ECLI:NL:TGZCTG:2016:56 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2015.191

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:56
Datum uitspraak: 28-01-2016
Datum publicatie: 28-01-2016
Zaaknummer(s): c2015.191
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen bedrijfsarts: In 2013 speelde er een arbeidsconflict tussen klager en zijn werkgever en zijn er contacten geweest tussen klager en verweerder die werkzaam is als zelfstandig bedrijfsarts. Klager heeft nadien zijn werk weer hervat. In februari 2014 heeft klager zich ziek gemeld. Op 24 maart 2014 is klager op het spreekuur van verweerder geweest. Klager verwijt verweerder dat hij: 1. klager onheus heeft bejegend tijdens het gesprek op 24 maart 2014; 2. zonder toestemming contact heeft opgenomen met de huisarts van klager; 3. klager en zijn klachten niet serieus nam; 4. klager woorden in de mond heeft gelegd; 5. aanstuurde op een conflict tussen klager en zijn werkgever; 6. onduidelijk heeft gerapporteerd; 7. tijdens het consult op 24 maart 2014 heeft erkend dat klager rugklachten had, maar dat hij in de rapportage heeft vermeld dat ziekte niet de oorzaak is van het verzuim. Het Regionaal Tuchtcollege legt de maatregel van berisping op met publicatie. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt, onder verbetering van gronden, het beroep van de bedrijfsarts. De maatregel van berisping blijft gehandhaafd.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.191 van:

A., bedrijfsarts, werkzaam te B., appellant in hoger beroep, verweerder in eerste instantie,

tegen

C., wonende te D., verweerder in hoger beroep, klager in eerste aanleg.           

1.         Verloop van de procedure

C. - hierna klager - heeft op 3 juni 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen de heer A. - hierna de bedrijfsarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

21 april 2015, onder nummer 14/183, heeft dat College de klacht gegrond verklaard en de bedrijfsarts de maatregel van berisping opgelegd en publicatie van de beslissing gelast nadat deze onherroepelijk is geworden.

De bedrijfsarts is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klager heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tucht-college van 3 december 2015, waar zijn verschenen klager en de bedrijfsarts. Klager heeft als getuige doen horen zijn echtgenote, mevrouw E.. De bedrijfsarts heeft als deskundige doen horen de heer F., arts. Partijen hebben hun standpunten ter terechtzitting toegelicht, de bedrijfsarts deed dit aan de hand van een pleitnota die het aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1       Verweerder is zelfstandig bedrijfsarts en eigenaar van G.-bedrijfskundige

expertise te B..

2.2            Klager is werkzaam bij Hotel G. te D..

2.3            In 2013 speelde er een arbeidsconflict tussen klager en zijn werkgever.

2.4            In 2013 zijn er contacten geweest tussen klager en verweerder. Op 14 mei 2013

heeft klager aan verweerder een machtiging om informatie op te vragen en te verstrekken gegeven.

2.5            Op 18 februari 2014 heeft klager zich ziek gemeld. Vervolgens kreeg klager

een oproep voor 24 februari en 3 maart 2014 voor een gesprek in H. met verweerder. Deze afspraken heeft klager afgezegd.

2.6            Op 4 maart 2014 heeft verweerder telefonisch contact opgenomen met

 I., huisarts van klager.

2.7            Op 24 maart 2014 is klager op het spreekuur van verweerder geweest. In het

dossier heeft verweerder over dit consult, voor zover thans van belang, het volgende aangetekend:

“ Maandag 24 maart onderzocht ik uw medewerker C.. De vraag is of er een medische verklaring bestaat voor zijn verzuim en, zo ja… wat zijn huidige arbeidsmogelijkheden zijn en wanneer volledige werkhervatting verwacht wordt.

Mede gezien de voorgeschiedenis ligt een andere verklaring, een gespannen arbeidsrelatie, meer in de rede dan een ziekte. Om hierin te kunnen besluiten zal ik contact opnemen met zijn behandelaar en u nader berichten.

(…)”

2.8            Op 28 maart 2014 heeft verweerder wederom telefonisch contact opgenomen

            met de huisarts van klager. Daarover heeft verweerder het volgende, voor

                        zover van belang,  genoteerd:

“(…)

Eigenlijk idem aan het vorige overleg. Het loopt niet lekker op de werkvloer.

