ECLI:NL:TGZCTG:2017:170 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.499

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:170
Datum uitspraak: 16-05-2017
Datum publicatie: 15-06-2017
Zaaknummer(s): c2016.499
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De zoon van een inmiddels overleden patiënte heeft een klacht ingediend tegen haar huisarts. Volgens klager heeft de huisarts aan patiënte medicatie toegediend, in strijd met het behandelverbod dat patiënte had ondertekend, en heeft patiënte hierdoor langer geleefd dan haar wens was. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen, omdat niet gebleken is dat de huisarts betrokken is geweest bij de behandeling van klaagster op een specifieke dag. Het Centraal Tuchtcollege herformuleert de klacht en beoordeelt de behandeling van patiënte door de huisarts over een langere periode. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat de huisarts in die periode weliswaar medicatie heeft toegediend, maar die medicatie was gericht op het geven van comfort aan patiënte en was niet levensverlengend. De behandeling die de huisarts aan patiënte heeft gegeven was niet in strijd met het behandelverbod. Het beroep wordt verworpen. 

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.499 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts en specialist ouderengeneeskunde,

werkzaam te D., verweerder in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 19 februari 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

27 september 2016, onder nummer 2016-049, heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 16 mei 2017. De huisarts is ter terechtzitting verschenen. Klager is niet verschenen. Klager heeft het Centraal Tuchtcollege op 16 mei 2017, voorafgaand aan de terechtzitting, telefonisch bericht dat hij was verhinderd.

De huisarts heeft zijn standpunt ter terechtzitting nader toegelicht.

Na afloop van de mondelinge behandeling op 16 mei 2017 heeft het Centraal Tuchtcollege, na beraadslaging in raadkamer, in het openbaar mondeling uitspraak gedaan. Hetgeen hierna volgt is een schriftelijke uitwerking van die uitspraak.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2.      De feiten

2.1       Klagers moeder, E., geboren 21 december 1927 (hierna: patiënte) is vanaf juni 2013 tot eind mei 2015 opgenomen geweest in het verpleeg- en verzorgingshuis ‘F.’ te D.. (hierna: F.). Verweerder was destijds de huisarts van patiënte.

2.2       Patiënte had op 14 april 2003 een verklaring betreffende een behandelverbod ondertekend en een euthanasieverklaring. Op 14 april 2004 heeft zij hieraan nog ‘aanvullingen’ toegevoegd en ondertekend.

2.3       Op zaterdag 7 december 2013 kreeg patiënte last van epileptische insulten. Er heeft die dag tweemaal een visite plaatsgevonden door de dienstdoende artsen van de huisartsenpost (HAP) te G.. De tweede arts die patiënte die dag bezocht heeft toen de volgende medicatie voorgeschreven: diazepam 10 mg im, 5 stuks diazepam rectiole en 2 ampullen diazepam (voor het geval de rectiole niet zou lukken), dormicum 5 mg im en paracetamol sup 1000 mg 4x dgs.. Daarbij was in het dossier op 7 december 2013 aangetekend: “mocht mw tegen verwachting in opkanappen,  dan overleg verder beleid of nog uirne strippen, kuur wijzingen evt iom neuro depakine starten ?”

2.4       In mei 2015 is patiënte vanuit “F.’ overgeplaatst naar een AWBZ- instelling in H., waar zij twee weken later is overleden.      

3.         De klacht

Klager verwijt verweerder dat hij heeft gehandeld in strijd met het behandelverbod dat patiënte had ondertekend, omdat de weekendarts, na overleg (consultatie) met de arts, patiënte medicatie heeft gegeven. Daardoor heeft patiënte langer geleefd dan haar wens was.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Hij voert onder meer aan dat hij niet bij de behandeling op 7 december 2013 betrokken is geweest, dat het behandelverbod bekend was en dat op 7 december 2013 dienovereenkomstig is gehandeld en slechts is gestreefd naar comfort voor patiënte. 

