ECLI:NL:TGZCTG:2015:263 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2014.410

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2015:263
Datum uitspraak: 20-08-2015
Datum publicatie: 20-08-2015
Zaaknummer(s): c2014.410
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen verpleegkundige - De aangeklaagde verpleegkundige was werkzaam in de thuiszorg. Hij heeft zowel bij een cliënte met de ziekte van Huntington als bij een cliënte die leed aan een vorm van dementie meerdere malen seksueel grensoverschrijdend vertoond. Hij is hiervoor strafrechtelijk veroordeeld tot ontzetting van het recht om beroepen in de gezondheidszorg/maatschappelijke zorg uit te oefenen voor de duur van 3 jaar. Voorts is de inschrijving in het BIG register inmiddels verlopen. De Inspectie verwijt de aangeklaagde verpleegkundige – zakelijk weergegeven – handelen in strijd met de eerste tuchtnorm door overschrijding van de grenzen van de professionele zorgverleningsrelatie t.o.v. aan zijn zorgen toevertrouwde cliënten door zich meerdere malen schuldig te maken aan seksueel grensoverschrijdend gedrag. Het regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht gegrond, zonder oplegging van maatregel. Het hoger beroep van de Inspectie is gericht tegen de omstandigheid dat het Regionaal Tuchtcollege heeft nagelaten een maatregel op te leggen. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de bestreden beslissing voor zover het Regionaal Tuchtcollege heeft nagelaten een maatregel op te leggen en legt de verpleegkundige opnieuw rechtdoende de maatregel op van ontzegging van het recht om weer in het register te worden ingeschreven.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2014.410 van:

INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ,

kantoorhoudende te A., appellant, klager in eerste aanleg,

vertegenwoordigd door B., senior-inspecteur, en B., inspecteur-jurist,

tegen

D., verpleegkundige, wonende te E., verweerder in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

1.1       De Inspectie voor de Gezondheidszorg - hierna de Inspectie - heeft op

4 april 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen de heer D. - hierna verweerder - een klacht ingediend. Bij beslissing van 21 augustus 2014, onder nummer 1486, heeft dat College de klacht gegrond verklaard zonder een maatregel op te leggen. De Inspectie is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Verweerder heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

1.2       De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 9 juni 2015, waar de Inspectie, vertegenwoordigd door

B. en C., voornoemd, en verweerder zijn verschenen. C. heeft de standpunten van de Inspectie toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

2.1       Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Verweerder was vanaf 1 juli 1997 werkzaam als verpleegkundige in de thuiszorg. Verweerder werkte voor meerdere werkgevers tegelijk in zowel dagdiensten als nachtdiensten.

Vanaf augustus 2012 verleende verweerder (thuis)zorg aan onder andere een dementerende cliënte en aan een cliënte met de ziekte van Huntington. Namens laatstgenoemde cliënte is op 27 november 2012 aangifte gedaan bij de politie van seksueel misbruik door verweerder.

Op 28 november 2012 is verweerder door de politie aangehouden en in hechtenis genomen. Uit het door het OM verrichtte onderzoek kwam naar voren dat verweerder niet alleen bij de cliënte met de ziekte van Huntington meerdere malen seksueel grensoverschrijdend gedrag had vertoond, maar ook bij de cliënte die leed aan een vorm van dementie. Werkgever heeft verweerder in eerste instantie op non actief gesteld en melding gedaan bij klaagster, waarna verweerder op 3 december 2012 werd ontslagen. Op 21 maart 2013 is verweerder door de Rechtbank veroordeeld tot -onder meer-  een gevangenisstraf, het verlenen van medewerking aan therapie alsmede ontzetting van het recht om beroepen in de gezondheidszorg / maatschap-pelijke zorg uit te oefenen voor de duur van 3 jaar. De gevangenisstraf is ten uitvoer gelegd en verweerder is op 26 juli 2013 in vrijheid gesteld.

In het kader van haar onderzoek heeft klaagster na afloop van de detentie een gesprek met verweerder gevoerd om het risico op herhaling te kunnen inschatten. Het gespreksverslag werd op 13 januari 2014 definitief vastgesteld.