Huisartsencontacten

14-2 druk op de borst

17-2 onrust op het werk. In het weekend op zijn nummer gezet voor anderen. Wind van voren. Ziekmeldaankondiging.

(…)

Ik: dus ziekte verklaart zijn verzuim van meet af aan niet”.

2.9       Ten aanzien van het advies van verweerder aan de werkgever heeft verweerder

                        genoteerd:

“Aan wg met kopie aan wn:

28 maart 2014. Ten aanzien van uw medewerker C., in vervolg op mijn spreekuurrapportage dd 24 maart en na overleg met zijn behandelaar:

Ziekte verklaart van meet af aan (dus vanaf de eerste verzuimdag), continu, zijn verzuim niet.

Nog immer zijn het spanningen die hij ervaart in de arbeidsrelatie die zijn verzuim verklaren.

(…)”

3. De klacht en het standpunt van klager

Klager verwijt verweerder dat hij:

-                  klager onheus heeft bejegend tijdens het gesprek op 24 maart 2014,

-                  zonder toestemming contact heeft opgenomen met de huisarts van klager,

-                  klager en zijn klachten niet serieus nam,

-                  klager woorden in de mond heeft gelegd,

-                  aanstuurde op een conflict tussen klager en zijn werkgever,

-                  onduidelijk heeft gerapporteerd,

-                  tijdens het consult op 24 maart 2014 heeft erkend dat klager rugklachten had,     maar dat hij in de rapportage heeft vermeld dat ziekte niet de oorzaak is van

            het verzuim.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1  Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Het college zal deze vraag aan de hand van alle onderdelen van de klacht beantwoorden.

5.2  De klacht richt zich overwegend tegen het consult van 24 maart 2014. Klager heeft tijdens de zitting op 27 augustus 2014 in het kader van het vooronderzoek naar voren gebracht dat hij tijdens dat gesprek onheus is bejegend, dat zijn klachten niet serieus zijn genomen en dat hem door verweerder woorden in de mond zijn gelegd. Klager is van mening dat verweerder een vooringenomen standpunt had, te weten dat de klachten van klager arbeidsgerelateerd waren. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij verwezen naar het door hem gemaakte schriftelijke verslag van de geluidsopname van dit consult. Verweerder heeft tijdens het vooronderzoek en ter terechtzitting de inhoud van dit verslag erkend als een correcte weergave.

5.3  Het college stelt in zijn algemeenheid dat de beoordeling van de geschiktheid voor het eigen werk door een bedrijfsarts een ingewikkelde taak is waarbij in de diagnostiek rekening moet worden gehouden met enerzijds de medische beperkingen en anderzijds een eventueel arbeidsconflict. Dit vereist een zorgvuldige beoordeling door de bedrijfsarts, waarbij hij zijn onafhankelijkheid ten opzichte van beide partijen dient te bewaken. Bij het vermoeden van een arbeidsconflict dient de bedrijfsarts het principe van wederhoor toe te passen en contact op te nemen met de werkgever van zijn cliënt.  Het college is van oordeel dat verweerder tijdens het consult op 24 maart 2014 en in zijn daarop volgende advies aan de werkgever van 28 maart 2014 de benodigde zorgvuldigheid niet in acht heeft genomen. Uit het door klager gemaakte, en door verweerder niet weersproken, verslag van meergenoemd consult maakt het college op dat verweerder niet of nauwelijks luisterde naar klager, klachten niet heeft uitgevraagd, niet heeft gevraagd naar medicijngebruik en geen enkel medisch onderzoek heeft gedaan. Er is geen contact met de werkgever geweest om het vermoeden van een arbeidsconflict te verifiëren. Verweerder ging uit van zijn hypothese dat de klachten van klager (opnieuw) arbeidsgerelateerd waren. Deze vooringenomenheid heeft verweerder tijdens het consult niet gecorrigeerd, zelfs niet nadat klager had aangegeven dat er geen problemen meer waren en er geen “zeer” meer zat. Vervolgens heeft verweerder op basis van dit gebrekkige consult een niet onderbouwd advies aan de werkgever afgegeven. Deze onzorgvuldige handelwijze van verweerder is hem tuchtrechtelijk te verwijten, zodat de klacht in zoverre gegrond is.

