ECLI:NL:TGZCTG:2016:242 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2015.458

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:242
Datum uitspraak: 07-07-2016
Datum publicatie: 07-07-2016
Zaaknummer(s): c2015.458
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   In artikel 17 lid 1 Wet BIG is bepaald dat het recht om een specialistentitel te voeren is voorbehouden aan degenen die zijn ingeschreven in het desbetreffende erkende specialistenregister. De arts staat in het BIG-register geregistreerd als arts en niet als bedrijfsarts en mag dus de titel bedrijfsarts niet voeren. Het college is van oordeel dat de arts verantwoordelijk is voor een juiste aanduiding van zijn titel in brieven die op zijn naam uitgaan. Daarbij oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat zowel de aanhef als het slot van de brieven bij het vervaardigen daarvan voor de arts zichtbaar waren en dat het voor hem mogelijk was deze aan te passen. Korte geanonimiseerde samenvatting van de zaak, zoals steeds per zaak te vinden is op de site www.tuchtrecht.nl

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

vo or de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.458 van:

A., arts, thans werkzaam te B., appellant,

tegen

C., wonende te D., verweerster in hoger beroep.

1.         Verloop van de procedure

C. - hierna klaagster - heeft op 30 oktober 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen A. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 17 november 2015, onder nummer 14/369 heeft dat College klachtonderdeel 1 gegrond verklaard en aan de arts de maatregel van waarschuwing opgelegd.

De arts is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klaagster heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 2 juni 2016, waar zijn verschenen de arts en klaagster in persoon, klaagster bijgestaan door haar zuster: E., wonende te D..

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1       Klaagster, geboren in 1978, is als huishoudelijk medewerkster voor gemiddeld 12,5 uur per week in dienst van F. te B.. Klaagster is op 25 november 2013 uitgevallen als gevolg van een operatieve ingreep aan de rechter enkel. Postoperatief ontwikkelde klaagster klachten ten gevolge van de anesthesie. Klaagster is in verband met de uitval door haar werkgever uitgenodigd voor een gesprek met ‘de bedrijfsarts’.

2.2       Verweerder is arts en voert in opdracht van G. voor F. werkzaamheden uit in het kader van verzuimbegeleiding. Verweerder heeft een overeenkomst gesloten met een geregistreerd bedrijfsarts voor het verzorgen van professionele supervisie.

2.3       Met klaagster is een eerste afspraak gemaakt voor 20 december 2013.

Klaagster is vervolgens opgeroepen voor vervolggesprekken op 24 januari 2014, 21 februari 2014, 28 maart 2014, 23 april 2014, 28 mei 2014, 18 juni 2014, 9 juli 2014 en 15 augustus 2014. Met uitzondering van het gesprek van 18 juni 2014 is klaagster is op genoemde data gezien door verweerder.

2.4       Verweerder heeft van alle gesprekken een terugkoppeling voor F. opgesteld. De rapportages van 9 juli en 15 augustus 2014 beginnen met de aanhef “Rapportage verzuimconsult bedrijfsarts”. De andere rapportages van verweerder vermelden in de aanhef “betreft: Terugkoppeling spreekuurcontact Bedrijfsarts”. Onder de rapportage van 15 augustus 2014 staat vermeld “H., bedrijfsarts”. Onder de andere rapportages staat vermeld “H., arts”. Klaagster ontving van F. steeds een uitnodiging voor de gesprekken met verweerder. In deze uitnodigingen is steeds vermeld “Betreft: Uitnodiging bedrijfsarts”.

2.5       Verweerder heeft op 15 augustus 2014 geoordeeld dat klaagster met ingang van 18 augustus 2014 een aanvang kan maken met re-integratie. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat het gaat om licht werk.

2.6       Klaagster heeft zich niet kunnen vinden in dit laatste advies van verweerder. Zij heeft op 15 augustus 2014 een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd. De arbeidsdeskundige van het UWV heeft in haar rapportage van 25 augustus 2014 geconcludeerd dat er benutbare mogelijkheden zijn waarmee een passend plan van aanpak kan worden opgesteld. Deze rapportage is door het UWV naar verweerder gezonden. In de begeleidende brief van UWV wordt verweerder aangeduid als “bedrijfsarts”.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1.               ten onrechte de titel bedrijfsarts heeft gevoerd;

2.               zijn beroepsgeheim heeft geschonden door zonder toestemming gegevens te verstrekken aan de werkgever.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. In verband met de eerste klacht heeft hij daarbij opgemerkt dat hij zich inspant om ervoor te zorgen dat de titel bedrijfsarts niet op voorgedrukte formats verschijnt. Het is echter niet altijd mogelijk om dat te voorkomen. Een voorbeeld is de rapportage van 15 augustus 2014. Voor zover nodig wordt op het verweer hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1       Ter terechtzitting heeft klaagster het tweede klachtonderdeel ingetrokken. Dit klachtonderdeel behoeft derhalve geen bespreking.