Per 11 januari 2014 is de inschrijving van verweerder in het BIG-register beëindigd.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster is op basis van haar onderzoek tot de conclusie gekomen dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de norm als genoemd in artikel 47, eerste lid, onder a van de Wet BIG, aangezien hij ten opzichte van de aan zijn zorgen toevertrouwde cliënten de grenzen van de professionele zorgverleningsrelatie geschonden heeft door zich meerdere malen schuldig te maken aan seksueel grensoverschrijdend gedrag. Verweerder heeft daardoor in strijd gehandeld met artikel 2.12 van de Nationale Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden en meer in het algemeen met de zorg die een goed hulpverlener ten opzichte van de aan zijn zorg toevertrouwde cliënten moet betrachten. Bovendien heeft verweerder, eveneens in tegenspraak met artikel 2.12 van de Nationale Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden, nagelaten zijn problemen en de gebeurtenissen te bespreken met zijn leidinggevende of collega’s.

Klaagster acht het niet uitgesloten dat verweerder na afloop van de door de Rechtbank opgelegde periode van ontzetting, opnieuw een beroep in de gezondheidszorg / maatschappelijke zorg gaat uitoefenen. Klaagster acht bovendien de kans op herhaling aanwezig. Het feit dat verweerder zijn BIG-registratie heeft laten verlopen door geen gehoor te geven aan de oproep tot herregistratie, laat onverlet dat hij zich op ieder moment weer kan inschrijven in het register.

Klaagster verzoekt naast het opleggen van een maatregel, om de beslissing op grond van artikel 71 Wet BIG bekend te maken.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft primair aangevoerd dat klaagster niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in haar klacht nu reeds een strafvonnis is gewezen dat onmiskenbaar punitief van aard is en ook reeds recht heeft gedaan aan de motieven van klaagster om de onderhavige klacht in te dienen.

Voorts heeft verweerder - voor zover van belang kort en zakelijk weergegeven - als verweer het navolgende opgeworpen. Tegen de aanklacht als zodanig kan en wil verweerder zich niet verweren. Verweer voeren is niet relevant aangezien verweerder al strafrechtelijk vervolgd en veroordeeld is en de daaruit voortvloeiende gevangenisstraf reeds ondergaan is.

Verweerder heeft bewust en wel overwogen besloten zijn registratie in het BIG-register niet te verlengen. Per 1 april 2013 is verweerder met vervroegd pensioen gegaan. Als de door de Rechtbank opgelegde ontzettingsperiode voorbij is, is verweerder 64 jaar. Herregistratie is dan niet meer aan de orde. Verweerder heeft meerdere malen aangegeven dat hij weliswaar weer wil werken, maar dat hij nooit meer een beroep in de gezondheids- of maatschappelijke zorg zal gaan uitoefenen. Evenmin ambieert hij vrijwilligerswerk in deze sectoren. Dat hij geen verbetering heeft gevraagd van het in het gespreksverslag opgenomen stukje dat hij “althans voorlopig” geen vrijwilligerswerk in de gezondheidszorg wilde doen, heeft te maken gehad met zijn psychische gesteldheid op dat moment. Verweerder heeft bedoeld dat hij nooit meer in de gezondheidszorg zou gaan werken, noch betaald noch vrijwillig.

Verweerder is het niet eens met de stelling van klaagster dat het verweerder aan zelfinzicht ontbreekt. Sinds eind 2013 is verweerder in behandeling; dit betreffen zowel individuele gesprekken als groepstherapie. Traumaverwerking komt ook aan de orde.

De kans op herhaling is nihil. De hoofdbehandelaar van verweerder, een GZ psycholoog,  schat het recidiverisico als zeer laag in.

Het spijt verweerder dat hij door zijn handelen veel verdriet veroorzaakt en mensen beschadigd heeft. Ten einde nog meer verdriet en schade te voorkomen voor alle betrokkenen, verzoekt verweerder het college om, ingeval van publicatie van de beslissing, zijn naam en adresgegevens niet te vermelden.

