ECLI:NL:TAHVD:2018:149 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 180076

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2018:149
Datum uitspraak: 20-08-2018
Datum publicatie: 23-08-2018
Zaaknummer(s): 180076
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht eigen advocaat. Verweerder heeft eerst een declaratie naar klaagster gestuurd en pas later de Raad voor Rechtsbijstand verzocht de verleende toevoeging in te trekken. Hiermee heeft verweerder in strijd met gedragsregel 18 lid 2 (gedragsregel 24 lid 2, oud) gehandeld. Bekrachtiging beslissing raad. Waarschuwing. Kostenveroordeling.

BESLISSING

van 20 augustus 2018

in de zaak 180076

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 5 maart 2018, gewezen onder nummer 17-913/DB/ZWB, aan partijen toegezonden op 5 maart 2018. Hierin is de klacht van klaagster gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verweerder is voorts veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50,- en de reiskosten van € 50,- aan klaagster en van de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2018:24.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 27 maart 2018 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van de stukken van de eerste aanleg.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 22 juni 2018, waar klaagster en verweerder zijn verschenen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in strijd met het bepaalde in gedragsregel 24 lid 2 (oud, nieuw: 18 lid 2) aan klaagster een declaratie voor zijn werkzaamheden heeft toegezonden, terwijl sprake was van een door de Raad voor Rechtsbijstand aan klaagster verleende toevoeging.

4 FEITEN

In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in eerste aanleg is uitgegaan. Het hof neemt deze feiten ook in hoger beroep als uitgangspunt.

5 BEOORDELING

5.1 Voor zover verweerder in hoger beroep grieven heeft ingesteld tegen de feiten, die de raad in overweging 2 van de beslissing heeft vastgesteld, behoeven deze geen afzonderlijke behandeling door het hof. De feiten en omstandigheden die verweerder heeft benoemd buiten hetgeen de raad heeft vastgesteld, zijn voor de beslissing van het hof niet van belang.

5.2 Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot een andere beoordeling dan die van de raad in overweging 5 van zijn beslissing. Het hof sluit zich daarbij aan.

5.3 In aanvulling hierop stelt het hof vast dat verweerder in zijn appelmemorie en ter zitting van het hof – onweersproken door klaagster - heeft verklaard dat hij de voor de resultaatsbeoordeling benodigde notariële afrekening van de echtscheiding medio januari 2017 heeft ontvangen van klaagster. Het lag op de weg van verweerder om direct daarna de Raad voor Rechtsbijstand te verzoeken om intrekking van de toevoeging. Verweerder heeft er echter voor gekozen eerst een declaratie aan klaagster toe te sturen en pas later om intrekking van toevoeging te verzoeken. Verweerder heeft desgevraagd verklaard dat hij dit heeft gedaan omdat de intrekking van de toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand hem evident leek. Die beoordeling is echter niet aan verweerder, maar aan de Raad voor Rechtsbijstand. De handelwijze van verweerder is in strijd met de gedragsregel 24 lid 2 (oud, 18 lid 2 nieuw) en tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het verzenden van een declaratie is zonder meer het “bedingen” van een vergoeding als bedoeld in de genoemde gedragsregel.

5.4 Het hof is met de raad van oordeel dat de klacht gegrond is en verwerpt de grieven van verweerder tegen de beslissing van de raad. Het hof ziet geen aanleiding, zoals door verweerder verzocht, om de oplegging van een maatregel achterwege te laten. Een zakelijke terechtwijzing – een waarschuwing – is op zijn plaats. Verweerder had het hem verweten gedrag kunnen en moeten vermijden. De beslissing van de raad zal dan ook worden bekrachtigd.

5.5 Omdat de maatregel in hoger beroep in stand blijft, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep:

a) € 50 reiskosten aan klaagster;

b) € 1000 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

5.6 Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken na deze uitspraak betalen aan klaagster. Klaagster moet daarvoor tijdig haar rekeningnummer schriftelijk doorgeven aan verweerder.

5.7 Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 1000 binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline” en het zaaknummer.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 5 maart 2018 in de zaak 17-913/DB/ZWB;

veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten in hoger beroep van € 50 aan klaagster, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. M.L. Weerkamp en E.L. Pasma, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2018.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 20 augustus 2018.