ECLI:NL:TGZCTG:2018:254 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.538

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2018:254
Datum uitspraak: 27-09-2018
Datum publicatie: 27-09-2018
Zaaknummer(s): c2017.538
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De aangeklaagde arts werkte als specialist ouderengeneeskunde in het woonzorgcentrum waar de moeder van klager, patiënte, verblijft. Klager verwijt de arts kort gezegd dat zij 1) haar beroepsgeheim heeft geschonden door tegen een derde te zeggen dat patiënte lijdt aan Alzheimer, en 2) informatie die mede betrekking heeft op klager ten onrechte aan een derde heeft verstrekt. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in klachtonderdeel 1, klachtonderdeel 2 gegrond verklaard en in verband daarmee aan de arts de maatregel van waarschuwing opgelegd. Klager heeft beroep tegen deze beslissing ingesteld. De arts heeft zich tegen dit beroep verweerd en tevens incidenteel beroep ingesteld. Het Centraal Tuchtcollege komt tot dezelfde beslissingen als het Regionaal Tuchtcollege en verwerpt beide beroepen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.538 van:

A., wonende te B., appellant, tevens verweerder in het incidenteel beroep, klager in eerste aanleg,

tegen

C., specialist ouderengeneeskunde, (destijds) werkzaam te D.,

verweerster in beroep, tevens incidenteel appellante,  verweerster in eerste aanleg, gemachtigde: E..

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 9 februari 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 17 november 2017, onder nummer 035/2017, heeft dat College klager in het eerste onderdeel van de klacht niet-ontvankelijk verklaard. Het College heeft het tweede onderdeel van de klacht gegrond verklaard en in verband daarmee aan de arts de maatregel van waarschuwing opgelegd.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Namens de arts is een verweerschrift in beroep ingediend en daarbij is tevens incidenteel beroep ingesteld. Klager heeft hierop gereageerd met een verweerschrift in het incidenteel beroep. Nadien heeft het Centraal Tuchtcollege van klager nog een vijftal producties ontvangen.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd – en in een andere samenstelling – met de zaak C2017.364 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 30 augustus 2018. Daarbij was klager aanwezig. De arts was, hoewel behoorlijk uitgenodigd, niet verschenen. Voor haar was verschenen haar gemachtigde, E.. De zaak is over en weer bepleit. E. heeft dat gedaan aan de hand van schriftelijke pleitaantekeningen die zij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2.     “DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

De moeder van klager verblijft in het woonzorgcentrum waar verweerster werkzaam is als specialist ouderengeneeskunde. De laatste jaren verblijft de moeder vanwege dementie (ziekte van Alzheimer) op de gesloten psychogeriatrische afdeling.

De zus van klager is contactpersoon voor de instelling waar de moeder van klager verblijft. Op 29 oktober 2015 heeft de zus van klager de ex-vrouw van klager geappt met de mededeling dat moeder haar had verteld dat klager ’s nachts op bezoek was geweest en had verteld dat hij ver weg zou gaan, de kinderen mee zou nemen en nooit meer terug zou komen.

Zowel de zus van klager als de ex-vrouw van klager hebben met verweerster gesproken over het voorval. Ze wilden van verweerster weten of moeder dit, mede vanwege de dementie, verzonnen zou kunnen hebben. Volgens haar eigen aantekeningen (zoals geciteerd in de door haar ten behoeve van het mondeling vooronderzoek overgelegde aantekeningen) heeft verweerster tegen de ex-vrouw van klager gezegd:

“Gezien het feit dat mevrouw erg begaan is met de zoon en dat zij zaken rond hem vaak wel onthoudt, lijkt het mij dat de uitspraak serieus genomen moet worden, ook al was ik daar persoonlijk niet bij en weet niet of en hoe het gezegd is en wat de bedoeling daarvan was.”

Volgens de aantekeningen zou verweerster tegen de zus van klager hebben gezegd

“Dat ik niet bij de uitspraak was, weet ik dus ook niet of die gedaan is, maar als die gedaan is, dan acht ik het niet zo waarschijnlijk, dat [moeder van klager, RTC] dit verzonnen heeft.”

