of te wijzigen met, derhalve, een onjuiste datum. Bovendien wist verweerster op het moment van het aanmaken van de notitie in het dossier nog niet dat klager onderhavige tuchtklacht tegen haar zou indienen, zodat zij geen aanleiding had de notitie op 24 mei 2016 ten gunste van zichzelf te wijzigen. Op het moment dat klager daadwerkelijk de onderhavige tuchtklacht indiende (april 2018), was verweerster niet meer werkzaam bij USC en had zij geen toegang meer tot klagers dossier.

5.5. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

5.6. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.

4.         Beoordeling van het beroep

Procedure

4.1       In beroep is de schriftelijke klacht over het beroepsmatig handelen van de fysiotherapeut nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk en mondeling gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 april 2019 is dat debat voortgezet.

4.2       Het beroep strekt ertoe dat de klacht alsnog gegrond wordt verklaard en dat aan de fysiotherapeut een maatregel wordt opgelegd.

4.3       De fysiotherapeut heeft verweer gevoerd en heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Beoordeling

4.4       Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat klager in beroep alleen die klachten ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege kan voorleggen die in de oorspronkelijke klacht aan het Regionaal Tuchtcollege zijn voorgelegd. Nieuwe klachten vallen buiten het bereik van het beroep. Voor zover in beroep sprake is van uitbreiding van de klacht, kan klager daarin dus niet worden ontvangen.

4.5       De klacht van klager betreft het handelen van de fysiotherapeut op 24 mei 2016. De lezingen van klager en de fysiotherapeut over wat er die dag is gebeurd en gezegd staan lijnrecht tegenover elkaar.

Klager stelt – kort gezegd – dat de fysiotherapeut hem in de fitnessruimte van de fysiotherapiepraktijk te zware oefeningen heeft laten verrichten op de ‘leg press’, en hem tegen zijn zin heeft geforceerd zijn kuit te belasten met als gevolg dat de achillespees van klager opnieuw volledig is afgescheurd.

De fysiotherapeut betwist deze geschetste gang van zaken en voert aan dat het laten doen van te zware oefeningen volstrekt niet in lijn is met het uitgangspunt van revalidatie. Zij stelt dat klager, op eigen initiatief en tegen haar advies in, het gewicht van de ‘leg press’ heeft verhoogd van 37 kilogram naar 69 kilogram. Zij heeft klager niet geforceerd, integendeel klager vond het allemaal te licht. Ter terechtzitting in beroep heeft klager zijn eerder ingenomen standpunt enigszins genuanceerd; hij heeft aldaar verklaard dat hij zich veertien dagen na de verwijdering van het gips heeft gemeld voor revalidatie, dat hij niet heeft weersproken dat hij zijn krukken niet altijd gebruikte en dat hij na de intake met de krukken in de hand bij de fysiotherapeut kwam, dat het inderdaad zíjn initiatief was om het gewicht van de ‘leg press’ te verhogen, en dat het zou kunnen dat hij degene is geweest die het gewicht zwaarder heeft ingesteld.

4.6       Het medisch dossier onderbouwt de klacht van klager niet.  In beroep heeft klager nog gewezen op enkele inconsistenties in de aantekeningen in het medisch dossier van klager.

Wat daarvan ook zij, de klacht betreft het handelen van de fysiotherapeut op 24 mei 2016 en de lezingen van partijen lopen daarover sterk uiteen, waarbij opmerking verdient dat de verklaring van klager ter zitting de aanvankelijk door hem gestelde gang van zaken nuanceert.

Daarom kan niet worden vastgesteld wat er op 24 mei 2016 precies is gebeurd. Dit leidt ertoe dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Dit oordeel berust op de omstandigheid dat voor het oordeel dat aan de fysiotherapeut bepaalde gedragingen tuchtrechtelijk kunnen worden verweten, eerst moet worden vastgesteld dat de feitelijke grondslag voor dat oordeel aanwezig is, dat wil zeggen dat aannemelijk is geworden dat feitelijk sprake is geweest van tuchtrechtelijk verwijtbare gedragingen. Dat is hier niet het geval.

4.7       Het vorenstaande leidt er toe dat het Centraal Tuchtcollege – evenals het Regionaal Tuchtcollege – van oordeel is dat de klacht ongegrond. Dit betekent dat het beroep van klager zal worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter, T.W.H.E. Schmitz en

A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen, V.T.M. Agterberg en J.A.M.M. Gloudemans,

leden-beroepsgenoten, en N. Germeraad-van der Velden, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 16 mei 2019.

Voorzitter  w.g.          Secretaris  w.g.