ECLI:NL:TAHVD:2018:129 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 170307

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2018:129
Datum uitspraak: 09-07-2018
Datum publicatie: 12-07-2018
Zaaknummer(s): 170307
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
Beslissingen: Schrapping
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar. Bezwaar betreft het op ongeoorloofde wijze in ontvangst nemen en doorbetalen van contante gelden, het onvoldoende op orde hebben van de financiële administratie, het verrekenen van kosten met derdengelden zonder schriftelijke instemming van cliënt en het niet meewerken aan het dekenonderzoek. De raad heeft het bezwaar gegrond verklaard en de maatregel van schrapping opgelegd. Het hoger beroep van de advocaat richt zich tegen de maatregel. Het hoger beroep faalt. Verweerder heeft zich gedragen op een wijze die het vertrouwen in de advocatuur op grove wijze heeft beschaamd. Verweerder heeft met name de kernwaarde integriteit geschonden. Voor advocaten die de financiële regels met voeten treden, is binnen de advocatuur geen plaats. Schrapping en kostenveroordeling. Bekrachtiging.     

Beslissing

van 9 juli 2018

in de zaak 170307

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

deken

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 27 oktober 2017, onder nummer 17-566/A/A, aan partijen toegezonden op 27 oktober 2017. De raad heeft het door de deken tegen verweerder ingediende bezwaar gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van schrapping van het tableau opgelegd, met veroordeling van verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2017:230.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 24 november 2017 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-  de stukken van de eerste aanleg;

-  de antwoordmemorie van de deken.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 28 mei 2018, waar de deken en voormalig deken alsmede verweerder, bijgestaan door mr. D te A, zijn verschenen. Mr. D heeft gepleit aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

3    HET DEKENBEZWAAR

3.1    Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    heeft gehandeld in strijd met het destijds geldende artikel 10 van de Verordening op de administratie en financiële integriteit (hierna: Vafi), door contante bedragen van meer dan € 15.000,- te ontvangen en te betalen, zonder daarover overleg te voeren met de deken;

b)    zijn financiële administratie onvoldoende op orde heeft, hetgeen in strijd is met artikel 2 en artikel 10 lid 1 Vafi, nu hij de door de Unit Financieel Toezicht Advocatuur van de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: de Unit) gesignaleerde verschillen in zijn administratie heeft erkend, maar daar geen verklaring voor heeft kunnen geven, noch voor het feit dat hij ontvangen betalingen administratief niet kan verantwoorden;

c)    kosten heeft verrekend met derdengelden, zonder dat zijn cliënt daarmee vooraf schriftelijk heeft ingestemd, hetgeen in strijd is met artikel 6 lid 6 Vafi;

d)    heeft gehandeld in strijd met artikel 6 van de Verordening op de advocatuur (hierna: Voda), nu hij herhaaldelijk niet heeft gereageerd op verzoeken van de Unit en de deken om op de conceptrapportages en vragen die daaruit voortvloeiden tijdig en adequaat te reageren.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Op 20 november 2015 heeft de heer H. een klacht ingediend tegen verweerder, onder andere inhoudende dat verweerder contant ontvangen betalingen buiten zijn administratie heeft gehouden. Het hof doet in die zaak heden eveneens uitspraak (zaaknummer 170308). De reactie van verweerder op de klacht is aanleiding geweest voor de deken om zelfstandig nader onderzoek te doen.

4.2    Op 31 maart 2016 heeft een kantoorbezoek plaatsgevonden. Met verweerder is hierna afgesproken dat de Unit een financieel onderzoek zou verrichten naar contante betalingen die verweerder zou hebben ontvangen en daarover schriftelijk aan de deken zou rapporteren. De Unit is afzonderlijk verzocht om onderzoek te doen naar de financiële positie van het kantoor van verweerder.

4.3    Beide onderzoeken van de Unit hebben plaatsgevonden op 19 april 2016. Op 18 mei 2016 heeft verweerder aanvullende informatie verstrekt. Op 25 mei 2016 is schriftelijk om aanvullende informatie verzocht. Op 29 juni 2016 heeft verweerder die informatie verstrekt. Op 21 juli zijn beide conceptrapportages aan verweerder voorgelegd.

4.4    De Unit heeft verweerder per e-mail zeven keer verzocht te reageren op de conceptrapportages. Verweerder heeft niet inhoudelijk gereageerd.

4.5    Bij brief van 16 november 2016 heeft de Unit aan de deken rapport uitgebracht ter zake van de contante betalingen die verweerder zou hebben ontvangen. Bij brief van gelijke datum heeft de Unit rapport uitgebracht ten aanzien van de financiële positie van het kantoor van verweerder.

4.6    Uit het rapport van de Unit omtrent de contante betalingen blijkt dat verweerder in de periode van 6 januari 2010 tot en met 7 maart 2013 een bedrag van € 103.000, verdeeld over dertien deelbetalingen, aan contant geld in ontvangst heeft genomen. Een bedrag van € 60.416,40 contant geld is gestort op bankrekeningen van verweerder. Het resterende deel van het contant ontvangen geld bedraagt € 42.583,60. De Unit constateert dat niet blijkt op welke wijze dit bedrag administratief is verwerkt. Aan een Poolse advocaat is een bedrag van € 15.000 contant betaald, terwijl uit de beschikbare informatie niet blijkt op welke wijze de betaling administratief is verwerkt. Tevens volgt uit het rapport dat de Unit bepaalde betalingen aan het kantoor van verweerder niet in de administratie heeft kunnen terugvinden, en dat aan een buitenlandse advocaat met wie verweerder samen werkte een aanmerkelijk hoger bedrag is betaald dan het bedrag waarvoor verweerder facturen heeft ontvangen.