Op 29 oktober 2015 heeft de ex-vrouw van klager een e-mail gestuurd aan haar advocaat waarin zij onder meer schrijft:

“Na een appwisseling heb ik [zus klager, RTC] gebeld omdat het verhaal voor mij niet duidelijk was. [Zus klager] gaf nogmaals aan dat de verpleeghuisarts [verweerster, RTC] oma [moeder klager, RTC] had gesproken en heeft gezegd dat zij dit niet verzonnen heeft. Omdat [klager, RTC] bekend is met een ambivalent gedrag, veel grote problemen heeft en eerder deze uitspraken heeft gezegd tegen hulpverleners, maak ik mij grote zorgen over het onbegeleide omgangsweekend aankomend weekend!

Op uw advies heb ik zelf ook gebeld naar [verweerster, RTC]. [Verweerster, RTC] heeft mij een aantal keer gezegd dat ondanks dat zij dit gesprek niet gehoord heeft , niet twijfelt aan [moeder klager, RTC]. Oma verzint dit niet en heeft dit dus wel degelijk gehoord. Oma is erg betrokken bij [klager, RTC] en haar kleinkinderen en zij kan ondanks haar Alzheimer wel degelijk naar waarheid vertellen dat [klager, RTC] is geweest en wil vertrekken met zijn kinderen. Oma was hiervan overstuur en deze emoties zijn echt en niet Alzheimer gerelateerd. De arts vond het heel begrijpelijk dat hierover grote zorgen zijn, uitspraken waarvan je niet kan doen dat ze niet gezegd zijn.”

Bij (verstek)vonnis van 30 oktober 2015 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank F. bij wege van voorlopige voorziening de onbegeleide omgang van klager met de kinderen opgeschort, met vaststelling van een begeleide omgangsregeling bij Samen Veilig F.. In de op 6 november 2015 op schrift gestelde motivering van het vonnis, wijst de voorzieningenrechter op de gewraakte uitlatingen van klager en wat verweerster en de begeleider van de moeder van klager daarover zouden hebben verklaard.

In een e-mail van 4 december 2015 heeft verweerster aan klager geschreven zich met nadruk te distantiëren van de uitspraken die in haar naam zijn gedaan aangaande de interpretatie van eventuele uitspraken van de moeder van klager. 

3.     HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerster (blijkens zijn verklaring bij het vooronderzoek) dat zij:

a)     haar beroepsgeheim heeft geschonden omdat ze tegen de ex-vrouw van klager heeft gezegd dat zijn moeder Alzheimer heeft;

b)     tegen zijn ex-vrouw heeft gezegd dat het zou kunnen dat hij ’s nachts bij zijn moeder was geweest en tegen haar gezegd zou kunnen hebben dat hij zijn kinderen mee zou willen nemen. 

4.     HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert primair als verweer dat klager niet kan klagen over schending van het beroepsgeheim dat verweerster jegens moeder heeft. Daarnaast waren de zus en de ex-vrouw van klager al voor het gesprek met verweerster op de hoogte van de omstandigheid dat de moeder van klager lijdt aan de ziekte van Alzheimer. Verweerster is in een situatie van meerdere juridische familieconflicten geraadpleegd over de uitspraak van de dementerende moeder van klager en heeft daarbij de nodige voorbehouden gemaakt. De zus en de ex-vrouw hebben de uitlatingen van verweerster ongenuanceerd, onvolledig en onjuist geïnterpreteerd. Verweerster heeft zich hier dan ook van gedistantieerd.

5.     DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college zal eerst beoordelen of klager in zijn klachten kan worden ontvangen. Op grond van artikel 65 lid 1 sub a Wet BIG kan een tuchtzaak aanhangig worden gemaakt door een schriftelijke klacht van – onder andere – een rechtstreeks belanghebbende. Onder dit begrip valt in ieder geval de patiënt zelf. Het medisch geheim van klager zelf is in dit geval niet geschonden. Hij klaagt immers over de schending van het beroepsgeheim van zijn moeder. Klager is dus niet rechtstreeks in zijn eigen belangen getroffen en daarmee kan hij niet als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 lid 1 sub a Wet BIG gelden. Nu klager evenmin valt onder de in voormeld artikel onder b., c. en d. genoemde categorieën van klachtgerechtigden in de tuchtprocedure kan hij niet in zijn klacht onder a) worden ontvangen.