5. De overwegingen van het college

Met betrekking tot de stelling dat klaagster niet-ontvankelijk moet worden verklaard overweegt het college als volgt. Ingevolge artikel 65 lid 1 sub d van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) is de inspecteur in alle gevallen bevoegd tot het indienen van een tuchtklacht mits het een aangelegenheid betreft die hem uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat. Een tuchtklacht wordt uitdrukkelijk niet als strafvervolging aangemerkt zodat beiden naast elkaar kunnen bestaan en niet leiden tot de gevraagde niet-ontvankelijkheid. Klaagster is klachtgerechtigd en verweerder is onderworpen aan tuchtrechtspraak, nu hij ten tijde van de hem verweten handelingen werkzaam was als verpleegkundige ingeschreven in het BIG-register.

Als vaststaand kan, gelet op de onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling van verweerder en zijn stellingname thans, worden aangenomen dat verweerder door zijn handelen heeft gehandeld in strijd met de norm als genoemd in artikel 47, eerste lid, onder a van de Wet BIG, aangezien hij ten opzichte van de aan zijn zorgen toevertrouwde cliënten de grenzen van de professionele zorgverleningsrelatie geschonden heeft. Dit leidt derhalve tot gegrondverklaring van de door klaagster ingediende klacht. Het ging om kwetsbare cliënten. Verweerder had als verpleegkundige een verantwoordelijke positie. Verweerder heeft door zijn handelwijze het vertrouwen dat cliënten en hun familieleden in hem hadden in grove mate geschonden. Gelet op de ernst van zijn gedragingen en de maatschappelijke onrust daarover is hierdoor niet alleen het vertrouwen in hemzelf geschonden, maar ook het vertrouwen in de door de betreffende instellingen die thuiszorg dienen te leveren In beginsel past hierbij dan ook de zwaarste maatregel, een doorhaling. Nu verweerder echter zelf ervoor heeft zorg gedragen dat hij niet meer BIG geregistreerd is, zou de zwaarste maatregel het verbod op herregistratie zijn.

Het college heeft evenwel ter zitting de overtuiging gekregen dat verweerder tot inzicht in zijn handelen is gekomen.  Daarnaast is van belang dat hij volledig meewerkt aan de hem opgelegde behandelingen, zowel individueel als in groepsverband en gebonden is aan de ontzetting tot medio 2016 zodat, naar het oordeel van het college, geen herhaling valt te duchten. Gelet op de bijzondere omstandigheden is het college van oordeel dat van het opleggen van een maatregel als hiervoor bedoeld, kan worden afgezien.

Het college acht geen termen aanwezig het verzoek van klaagster tot bekendmaking van de uitspraak op voet van artikel 71 Wet BIG te honoreren.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1       Het hoger beroep van de Inspectie tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege strekt niet tot een nieuwe beoordeling van de klacht maar tot herbeoordeling van het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat van het opleggen van een maatregel kan worden afgezien. De Inspectie concludeert tot vernietiging van de bestreden beslissing voor zover het opleggen van een maatregel achterwege is gebleven, en opnieuw rechtdoende, tot het opleggen van een maatregel inhoudende ontzegging van het recht om weer in het BIG-register te worden ingeschreven.    

4.2       Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3       Nu het hoger beroep beperkt is tot de oplegging van de maatregel, gaat het Centraal Tuchtcollege uit van hetgeen het Regionaal College over de inhoud van de klacht heeft vastgesteld. Ten aanzien van de vraag of verweerder een maatregel dient te worden opgelegd overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt.

4.4       Zoals het Centraal Tuchtcollege heeft overwogen in de uitspraak van

10 april 2014 nr. C2013.226 (ECLI:NL:TGZCTG:2014:126) onderkent het College dat degene aan wie een tuchtmaatregel wordt opgelegd deze maatregel als een straf ervaart als gevolg van de met de maatregel noodzakelijkerwijs gepaard gaande toevoeging van leed en mogelijk ander nadeel. Hoewel verzachtende omstandigheden kunnen worden meegewogen om een lichtere maatregel op te leggen die minder leed en nadeel toevoegt, moet bij de keuze van de in het gegeven geval meest passende en geboden maatregel de preventieve effectiviteit van de op te leggen maatregel leidend zijn. Dat wil zeggen: een maatregel die in de gegeven omstandigheden en gelet op de aard en de ernst van de aan de aangeklaagde tuchtrechtelijk verweten gedragingen naar verwachting het meeste effect zal sorteren om herhaling van dat gedrag te voorkomen. Dit betekent dat verzachtende omstandigheden, die grond vormen om leedtoevoeging die met de maatregel gepaard gaan te beperken, bij de keuze van de op te leggen maatregel weliswaar kunnen meewegen maar niet voorop behoren te staan.

