ECLI:NL:TAHVD:2019:209 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 190134W

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2019:209
Datum uitspraak: 02-12-2019
Datum publicatie: 13-12-2019
Zaaknummer(s): 190134W
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wrakingsverzoek na afloop van zitting tegen voorzitter en leden. Van een professionele rechtsbijstandverlener mag worden verwacht dat hij het wrakingsmiddel terstond inzet wanneer de redengevende feiten of omstandigheden om te wraken zich voordoen. Aan die tijdspanne kan weliswaar nog een korte periode voor reflectie worden toegevoegd, maar vijf dagen zijn daarvoor te lang. Aan een inhoudelijke beoordeling van de wrakingsgrond komt de wrakingskamer derhalve niet toe. Met verweerder is de wrakingskamer voorts van oordeel dat uit de e-mail van de griffie niet de conclusie kan worden getrokken die verzoeker daaraan verbindt. Deze e-mail is bovendien niet te relateren aan enig handelen van één van de leden van de behandelend kamer in de klachtzaak. Afwijzing wrakingsverzoek.

BESLISSING

van 2 december 2019

in de zaak 190134W

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:

verzoeker

tegen:

mr. A.M. van Amsterdam, en mrs. A.D. Kiers-Becking, M.L. Weerkamp, A.A.H. Zegers en I.P.A. van Heijst

plaatsvervangend voorzitter resp. leden van het Hof van Discipline

verweerders

1    DE PROCEDURE

1.1    Bij beslissing van 15 april 2019 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (verder: de raad), gewezen onder nummer 18-753/DB/OB, is de klacht van [klaagsters] (hierna: klaagsters) tegen verzoeker gegrond verklaard en is aan hem de maatregel van berisping opgelegd. Die beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2019:57.

1.2    Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen die beslissing van de raad. Het hoger beroep is mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van het hof van 23 augustus 2019.

1.3    Verzoeker heeft op 28 augustus 2019 een verzoek gedaan tot wraking van verweerders. Dit verzoek is op die dag door de griffie van het hof ontvangen per e-mail en op 29 augustus 2019 per post.

1.4    Op 30 augustus 2019 heeft de griffie van het hof een verweerschrift ontvangen van  mr. A.M. van Amsterdam. Hij bericht namens de kamer niet te berusten in de wraking en is van mening dat het verzoek moet worden afgewezen.

1.5    De wrakingskamer van het hof (hierna ook: het hof) heeft het wrakingsverzoek mondeling behandeld tijdens zijn openbare zitting van 28 oktober 2019. Verzoeker is bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest en heeft mede aan de hand van een pleitnota, die aan het proces-verbaal van de zitting is gehecht, zijn standpunt toegelicht. Van verweerders is verschenen mr. Van Amsterdam, wiens pleitaantekeningen eveneens aan het proces-verbaal zijn gehecht.

1.6    Bij de behandeling van het wrakingsverzoek heeft het hof ook kennisgenomen van:

- de beslissing van de raad;

- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het hoger beroep op 23 augustus 2019;

- de aanvullende brief (met bijlagen) van verzoeker van 16 oktober 2019.

2    BEOORDELING

Criterium

2.1    Bij de beoordeling van het wrakingsverzoek stelt het hof voorop dat een lid van het hof kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit volgt uit het bepaalde in artikel 56 lid 6 Advocatenwet in verbinding met de artikelen 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering (Sv), die van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Het hof moet dus onderzoeken of dergelijke feiten of omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. Uitgangspunt daarbij is dat een lid van het hof moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming/verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid ten opzichte van verzoeker vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.

Ingevolge artikel 1, vierde lid, van het wrakingsprotocol van het hof, moet het wrakingsverzoek worden gedaan zodra de hiervoor bedoeld feiten en/of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.

2.2    De wrakingskamer merkt verder op dat ingevolge artikel 5 van het wrakingsprotocol van het hof alle feiten en/of omstandigheden waardoor volgens de verzoeker de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden tegelijk moeten worden voorgedragen. Van aanvulling van de wrakingsgronden (al dan niet na toezending van het proces-verbaal van de zitting van 23 augustus 2019) kan daarom geen sprake zijn.

Gronden wrakingsverzoek

2.3    Verzoeker heeft in zijn verzoek van 28 augustus 2019 – kort en zakelijk weergegeven – twee wrakingsgronden aangevoerd:

I.    Verzoeker kreeg al op zitting het gevoel dat hij geen eerlijke behandeling kreeg van zijn klachtzaak, omdat de behandelend voorzitter de zaak ‘wel heel strak’ leidde. Verzoeker werd tijdens het voordragen van zijn pleitnota en bij het beantwoorden van vragen voortdurend onderbroken. “Het kan toch niet zo zijn dat de rechter een partij niet laat uitspreken of niet laat antwoorden?”, aldus verzoeker. Verder betrok de voorzitter een recent ten overstaan van het hof behandelde klacht van een andere advocaat en verzoeker bij de behandeling en stelde daarover een zodanige vraag, dat daaruit ook al van partijdigheid bleek. Het betrekken van die zaak in het debat, terwijl die geen onderdeel uitmaakt van de stukken, acht verzoeker partijdig. Te meer omdat nog een andere, inmiddels in kracht van gewijsde gegane, uitspraak, waarbij naast verzoeker ook klaagsters betrokken waren, in het geheel niet werd besproken. Ook dat acht verzoeker partijdig.