5.4 Ten aanzien van het klachtonderdeel dat verweerder zonder toestemming contact heeft opgenomen met de huisarts overweegt het college als volgt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij wel toestemming had om contact met de huisarts op te nemen. Hij gebruikte daarvoor een eerdere machtiging van klager van ongeveer

8 maanden geleden. Hij accepteert een machtigingstermijn van 6 maanden, maar ging daar in dit geval overheen, omdat het ernaar uitzag dat dezelfde verzuimreden vigeerde, aldus verweerder.

5.5  Naar het oordeel van het college is dit standpunt onjuist. Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door gebruik te maken van de oude machtiging. Niet in geschil is dat klager in juli 2013 – na het arbeidsconflict in 2013 – zijn werk heeft hervat en tot februari 2014 onafgebroken heeft gewerkt. Verweerder had bij de ziekmelding in februari 2014, zonder klager te zien of te spreken, geen gebruik mogen maken van de oude machtiging om contact op te nemen met de huisarts. Uit deze handelwijze van verweerder blijkt eveneens dat verweerder vooringenomen was met betrekking tot de klachten van klager. Zonder klager te hebben gezien of gesproken nam hij aan dat klager om dezelfde reden verzuimde als een jaar geleden.  Ook dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

5.6 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 onder b van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg  jegens klager had behoren te betrachten.

5.7 Ten aanzien van de op te leggen maatregel.

Het college is van oordeel dat verweerder ernstig is tekortgeschoten. Verweerder bleef zonder nader onderzoek volharden in zijn aanname dat de klachten van klager arbeidsgerelateerd waren en ontwikkelde een onvoldoende gefundeerde en niet objectieve visie, die hij zonder adequaat onderzoek en zonder nadere motivering aan klagers werkgever heeft overgebracht. Verweerder heeft hierdoor zijn taak als bedrijfsarts niet naar behoren vervuld. Tevens heeft verweerder tijdens de behandeling van de klacht ter terechtzitting naar voren gebracht dat hij “het zo weer zou doen”, waaruit het college concludeert dat verweerder geen inzicht heeft in het foutieve van zijn handelen, hetgeen het college zorgen baart. Daarom acht het college een berisping op zijn plaats.

5.8  Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1       Met zijn beroep beoogt de bedrijfsarts de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege over de klacht die klager heeft ingediend in volle omvang ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. De bedrijfsarts concludeert impliciet tot vernietiging van de bestreden beslissing en tot afwijzing van de klacht.

4.2       Klager heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Gebruik oude machtiging

4.3       Ten aanzien van het klachtonderdeel inhoudende dat de bedrijfsarts voorafgaande aan het spreekuurcontact met klager op 24 maart 2014 zonder toestemming van klager contact heeft opgenomen met de huisarts van klager, overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt. Ter terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege heeft de bedrijfsarts verklaard dat klager voorafgaand aan het spreekuurcontact op 24 maart 2014 tweemaal een afspraak had afgezegd, te weten op 24 februari 2014 en op 3 maart 2014. Volgens de bedrijfsarts vroeg de werkgever van klager zich af of er medische redenen waren voor het afzeggen van deze twee afspraken en heeft de bedrijfsarts telefonisch contact opgenomen met de huisarts van klager om dat te verifiëren. De bedrijfsarts stelt zich op het standpunt dat hij daarvoor geen toestemming van klager nodig had omdat hij op basis van de machtiging die klager in 2013 verstrekt had gerechtigd was telefonisch contact op te nemen met zijn huisarts. Volgens de bedrijfsarts diende het ziekteverzuim in februari en maart 2014 gerelateerd te worden aan het eerdere ziekteverzuim in 2013.

4.4       Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege had de bedrijfsarts voorafgaande aan het spreekuurcontact op 24 maart 2014 niet zonder toestemming van klager telefonisch contact op mogen nemen met de huisarts van klager. De door de bedrijfsarts gegeven reden voor dat telefonisch contact met de huisarts, te weten ter verificatie van medische redenen voor het afzeggen van de twee afspraken door klager, valt niet onder de reikwijdte van de machtiging uit 2013, die overigens in te algemene bewoordingen gesteld is. Het beroep van de bedrijfsarts faalt in zoverre.          

Onvolledige en onduidelijke rapportage naar aanleiding van het consult op 24 maart 2014

4.5       Ter terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege heeft de bedrijfsarts erkend dat het gespreksverslag dat klager heeft gemaakt van het consult op 24 maart 2014 volledig is en op juiste wijze het gesprek weergeeft. Van dat verslag zal bij de beoordeling van dit beroep worden uitgegaan.