4.5       Toegespitst op de gedragingen van de soort die in de onderhavige zaak aan de verpleegkundige worden verweten, wordt het volgende overwogen. Uit een oogpunt van een adequate zorgverlening door zorgverleners die integer en betrouwbaar dienen te zijn    voor de – zich veelal in een kwetsbare positie bevindende – zorgbehoevenden, zijn naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege de aan de verpleegkundige verweten gedragingen zodanig strijdig met hetgeen van een integere en betrouwbare zorgverlener verwacht mag worden, dat een maatregel passend en geboden is die erop gericht is om te voorkomen dat zorgbehoevenden nog verder aan dat gedrag van die zorgverlener worden blootgesteld.  

4.7       Vast staat dat de inschrijving van verweerder in het BIG-register met ingang van 11             januari 2014 is beëindigd doordat verweerder geen gehoor heeft gegeven aan de oproep tot herregistratie. Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting           is het Centraal Tuchtcollege ervan overtuigd geraakt dat verweerder voordien al actief getracht heeft zijn registratie in het BIG-register ongedaan te maken, doch dat hij hierin vanwege redenen die buiten zijn macht lagen niet geslaagd is. Ter terechtzitting heeft verweerder, die zich kwetsbaar en coöperatief opstelde, verklaard nooit meer als zorgverlener in contact te willen komen met patiënten. Tevens heeft hij verklaard geen bezwaar te hebben tegen een maatregel inhoudende de ontzegging van het recht om wederom in het register te worden ingeschreven. Zijn enige bezwaar betreft de publicatie van de beslissing.  

4.8       Met inachtneming van de hiervoor onder 4.4 en 4.5 weergegeven uitgangspunten, en gelet op de persoonlijke omstandigheden van verweerder, zoals zijn leeftijd en zijn perspectieven op de arbeidsmarkt, die ten opzichte van de norm die hij geschonden heeft van onvoldoende gewicht zijn, is naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege het opleggen van de zwaarste maatregel in dit geval passend en geboden. Daarbij is in aanmerking genomen dat sprake is geweest van zeer ernstig grensoverschrijdend gedrag van verweerder jegens zeer kwetsbare patiënten waardoor het vertrouwen in hem als zorgverlener ernstig is geschaad. Ook heeft hij met zijn handelen het vertrouwen in de beroepsgroep beschaamd. Voorkomen dient te worden dat verweerder zich op enig moment weer kan laten inschrijven in het register. Mede gelet op het bepaalde in artikel 48, derde lid, van de Wet BIG zal verweerder dan ook de maatregel van ontzegging van het recht om weer in het register te worden ingeschreven worden opgelegd.

4.9       Uit artikel 11 van de Wet BIG en artikel 5 van het Registratiebesluit BIG vloeit voort dat de hiervoor genoemde beslissing vanwege de zwaarte van de maatregel gepubliceerd wordt op www.bigregister.nl , in de Staatscourant en in één of meer dag- of weekbladen in de regio waar de zorgverlener zijn beroep uitoefent. Gelet op de omstandigheden van het onderhavige geval ziet het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding om ook op de voet van artikel 71 van de Wet BIG publicatie van de beslissing te bepalen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep;

en opnieuw rechtdoende

verklaart de klacht gegrond en legt aan verweerder op de maatregel van ontzegging van het recht wederom in het register te worden ingeschreven .

Deze beslissing is gegeven door: mr. T.L. de Vries, voorzitter, mr. J.P. Balkema en

mr.drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en W.J.B. Hauwert en

P. Nieuwenhuizen-Berkovits, leden-beroepsgenoten en mr. drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 augustus 2015.

                        Voorzitter   w.g.                     Secretaris   w.g.