ECLI:NL:TAHVD:2018:2 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 170301

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2018:2
Datum uitspraak: 15-01-2018
Datum publicatie: 16-01-2018
Zaaknummer(s): 170301
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Schrapping
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar en verzoek 60b Adocatenwet. Het dekenbezwaar houdt in dat verweerder handelt en stelselmatig bljft handelen in strijd met i) artikel 10, 10a en 46 Advocatenwet en ii) artikel 4.4, 4.5, 6.1, 6.5, 6.24 en 6.25 Voda. In hoger beroep betwist verweerder het door de deken in zijn bezwaar gestelde niet. Na de eerdere schorsing heeft verweerder alle gelegenheid gehad om herhaling te vorokomen. Niettemin is verweerder bij voortduring toezeggingen niet nagekomen, heeft hij te weinig opleidingspunten gehaald en is de financiële praktijkvoering uiterst zorgwekkend. Het enkele feit dat verweerder verwacht in 2018 een declaratie te kunnen zenden van omstreeks € 50.000 is onvoldoende voor het vertrouwen dat verweerder zich zal houden aan de regels en verordeningen waaraan advocaten gebonden zijn, te meer nu is gebleken dat verweerder dat ook met intensieve begeleiding van de waarnemend deken in de afgelopen periode niet heeft gedaan. Schrapping. Proceskostenveroordeling. Bekrachtiging.  

Beslissing

van 15 januari 2018

in de zaak 170301

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

deken

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 20 oktober 2017, onder nummers 17-634/A/A/D en 17-635/A/A/D, aan partijen toegezonden op 20 oktober 2017, waarbij het bezwaar van de deken tegen verweerder gegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van schrapping van het tableau ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing is opgelegd. Voorts is verweerder op verzoek van de deken ex artikel 60b Advocatenwet met onmiddellijke ingang geschorst in de uitoefening van de praktijk voor onbepaalde tijd. Verweerder is veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.  

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2017:232.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 17 november 2017 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van de deken.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling met gesloten deuren behandeld ter openbare zitting van 15 december 2017, waar klager, de deken en de waarnemend deken zijn verschenen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

3    HET DEKENBEZWAAR EN HET VERZOEK VAN DE DEKEN

Het dekenbezwaar

3.1    Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder handelt en stelselmatig blijft handelen in strijd met i) artikel 10, 10a en 46 Advocatenwet en ii) artikel 4.4, 4.5, 6.1, 6.5, 6.24 en 6.25 Verordening op de advocatuur.

3.2    Verweerder is al eerder wegens vergelijkbaar tekortschieten door de raad geschorst, op 16 maart 2015 welke schorsing onder het maken van duidelijke afspraken over verbetering is opgeheven op 21 mei 2015. Verweerder ontkent de afspraken niet, maar komt ze niet na. Daar komt bij dat gebleken is van een serieus risico voor het ernstig verwaarlozen van de belangen van zijn cliënten door de dekking van zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering op het spel te zetten. Nu verweerder geen inzicht in zijn eigen tekortkomingen lijkt te hebben en er geen zicht op verbetering lijkt te zijn, dient volgens de deken te worden overgegaan tot schrapping van het tableau.

Het verzoek ex artikel 60b Advocatenwet

3.3    Naast het dekenbezwaar verzoekt de deken verweerder met onmiddellijke ingang en voor onbepaalde tijd te schorsen op de voet van artikel 60b Advocatenwet, zodat verweerder is geschorst tot het moment dat de verzochte schrapping als advocaat onherroepelijk is. Het chronisch karakter van de overtredingen en het gegeven dat verweerder gedurende lange tijd en vele malen in de gelegenheid is gesteld zijn verzuimen te repareren en keer op keer gemaakte afspraken en gedane toezeggingen niet is nagekomen, rechtvaardigen volgens de deken de gevraagde schorsing. De deken verzoekt tevens een waarnemer te benoemen voor de periode waarin verweerder is geschorst.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Verweerder is ingeschreven als advocaat sinds 14 juni 1988.

4.2    Op 16 maart 2015 is verweerder op grond van artikel 60b lid 1 Advocatenwet met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd geschorst in de uitoefening van de praktijk. In de beslissing is geoordeeld dat verweerder de ernst van de zorgen omtrent zijn financiële positie onvoldoende inzag en ondanks vele verzoeken en aanmaningen en in strijd met in dat verband gemaakte afspraken niet aan de aanbevelingen van de Unit Financieel Toezicht Advocatuur had voldaan.

