ECLI:NL:TGZCTG:2019:127 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.355

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:127
Datum uitspraak: 14-05-2019
Datum publicatie: 15-05-2019
Zaaknummer(s): c2018.355
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verpleegkundige, werkzaam als manager bedrijfsvoering bij de organisatie die aan klaagster ondersteuning biedt op het gebied van sociaal en persoonlijk functioneren. Klaagster heeft op enig moment een klacht ingediend tegen deze organisatie; verweerster heeft per brief op die klacht gereageerd. Het verwijt van klaagster heeft betrekking op (de inhoud van) deze brief. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klaagster niet-ontvankelijk verklaard nu de verpleegkundige met het opstellen van voornoemde brief in haar hoedanigheid van manager bedrijfsvoering heeft gehandeld. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.355 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., verpleegkundige, werkzaam te B., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. drs. P.A. de Zeeuw, verbonden aan

DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V. te Amsterdam.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klaagster – heeft op 25 juni 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. – hierna de verpleegkundige – een klacht ingediend. Bij beslissing van

14 augustus 2018, onder nummer 2018-143c, heeft dat College klaagster in haar klacht niet-ontvankelijk verklaard. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Het Centraal Tuchtcollege heeft van klaagster nog nadere correspondentie ontvangen.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege

van 18 april 2019, waar zijn verschenen klaagster en de verpleegkundige, bijgestaan door

mr. De Zeeuw voornoemd. De zaak is ter terechtzitting over en weer bepleit.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

            “2.       De feiten

            2.1       Klaagster, geboren op 20 december 1986, is alleenstaande moeder van

            3 kinderen en is sinds september 2017 in opdracht van de gemeente B. begeleid door D. op het gebied van sociaal en persoonlijk functioneren, ondersteuning en regie bij het huishouden, financiën en ondersteuning bij zelfzorg en gezondheid.

            2.2       Verweerster is sinds februari 2006 verbonden aan D.-WMO, aanvankelijk als verpleegkundige en vanaf april 2007 als teammanager. Sinds 2012 is zij werkzaam als Manager Bedrijfsvoering bij het onderdeel E. van D. en daarnaast is zij sinds september 2017 werkzaam bij het onderdeel WMO Extramuraal, de afdeling van waaruit klaagster begeleiding ontving.

            2.3       Bij formulier van 12 februari 2018 is door de casusregisseur WMO van D. melding gedaan bij het Jeugdbeschermingsplein over zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen van klaagster.

            2.4       Op 14 februari 2018 heeft klaagster een klacht ingediend tegen D.in het kader van de Wkkgz vanwege de melding/rapportage van de casusregisseur en het feit dat de geïndiceerde begeleiding niet is geleverd.

            2.5       Deze klacht is op 19 februari 2018 ter beantwoording doorgestuurd naar verweerster als manager bedrijfsvoering.

            2.6       Klaagster is naar aanleiding van haar klacht door het hoofd van de afdeling WMO  uitgenodigd voor een gesprek, dat op 5 maart 2018 heeft plaatsgevonden. Verweerster was daarbij niet aanwezig.

            2.7       Bij brief van 21 maart 2018 heeft verweerster namens de Directie WMO Extramuraal op de klacht gereageerd. De brief is opgesteld in overleg met de betrokken medewerkers.

            2.8       Op 29 maart 2018 is de klacht ter zitting door de klachtencommissie behandeld. De klacht is bij beslissing van 3 april 2018 ongegrond verklaard.

3.                  De klacht

Klaagster verwijt verweerster dat de brief (van 21 maart 2018) niet neutraal is en een onjuiste weergave geeft van de feiten en dat zij  de kant van haar collega’s kiest. Klaagster meent dat in de brief van 21 maart 2018 haar klacht al ongegrond was verklaard voordat er een gesprek had plaatsgevonden met de klachtencommissie. En dit, terwijl verweerster nog nooit bij klaagster thuis is geweest, zodat zij niet kan weten wat de thuissituatie was.

            4.       Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft primair een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van klaagster en subsidiair de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.        De beoordeling

5.1       Uit de stukken blijkt dat, totdat de klacht door klaagster werd ingediend verweerster niet met klaagster bekend was. Voorts blijkt dat verweerster in de brief van 21 maart 2018 namens de Directie WMO Extramuraal van D. heeft geschreven en ondertekend als manager bedrijfsvoering. Er dient dan ook van uit te worden gegaan dat zij in die hoedanigheid heeft gehandeld.

            5.2       Het College oordeelt dat er in ieder geval geen sprake is geweest van directe zorg (artikel 47 lid 1 sub a van de Wet BIG, eerste tuchtnorm), maar ook niet van enig handelen van de aangeklaagde in strijd is met het belang van de goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg (artikel 47 lid 1 sub b van de Wet BIG, tweede tuchtnorm).

            5.3       Op grond van de tweede tuchtnorm (artikel 47, lid 1 onder b, Wet BIG) kan in beginsel handelen of nalaten in een bestuurlijke of leidinggevende functie, derhalve van verweerster als manager bedrijfsvoering, worden getoetst voor zover dit handelen in strijd is met het belang van de goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg. Daarvoor is vereist dat dit handelen of nalaten voldoende weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg én dat verweerster niet alleen heeft gehandeld als manager bedrijfsvoering, maar zich daarbij tevens heeft begeven op het terrein waarop zij ook de deskundigheid bezit die behoort bij haar inschrijving als verpleegkundige in het BIG-register.

Het College oordeelt dat door het in overleg met de betrokken medewerkers opstellen van een reactie op een klachtbrief namens de directie verweerster zich niet heeft begeven op het terrein waarop zij de deskundigheid van verpleegkundige bezit. Reeds daarom is niet voldaan aan de genoemde voorwaarden. Bij het bovenstaande wordt nog daargelaten of het handelen of nalaten voldoende weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg.

            6.       De beslissing

            Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

            verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1              Klaagster is in beroep gekomen tegen de beslissing van het Regionaal

Tuchtcollege waarbij zij in haar klacht niet-ontvankelijk is verklaard. Klaagster concludeert – impliciet – tot ontvankelijkverklaring in en vervolgens gegrondverklaring van haar klacht.

4.2       De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd en primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van klaagster in beroep, subsidiair tot verwerping van het beroep.

4.3       Met betrekking tot het standpunt van de verpleegkundige dat klaagster in haar beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat uit het beroepschrift niet duidelijk wordt wat de gronden van het beroep zijn oordeelt het Centraal Tuchtcollege als volgt. Het Centraal Tuchtcollege acht de gronden van het beroep in het beroepschrift van klaagster voldoende duidelijk omdat daaruit kan worden afgeleid dat klaagster het Centraal Tuchtcollege verzoekt haar in haar klacht te ontvangen en voorts dat zij het geschil in volle omvang wenst voor te leggen. Klaagster is derhalve ontvankelijk in haar beroep.

4.4              De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak

geworpen. Ook het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat de verpleegkundige met het opstellen van een reactie op de klachtbrief van klaagster gehandeld heeft in haar hoedanigheid van manager bedrijfsvoering en niet in haar hoedanigheid van verpleegkundige.

4.5       Het Centraal Tuchtcollege kan zich is is van oordeel dat het aan de verpleegkundige verweten handelen geen handelen betreft dat in strijd is met de niet valt onder verenigen met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over. Dit betekent dat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter; W.P.C.M. Bruinsma en L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen en D.A. Polhuis en P.A.M. Storck, leden-beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

       Uitgesproken ter openbare zitting van 14 mei 2019.

            Voorzitter   w.g.                                 Secretaris  w.g.