4.6       Uit het verslag blijkt dat klager meerdere oorzaken aanvoert voor zijn ziekteverzuim vanaf 18 februari 2014 en voor het afzeggen van twee afspraken met de bedrijfsarts. Zo voert klager aan dat hij zich op 18 februari 2014 bij zijn werkgever heeft ziek gemeld vanwege een buikvirus, dat hij kort daarop meerdere laserbehandelingen aan zijn ogen heeft ondergaan, dat hij op 3 maart 2014 rugklachten heeft gekregen, die verergerd zijn na een fietstest bij de cardioloog op

7 maart 2014, bij wie hij was vanwege hartklachten. Ook voert klager aan dat hij voor zijn rugklachten viermaal daags Tramadol gebruikt en dat hij met het oog op zijn rug dagelijks de oefeningen doet die de fysiotherapeut hem heeft opgegeven.

4.7       Vast staat dat de bedrijfsarts op 24 maart 2014 geen lichamelijk onderzoek bij klager heeft verricht. Het uitblijven van dat onderzoek kan op zichzelf verdedigbaar zijn, mits er blijk van wordt gegeven dat er voldoende geïnformeerd is naar de aard en de ernst van de klachten en de ondervonden beperkingen om zodoende een gewogen oordeel over die klachten te kunnen geven. Daarvan is evenwel geen sprake geweest. Uit het gesprekverslag kan niet worden opgemaakt dat de bedrijfsarts heeft doorgevraagd naar de aard en de ernst van de rugklachten en de beperkingen die klager daardoor ondervond, ondanks dat daartoe alle reden was nu klager had meegedeeld dat hij reeds een aantal weken rugklachten had en daarvoor viermaal daags Tramadol gebruikte. Bij gebreke aan essentiële informatie over de rugklachten die de bedrijfsarts had behoren te vergaren, kon hij geen gewogen oordeel geven over de door klager ondervonden rugklachten. Uit het gespreksverslag blijkt dat de bedrijfsarts als werkhypothese hanteerde dat de klachten van klager (weer) arbeids-gerelateerd waren. De bedrijfsarts heeft aan deze werkhypothese vastgehouden, hoewel klager uitdrukkelijk aangaf dat het arbeidsconflict dat in 2013 speelde was opgelost en zonder dat de bedrijfsarts er blijk van heeft gegeven de rugklachten van klager op bovengenoemde wijze te hebben beoordeeld en aan zijn werkhypothese te hebben getoetst. De bedrijfsarts heeft aldus nagelaten inzichtelijk te maken hoe hij tot zijn conclusie is gekomen. Derhalve kan niet geoordeeld worden dat de bedrijfsarts in redelijkheid tot zijn conclusie ‘ziekte verklaart van meet af aan (dus vanaf eerste verzuimdag), continu, zijn verzuim niet’ heeft kunnen komen. Daarvoor dient hem een tuchtrechtelijk verwijt te worden gemaakt. Het beroep van de bedrijfsarts treft ook in zoverre geen doel.

Conclusie

4.8       De voorgaande overwegingen leiden tot de conclusie dat het beroep van de bedrijfsarts geen doel treft. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de door het Regionaal Tuchtcollege opgelegde maatregel van berisping dient te worden gehandhaafd. Voor dit oordeel zijn aard en ernst is van de verweten gedragingen redengevend, waarbij het Centraal Tuchtcollege ten nadele van de bedrijfsarts heeft betrokken dat hij ter terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege onvoldoende blijk heeft gegeven van inzicht in zijn handelen en de gevolgen daarvan voor klager, welke tekortkoming in het licht van een eerder (in 2008) aan hem opgelegde tuchtrechtelijke maatregel (waarschuwing) zorg baart.

4.9       Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal op de voet van artikel 71 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en op na te melden wijze publicatie worden gelast van deze beslissing.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep onder verbetering van gronden;

handhaaft de maatregel van berisping;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, GAV-scoop, Tijdschrift voor bedrijfs- en verzekeringsgeneeskunde en Expertise en Recht met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. J.P. Fokker en

mr. R. Veldhuisen, leden-juristen en mr. drs. J.A.W. Dekker en mr. drs. W.A. Faas, leden- beroepsgenoten en mr. drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 28 januari 2016.

                        Voorzitter   w.g.                                 Secretaris   w.g.