4.3    Bij brief van 4 mei 2015 zijn door de waarnemend deken voorwaarden geformuleerd waaronder zou kunnen worden ingestemd met opheffing van de schorsing. Onder meer diende verweerder kwartaalrapportages binnen één maand aan te leveren en de jaarrekening binnen drie maanden. Op 5 mei 2015 heeft verweerder zich akkoord verklaard met de gestelde voorwaarden en het verbeterplan. Op grond daarvan is de schorsing door de raad op 21 mei 2015 opgeheven.

4.4    Sindsdien heeft de waarnemend deken zich intensief met verweerder bemoeid en heeft hij verweerder diverse malen aan de gemaakte afspraken moeten herinneren. Zo moest verweerder gewezen worden op de betalingsachterstand ter zake van de hoofdelijke omslag van de landelijke orde van advocaten en op het feit dat kwartaalrapportages op het afgesproken tijdstip dienden te worden ingeleverd. Over het derde kwartaal 2015 is geen rapportage aangeleverd. Ook de andere gemaakte afspraken zijn niet nagekomen.

4.5    Op 13 januari 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de waarnemend deken en verweerder. De afspraken over het aanleveren van de kwartaalcijfers en jaarcijfers die toen gemaakt zijn, zijn vastgelegd in een brief van 25 januari 2016. In die brief is ook vermeld dat bij navraag op 14 januari 2016 was gebleken dat de premie voor de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van verweerder niet (volledig) was voldaan en dat de verzekeraar de verzekering had beëindigd. Verweerder is erop gewezen dat sprake was van een onaanvaardbare situatie.

4.6    De verzekeraar heeft zich bereid verklaard premiebetaling in termijnen te accepteren, waarna de verzekering met terugwerkende kracht is hersteld. Op 17 juni 2016 heeft verweerder aan de waarnemend deken meegedeeld dat hij de betalingsregeling met de verzekeraar niet was nagekomen en om een nader uitstel had verzocht. Op 27 juni 2016 heeft verweerder bericht dat hij voor de betaling van de restant premie afspraken had gemaakt met een deurwaarder.

4.7    De jaarstukken 2015 zijn niet tijdig door verweerder ingediend. Bij brief van 20 december 2016 heeft de deken aan verweerder geschreven dat opnieuw sprake was van de situatie die schorsing rechtvaardigt. Verweerder is meegedeeld dat gelet op de houding van verweerder er niet langer bereidheid bestond om verweerder te begeleiden en te bewaken, terwijl de Amsterdamse raad het onverantwoord acht dat verweerder nog langer de praktijk uitoefent. Verweerder is de gelegenheid gegeven om zichzelf te laten uitschrijven. Verweerder heeft de deken bericht dat niet te zullen doen omdat hij een hoog honorarium had ontvangen waardoor hij al zijn privé en zakelijke schuldeisers heeft kunnen voldoen. Verder heeft verweerder zijn praktijkkosten verlaagd. Verweerder heeft toegezegd de jaarstukken over 2015 uiterlijk in januari 2017 gereed te hebben en op uiterlijk 1 april 2017 de jaarstukken over 2016.

4.8    Bij brief van 1 februari 2017 heeft de deken gereageerd. Tevens heeft hij verweerder verzocht het openstaande bedrag in verband met de hoofdelijke omslag over 2014, 2015 en 2016 per omgaande te voldoen.

4.9    Bij brief van 29 maart 2017 heeft de waarnemend deken verweerder bericht hem een laatste kans te geven om de jaarrekening over 2015 op te stellen en deze uiterlijk 12 mei 2017 aan te leveren. Daarbij is aan verweerder te kennen gegeven dat, indien de jaarrekening op deze datum niet zou zijn ontvangen, opnieuw door middel van een dekenbezwaar de raad van discipline om een oordeel zou worden gevraagd.

4.10    In mei 2017 is gebleken dat verweerder over 2016 onvoldoende Permanente Opleidingspunten had behaald. Verweerder heeft bericht dat ziekte daarvan de oorzaak was en dat hij in 2017 zes extra opleidingspunten zou halen.

4.11    Door de raad is het onderhavige dekenbezwaar en het verzoek tot schorsing op grond van artikel 60b Advocatenwet behandeld op 15 september 2017. Op dat moment had verweerder de jaarrekeningen 2015 en 2016 nog niet ingediend.

4.12    Eén dag voor de behandeling van het hoger beroep van verweerder, derhalve op 14 december 2017, heeft verweerder aan het eind van de middag bij de deken de jaarstukken over 2016 in de brievenbus gestopt alsmede informatie over de door hem in 2017 behaalde opleidingspunten. Gebleken is dat verweerder over 2016 en 2017 volgens zijn eigen opgave twee punten te weinig zal hebben behaald.