II.    De e-mail van de griffie van dinsdag 27 augustus 2019, waarbij is gevoegd een e-mail van één van klaagsters van maandag 26 augustus 2019. Verzoeker stelt dat aan hem, op door hem gevoelde indringende wijze, vragen worden gesteld, waarop hij niet wenst te antwoorden. Hij acht het ontoelaatbaar dat het onderzoek, na sluiting van de behandeling ter zitting, door deze e-mail in feite als heropend is te beschouwen. Verzoeker meent dat sprake is van subjectieve en objectieve vooringenomenheid.

Verweer

2.4    Verweerders hebben – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de eerste wrakingsgrond tardief is voorgesteld. Verzoeker had zijn wrakingsverzoek ter zitting moeten doen. Weliswaar kan enig tijdsverloop, dat wil zeggen een korte periode van bezinning, nog aanvaardbaar zijn, maar door het verzoek pas op woensdag te doen, nadat de zitting op vrijdag heeft plaatsgevonden, is verzoeker eenvoudigweg te laat. Verweerders voegen daar aan toe de indruk te hebben dat het verzoek niet voortvloeit uit de behandeling ter zitting, maar voortkomt uit onvrede over (en eerst wordt gedaan na ontvangst van) een e-mail op dinsdagmiddag, die de tweede genoemde wrakingsgrond oplevert. Die e-mail is evenwel afkomstig van de griffie; verweerders hebben geen opdracht gegeven voor het verzenden daarvan. Zelfs als dat anders zou zijn, dan kan de inhoud van die e-mail geen enkele grond opleveren voor enige vrees voor rechterlijke partijdigheid, aldus verweerders.

Oordeel wrakingskamer

2.5    Met betrekking tot de eerste wrakingsgrond is de wrakingskamer van oordeel dat deze te laat is voorgesteld. Van een professionele rechtsbijstandverlener als verzoeker, die sinds 1991 advocaat is, mag worden verwacht dat hij het wrakingsmiddel terstond inzet wanneer de redengevende feiten of omstandigheden om te wraken zich voordoen. Aan die tijdspanne kan weliswaar nog een korte periode voor reflectie worden toegevoegd, maar de wrakingskamer acht vijf dagen daarvoor te lang. Uit het wrakingsverzoek, alsook uit het proces-verbaal van de zitting, blijkt immers dat verzoeker al op de zitting het gevoel had geen eerlijke behandeling van zijn zaak te krijgen. Daarop had hij op dat moment, of kort daarna, kunnen acteren. Aan een inhoudelijke beoordeling van de wrakingsgrond komt de wrakingskamer derhalve niet toe.

2.6    Met betrekking tot de tweede wrakingsgrond overweegt de wrakingskamer als volgt.

Op dinsdagmiddag 27 augustus 2019 is er namens de griffier van het hof een e-mail verzonden aan verzoeker met – voor zover hier van belang – de tekst:

“Het hof heeft vernomen van klaagsters dat u na afloop van de zitting op het plein vóór het gerechtsgebouw beiden zou hebben aangesproken. Graag verneem ik uiterlijk binnen één week na heden uw reactie, inhoudende of u hen beiden aldus hebt aangesproken, en zo ja, met welk doel en met welk resultaat.”

De wrakingskamer is van oordeel dat uit deze e-mail niet de conclusie kan worden getrokken die verzoeker daaraan verbindt. Er wordt immers geen melding gemaakt van heropening van het onderzoek, noch wordt er enige relatie gelegd met de inhoud van de lopende klachtzaak. Daarenboven is de mail verzonden namens de griffier van het hof en niet te relateren aan enig handelen van één van de leden van de behandelend kamer in de klachtzaak. Dat sprake is van subjectieve en objectieve vooringenomenheid in de behandeling van de klachtzaak vermag de wrakingskamer daarom niet in te zien. Het feit dat verzoeker het overduidelijk niet eens is met de inhoud van – met name de bijlage bij – de e-mail van de griffier, maakt dat niet anders. De wrakingsgrond slaagt niet.

Conclusie

2.7    Uit het vorenstaande volgt dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen. De behandeling van de klacht zal worden voortgezet in de stand waarin hij zich bevond.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    wijst af het wrakingsverzoek van verzoeker van 28 augustus 2019, gericht tegen mr. A.M. van Amsterdam, plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline, en mrs. A.D. Kiers-Becking, M.L. Weerkamp, A.A.H. Zegers en I.P.A. van Heijst, leden van het Hof van Discipline.

Deze beslissing is gegeven door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans en P.J.G. van den Boom, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2019.

griffier    voorzitter     

De beslissing is verzonden op 2 december 2019.