5.         De beoordeling

Klager heeft niet uitdrukkelijk gereageerd op de stelling van verweerder dat hij niet betrokken is geweest bij de behandeling van patiënte op 7 december 2013. Slechts in een citaat uit een stuk van een derde in de repliek van klager, dat in een ander verband is weergegeven, komt de naam van verweerder voor, maar dat is onvoldoende om aan te nemen dat verweerder is geconsulteerd. Ook anderszins blijkt niet van de bemoeienis van verweerder, ook niet uit de twee HAP-rapporten van 7 december 2013 van de waarnemend (huis)artsen I. en J.. Het staat dus niet vast dat de arts betrokken is geweest bij de consulten op 7 december 2013. Reeds om deze reden zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klager betoogt in zijn beroep dat zijn klacht niet uitsluitend betrekking heeft op de behandeling van patiënte op 7 december 2013, maar op de gehele behandeling van patiënte in F. door de huisarts in de periode vanaf 7 december 2013. De huisarts heeft in die periode diverse medicijnen aan patiënte voorgeschreven en daarmee gehandeld in strijd met het behandelverbod van patiënte. Het beroep strekt ertoe dat de  klacht alsnog gegrond zal worden verklaard.

4.2       De huisarts heeft verweer gevoerd. De huisarts verzet zich in zijn verweer niet tegen de stelling van klager dat zijn klacht niet uitsluitend betrekking had op de behandeling van patiënte op 7 december 2013, maar op de gehele periode vanaf

7 december 2013. De huisarts reageert in zijn verweer ook op het beleid ten aanzien van de medicatie voor patiënte in die periode. De huisarts concludeert tot verwerping van het beroep.

4.3       Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de volgende klacht, zoals door klager van meet af aan bedoeld: Klager verwijt de huisarts dat hij heeft gehandeld in strijd met het behandelverbod dat patiënte had ondertekend, omdat de weekendarts, na overleg (consultatie) met de huisarts, patiënte op

7 december 2013 medicatie heeft gegeven en de huisarts in de periode daarna, totdat patiënte F. heeft verlaten, medicatie aan patiënte heeft voorgeschreven. Daardoor heeft patiënte langer geleefd dan haar wens was.

4.4       Voor zover de klacht ziet op het verstrekken van medicatie aan patiënte op

7 december 2013 heeft de behandeling van de zaak in beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep in zoverre moet worden verworpen.

4.5       Ten aanzien van het voorschrijven van medicatie aan patiënte na 7 december 2013 overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt. De tekst van het door patiënte ondertekende  behandelverbod  vermeldt onder punt 3:

VERBOD MEDISCHE BEHANDELING.

In de onder 1 en 2 bedoelde toestand weiger en verbied ik uitdrukkelijk ELKE (verdere) medische behandeling en verrichting, behalve het bestrijden van pijn, benauwdheid en ander ongemak. (…)

Uit het medisch dossier blijkt dat aan patiënte na 7 december 2013 uitsluitend medicatie is verstrekt met als doel het geven van comfort, derhalve conform de in

punt 3 bedoelde uitzondering. Aan patiënte is geen levensverlengende medicatie toegediend. De huisarts heeft ter terechtzitting nog toegelicht dat hij over de toe te dienen medicatie overleg heeft gehad met de dochter van patiënte en dat de dochter het eens was met dit  medicatiebeleid. Aan deze dochter had patiënte, zo blijkt ook uit de dossierstukken, een volmacht verleend voor het geval patiënte haar wensen op medisch gebied niet meer kon aangeven. Nu de gegeven medicatie uitsluitend was gericht op het geven van comfort en niet levensverlengend was en het behandelverbod niet in de weg stond aan bestrijding van pijn, benauwdheid en ander ongemak, komt het Centraal Tuchtcollege tot het oordeel dat de huisarts niet in strijd met het behandelverbod heeft gehandeld bij zijn behandeling van patiënte.

4.6       Het beroep wordt gegrond verklaard voor zover het Regionaal Tuchtcollege de klacht te beperkt heeft opgevat, doch voor het overige wordt het beroep verworpen.  

4.7       Om redenen aan het algemeen belang ontleend gelast het Centraal Tuchtcollege de publicatie van deze uitspraak.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verklaart het beroep gegrond voor zover het Regionaal Tuchtcollege de klacht te beperkt heeft opgevat;

voor het overige;

verwerpt het beroep;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,

mr. Y.A.J.M. van Kuijck en prof. mr. J. Legemaate, leden-juristen en drs. C. de Graaf en

drs. P.J. Schimmel, leden-beroepsgenoten en mr. I. Diephuis-Timmer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 16 mei 2017.

                        Voorzitter   w.g.                                 Secretaris  w.g.