4.13    Ter zitting van het hof heeft de deken meegedeeld dat verweerder de hoofdelijke omslag over 2017 die in januari van dat jaar betaald had moeten worden, nog steeds niet had betaald. Verweerder heeft daarop geantwoord dat die betaling kennelijk aan zijn aandacht was ontsnapt. Verder heeft de deken meegedeeld dat blijkens de jaarrekening 2016 het eigen vermogen van verweerder van € 64.000,- negatief was gedaald naar € 115.000,- negatief. De deken acht de financiële situatie van verweerder zeer zorgwekkend en de relatie met verweerder onwerkbaar.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft het dekenbezwaar gegrond verklaard en heeft aan verweerder de maatregel van schrapping van het tableau opgelegd ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van die beslissing. Verder heeft de raad verweerder op grond van artikel 60b Advocatenwet met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd geschorst in de uitoefening van de praktijk.

5.2    In hoger beroep betwist verweerder het door de deken in zijn bezwaar gestelde niet. Evenmin betwist hij dat hij de eerder in 2015 gemaakte afspraken niet dan wel niet tijdig is nagekomen. Wel stelt hij dat hij na de schorsing van 2015 aantoonbaar het nodige heeft ondernomen om een herhaling van het verleden te voorkomen. Hij heeft niet uit onwil niet aan de gestelde voorwaarden voldaan, maar louter door (persoonlijke) omstandigheden. Verweerder belooft beterschap voor de toekomst en wijst erop dat hij zijn woning die hij als zijn pensioenvoorziening ziet, zal verliezen indien het hof de beslissing van de raad zal bekrachtigen. Op financieel gebied ziet de toekomst er goed uit omdat hij verwacht begin januari 2018 in een zaak ongeveer € 50.000,- aan honorarium te kunnen declareren, aldus verweerder.

5.3    De deken heeft erop gewezen dat aan verweerder na de schorsing in 2015 alle gelegenheid en ondersteuning is geboden om orde op zaken te stellen, maar dat verweerder de dingen die hij moet doen desalniettemin niet doet, dan wel te laat doet. De deken wijst erop dat de jaarstukken over 2015 en 2016 een omzet laten zien van respectievelijk € 44.000,- en € 22.000,- en noemt de situatie zeer zorgwekkend.

5.4    Het hof zal de beslissing van de raad, zowel voor wat betreft de schrapping van het tableau als de schorsing op grond van artikel 60b Advocatenwet bekrachtigen. Het hof begrijpt dat deze beslissing zware persoonlijke gevolgen voor verweerder heeft, maar gezien de zowel in de beslissing van de raad als de in deze beslissing opgenomen feiten over de periode 2015 tot en met 2017 kunnen eenvoudigweg geen minder zware maatregelen worden opgelegd. Na de eerdere schorsing heeft verweerder alle gelegenheid gehad om herhaling te voorkomen. Niettemin is verweerder bij voortduring toezeggingen niet nagekomen, heeft hij te weinig opleidingspunten behaald en is de financiële praktijkvoering uiterst zorgwekkend te noemen. Het enkele feit dat verweerder verwacht in 2018  een declaratie te kunnen zenden van omstreeks € 50.000,- is onvoldoende voor het vertrouwen dat verweerder zich zal houden aan de regels en verordeningen waaraan advocaten gebonden zijn, te meer nu is gebleken dat verweerder dat ook met intensieve begeleiding van de waarnemend deken in de afgelopen periode niet heeft gedaan.

5.5    Nu de beslissing van de raad zal worden bekrachtigd en de schrapping van het tableau ingaat op de tweede dag na deze beslissing, behoeft op het verzoek van de deken een waarnemer te benoemen voor de periode waarin verweerder is geschorst niet te worden beslist.  

5.6    Nu de klacht gegrond is verklaard en een maatregel is opgelegd zal het hof overeenkomstig artikel 48ac, eerste lid, onder b, Advocatenwet bepalen dat de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak door verweerder aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden vergoed. Deze kosten moeten binnen vier weken na heden worden betaald.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 20 oktober 2017 onder nummers 17-634/A/A/D en 17-635/A/A/D;

veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten te betalen binnen vier weken na deze uitspraak door overmaking op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hoger beroep zaaknummer HvD 170301”.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, M. Pannevis, J.R. Krol en E.M. Soerjatin, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2018.

griffier    voorzitter             

De beslissing is verzonden op 15 januari 2018.