5.2       Aangaande het eerste klachtonderdeel overweegt het college als volgt.

In artikel 17 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) is bepaald dat het recht om een specialistentitel te voeren is voorbehouden aan degenen die zijn ingeschreven in het desbetreffende erkende specialistenregister. Verweerder staat in het BIG-register geregistreerd als arts en niet als bedrijfsarts. Verweerder heeft ter terechtzitting meegedeeld dat hij zich ervan bewust is dat hij de titel bedrijfsarts niet mag voeren. De omstandigheid dat verweerder onder supervisie staat van een bedrijfsarts maakt, naar verweerder heeft erkend, niet dat hij de titel bedrijfsarts mag voeren. Verweerder heeft aangevoerd dat de rapportages een automatisch gegenereerd format hebben en dat hij er niet van op de hoogte was dat in de aanhef van de rapportages de aanduiding “bedrijfsarts” voorkomt. Hij heeft er steeds voor gezorgd dat de rapportages “arts” onder zijn naam vermelden. Dit is alleen misgegaan bij de rapportage van 15 augustus 2014, die ten gevolge van de implementatie van een nieuw verzuimsysteem bij F. abusievelijk “bedrijfsarts” onder zijn naam vermeldt.

Het college is van oordeel dat verweerder verantwoordelijk is voor een juiste aanduiding van zijn titel in rapportages en andere stukken die op zijn naam uitgaan. De omstandigheid dat de aanhef van de terugkoppelingen aan de werkgever automatisch wordt aangemaakt ontslaat verweerder niet van die verantwoordelijkheid. Verweerder kan worden verweten dat in de aanhef van de terugkoppelingen aan F. ten onrechte de titel “bedrijfsarts” is vermeld. Verweerder kan voorts worden verweten dat de rapportage van 15 augustus 2014 met de titel “bedrijfsarts” onder zijn naam is ondertekend. Dat deze onjuiste aanduiding het gevolg is van een nieuw automatiseringssysteem doet niet af aan de verantwoordelijkheid van verweerder op dit punt. Het college neemt in aanmerking dat de onjuiste vermelding onder de rapportage beperkt is gebleven tot één rapportage.

Dat de aan klaagster verzonden uitnodigingen voor de gesprekken met verweerder in de aanhef “Uitnodiging bedrijfsarts” vermelden, komt naar het oordeel van het college niet voor rekening van verweerder nu deze uitnodigingen door F. en niet door verweerder zijn verzonden. Verder is het college onvoldoende gebleken dat verweerder een verwijt treft wat betreft de door het UWV voor verweerder gebruikte titel “bedrijfsarts”.

Het college heeft kennisgenomen van de mededeling van verweerder ter terechtzitting dat hij, na de klacht van klaagster, alle uitgaande documenten en andere uitlatingen zorgvuldig controleert op een juiste vermelding van zijn titel.

Het college merkt verder nog op dat de organisatie die de opdrachtgever is van de (bedrijfs)arts, tevens dient zorg te dragen voor een juiste vermelding van de titel in automatisch gegenereerde formats voor rapportages en andere schriftelijke bescheiden. Dit neemt echter niet weg dat, zoals volgt uit deze uitspraak, ook de (bedrijfs)arts zelf verantwoordelijk is voor een juiste vermelding van de titel.

5.3       De conclusie is dat het eerste klachtonderdeel gegrond is.

Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 onder b van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg  jegens klaagster had behoren te betrachten.

De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend. Bij de vraag welke maatregel passend is kent het college betekenis toe aan het feit dat uit deze procedure blijkt dat verweerder zich thans voor het eerst voor het college moet verantwoorden en aangeeft zich in te spannen voor een juiste titelvermelding in zijn rapportages.

Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1       De arts komt in beroep tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel 1, het ten onrechte voeren van de titel bedrijfsarts. De arts voert primair aan dat hij de titel arts voert en het nimmer zijn intentie is om de titel bedrijfsarts te voeren. De arts spant zich hier ook voor in. Subsidiair meent de arts dat de maatregel van waarschuwing buitenproportioneel is gelet op het verwijt dat hem kan worden gemaakt.

4.2       Klaagster voert gemotiveerd verweer en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.3       De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen. Het Centraal Tuchtcollege voegt aan de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege toe dat de arts ter zitting in hoger beroep desgevraagd heeft verklaard dat bij het vervaardigen van de door hem opgestelde brieven zowel de aanhef als het slot van de brieven voor hem zichtbaar waren en dat het voor hem feitelijk mogelijk was om zowel de aanhef als het slot van iedere brief, dus ook de automatisch gegenereerde brieven, aan te passen. De arts heeft dit evenwel meermaals nagelaten. Dat, zoals door hem ter zitting verklaard, de arts bij het maken van de brieven niet keek naar de formulering van de aanhef en het slot, doet hieraan niet af.

Nu naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege in de onderhavige zaak eerder sprake is van een nalatigheid dan van laakbaar gedrag, acht het Centraal Tuchtcollege, evenals het Regionaal Tuchtcollege, de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact en het Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser

en mr. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en drs. H.S. Boersma en

mr. drs. J.A.W. Dekker, leden-beroepsgenoten en mr. M. van Esveld, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 7 juli 2016.

Voorzitter  w.g.          Secretaris  w.g.