5.2

Wat het tweede klachtonderdeel betreft is het college van oordeel dat klager wel rechtstreeks in zijn eigen belangen is getroffen. Het verwijt aan verweerster betreft immers handelen met betrekking tot de individuele gezondheidszorg, namelijk het afgeven van een (medische) verklaring over uitlatingen van een patiënte ten gevolge waarvan de rechter volgens klager de onbegeleide omgangsregeling van klager heeft beëindigd.

5.3

Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel stelt het college het volgende voorop. Het wordt behandelend artsen in de KNMG-richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’ (september 2016) ontraden om een geneeskundige verklaring af te geven waarin een waardeoordeel over een patiënt en diens gezondheidstoestand is opgenomen. Een behandelend arts mag wel, met toestemming van de patiënt, feitelijke relevante medische informatie verstrekken.

5.4

Verweerster heeft met haar uitlating jegens de ex-vrouw van klager een (medisch) oordeel gegeven over haar dementerende patiënte. Desverzocht heeft verweerster een verklaring afgegeven aangaande de vraag of de patiënt de mededeling dat klager op bezoek was geweest en had verteld dat hij ver weg zou gaan, de kinderen mee zou nemen en nooit meer terug zou komen al dan niet zou hebben verzonnen. Verweerster was ermee bekend dat er vele juridische familieconflicten speelden. In deze omstandigheden lag het op de weg van verweerster om zeer zorgvuldig, objectief en deskundig te werk te gaan. Zij heeft zich niet, althans onvoldoende vergewist van haar positie jegens patiënte, met name in hoeverre het haar vrijstond om uitlatingen over patiënte te doen gelet op het beroepsgeheim. Verweerster heeft haar mededeling aan de ex-vrouw niet beperkt tot het verstrekken van feitelijke en relevante medische gegevens, maar zij heeft daarentegen ook een conclusie gepresenteerd namelijk dat de uitlating van patiënte serieus zou moeten worden genomen. Deze conclusie is onvoldoende onderbouwd en wordt niet ondersteund door objectieve gegevens. Verweerster heeft zelfs geen onderzoek naar de feiten ingesteld en heeft niet met patiënte of klager over het voorval gesproken. Een voorval dat patiënte in theorie zelfs gedroomd zou kunnen hebben. Verweerster had zich jegens de ex-vrouw van klager voorts moeten beperken tot een verwijzen voor informatie naar de contactpersoon, de dochter van patiënte. Het college acht het handelen van verweerster, hoe goed bedoeld, dan ook onzorgvuldig.

5.5

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht onder b) gegrond is. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten.

5.6

Wat de op te leggen maatregel betreft overweegt het college dat verweerster niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld. Zijdens verweerster is verklaard dat zij lering heeft getrokken uit de onderhavige procedure, waardoor zij in de toekomst in vergelijkbare situaties niet meer zal overgaan tot informatieverstrekking waar die verstrekking op gespannen voet staat met de geheimhoudingsplicht. Aldus kan worden volstaan met oplegging van de maatregel van waarschuwing. Deze maatregel is bedoeld als een zakelijke terechtwijzing die de onjuistheid van de handelwijze van de arts naar voren brengt zonder daarop het stempel van laakbaarheid te drukken.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.

4.         Beoordeling van het beroep

Procedure

4.1       In beroep is de klacht over het beroepsmatig handelen van de arts nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 augustus 2018 is dat debat voortgezet.

4.2       Bij beroepschrift is namens klager een tweetal grieven ingediend. De eerste grief luidt dat het Regionaal Tuchtcollege klager ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het eerste onderdeel van de klacht. De tweede grief luidt – zakelijk weergegeven – dat aan de arts ter zake van het gegrond verklaarde tweede onderdeel van de klacht een zwaardere maatregel had moeten worden opgelegd dan de maatregel van waarschuwing. Namens de arts is ten aanzien van dit principaal beroep verweer gevoerd en geconcludeerd – zo begrijpt het Centraal Tuchtcollege – tot verwerping van dit beroep.

4.3       In incidenteel beroep is de arts opgekomen tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel 2 door het Regionaal Tuchtcollege. Het incidenteel beroep strekt ertoe dat dit klachtonderdeel alsnog ongegrond wordt verklaard. Door klager is in het incidenteel beroep verweer gevoerd en geconcludeerd tot – zo begrijpt het Centraal Tuchtcollege – niet-ontvankelijkverklaring van de arts in het incidenteel beroep dan wel verwerping van dat beroep.

4.4       Gelet op het vorenstaande ligt de klacht in beroep opnieuw in zijn geheel ter beoordeling voor.

Beoordeling van het principaal beroep

4.5       Krachtens artikel 73, eerste lid onder a, van de Wet BIG is het klager toegestaan beroep in te stellen tegen de eindbeslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor zover zijn klacht is afgewezen, of voor zover hij niet-ontvankelijk is verklaard. Dit betekent in casu dat klager in het beroep alleen kan worden ontvangen voor zover dat is gericht tegen het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat klager niet-ontvankelijk is ten aanzien van het eerste klachtonderdeel. Het tweede onderdeel van de klacht is door het Regionaal Tuchtcollege gegrond verklaard. Klager kan in zijn beroep ten aanzien van dat klachtonderdeel, dat er toe strekt aan de arts een zwaardere maatregel op te leggen, niet worden ontvangen.

4.6       Het Centraal Tuchtcollege overweegt verder dat klager in beroep alleen die klachten ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege kan voorleggen die in de oorspronkelijke klacht aan het Regionaal Tuchtcollege zijn voorgelegd. Nieuwe klachten vallen buiten het bereik van het beroep. Voor zover in beroep sprake is van uitbreiding van de klacht, kan klager daarin dus niet worden ontvangen.

4.7       Met het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het eerste klachtonderdeel. Dit onderdeel van de klacht ziet op handelen van de arts ten aanzien van de moeder van klager, patiënte. In de onderhavige procedure klaagt klager namens zichzelf en niet namens patiënte. Daarom kan hij ten aanzien van dit klachtonderdeel niet als klachtgerechtigde worden aangemerkt. Het Centraal Tuchtcollege neemt de overwegingen zoals weergegeven in de bestreden beslissing onder 5.1 over en maakt deze tot de zijne.

Beoordeling van het incidenteel beroep

4.8       Anders dan klager in zijn verweerschrift in incidenteel appel stelt, heeft de arts het incidenteel beroep tijdig ingesteld. De arts kan daarom worden ontvangen in het incidenteel beroep.

4.9       Voor wat betreft het tweede klachtonderdeel kan het Centraal Tuchtcollege zich vinden in de beschouwingen en beslissingen van het Regionaal Tuchtcollege, zoals weergegeven onder 5.2 tot en met 5.4. Door ten onrechte informatie die mede betrekking heeft op klager te verstrekken aan een derde, heeft de arts gehandeld in strijd met de tweede tuchtnorm als bedoeld in artikel 47 lid 1 onder b van de Wet BIG. Hetgeen namens de arts in beroep hieromtrent is aangevoerd, brengt het Centraal Tuchtcollege niet tot een ander oordeel.

4.10     Met het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat kan worden volstaan met het opleggen van de maatregel van waarschuwing. In dit verband neemt het Centraal Tuchtcollege de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege weergegeven onder 5.6 over en maakt deze tot de zijne.  

Conclusie

4.11     Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het Centraal Tuchtcollege tot dezelfde beslissingen als het College in eerste aanleg komt, en dat de beroepen zullen worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het principaal beroep,

verwerpt het incidenteel beroep,

hetgeen meebrengt dat de aan de arts opgelegde maatregel van waarschuwing in stand blijft.

Deze beslissing is gegeven door: K.E. Mollema, voorzitter, Y.A.J.M. van Kuijk en Th.W.H.E. Schmitz, leden-juristen en C. de Graaf en P.J. Schimmel, leden-beroepsgenoten, en  N. Germeraad-van der Velden, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 27 september 2018.

                                   Voorzitter   w.g.                                Secretaris  w.g.