4.7    Naar aanleiding van de rapporten van de Unit heeft de deken verweerder bij brief van 2 december 2016 verzocht om nadere informatie. Omdat een reactie uitbleef, is verweerder bij brieven van 23 december 2016 en 13 januari 2017 gerappelleerd, waarbij aan verweerder te kennen is gegeven dat een dekenbezwaar zou worden ingediend indien hij opnieuw niet zou reageren. Verweerder heeft gereageerd bij e-mail van 31 januari 2017 en verzocht om een nader uitstel.

4.8    Bij e-mail van 11 april 2017 heeft verweerder gereageerd op het verzoek van de deken.

4.9    Op 9 mei 2017 heeft opnieuw een gesprek tussen de deken en verweerder plaatsgevonden. Vervolgens heeft de deken verweerder in de gelegenheid gesteld om voor of uiterlijk op 1 juni 2017 aanvullende informatie te verstrekken. Verweerder heeft bij e-mails van 2 en 8 juni 2017 gereageerd. Vervolgens heeft de deken bij brief van 27 juli 2017 het onderhavige dekenbezwaar ingediend.

5    BEOORDELING

5.1    De gronden van verweerder in hoger beroep richten zich uitsluitend tegen de door de raad opgelegde maatregel van schrapping. Verweerder heeft geen grieven gericht tegen de gegrondverklaring van het dekenbezwaar en de kostenveroordeling. De beslissing van de raad op deze onderdelen is daarmee onherroepelijk. Het geschil in hoger beroep is dus beperkt tot de opgelegde maatregel van schrapping.

5.2    De raad heeft geoordeeld dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de destijds geldende regelgeving, die bedoeld was om de integriteit van advocaten op de terreinen van administratie en financiën te bevorderen. Daarbij heeft de raad overwogen dat integriteit van advocaten van groot belang is voor het goed functioneren van de beroepsgroep en voor het vertrouwen dat de samenleving in de advocatuur moet kunnen hebben. Ook heeft de raad geoordeeld dat verweerder de deken heeft belemmerd in de uitoefening van zijn toezichthoudende rol. Het verweer dat de door de deken ter zitting voorgestelde schrapping een te ver gaande maatregel oplevert omdat verweerder geen tuchtrechtelijk verleden heeft, is door de raad verworpen. De raad heeft hierbij de deken gevolgd, die heeft gesteld dat het als toezichthouder moeilijk is om het verwijtbaar handelen zoals dat van verweerder te ontdekken. Dat geen eerdere klachten tegen verweerder zijn ingediend is dan ook niet maatgevend. Daarbij komt dat het handelen van verweerder geruime tijd heeft plaatsgevonden, dat verweerder zelf op geen enkel moment heeft bedacht dat hij overleg met de deken zou moeten voeren, en dat er uitsluitend een einde is gekomen aan het handelen van verweerder doordat zijn cliënt zelf de bijstand door verweerder heeft beëindigd. Gelet op de ernst van de gegrond verklaarde bezwaren heeft de raad geoordeeld dat niet kan worden volstaan met een lichtere maatregel dan schrapping.

5.3    Verweerder voert thans in hoger beroep aan dat de raad een te zware maatregel heeft opgelegd in verhouding tot alle relevante feiten en omstandigheden zoals deze zich hebben voorgedaan. Verweerder is van mening dat hem nog een faire kans zou moeten worden gegeven om te laten zien dat hij de praktijk naar behoren kan uitoefenen in overeenstemming met de regelgeving en dat gedurende de periode tot aan zijn pensioen. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat verweerder weliswaar een aanzienlijke fout heeft gemaakt door contante betalingen aan te nemen, doch dat er meer moet zijn dan ”first strike out”, zoals de raadsman van verweerder het beleid van de deken samenvat. Verder is nog gesteld dat door de Orde van advocaten onzorgvuldig jegens verweerder is gehandeld, doordat de uitspraak van de raad in deze zaak alsook die in de zaak van de heer H. tegen verweerder zijn gepubliceerd, waardoor verweerder direct schade heeft ondervonden en nog steeds ondervindt. Verweerder is hierdoor reeds zeer ernstig gestraft. Verzocht wordt dit te laten meewegen in het oordeel omtrent de maatregel.

5.4    De deken heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de kern van het dekenbezwaar en de beslissing van de raad is, dat verweerder zich als advocaat van zijn cliënt heeft ingelaten met ontoelaatbare praktijken als het meewerken aan “witwassen” van contant geld, het “zwart wassen” dat wil zeggen het uitvoeren van transacties met contant geld, het plegen van deze activiteiten in strijd met het destijds geldende artikel 10 van de Verordening op de administratie en financiële integriteit, het onvoldoende op orde hebben van de financiële administratie ter zake deze handelingen, het verrekenen van aanspraken van derden en eigen kosten met gelden op de derdengeldrekening zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de cliënt en het gedurende een lange periode onvoldoende reageren op verzoeken van de door de deken bij zijn onderzoek betrokken Unit en op zijn verzoeken om over de gesignaleerde kwestie de gevraagde opheldering te verschaffen terwijl verweerder daarvoor alle gelegenheid heeft gehad.

De deken heeft daaraan toegevoegd dat dit, ieder voor zich en zeker ook in combinatie, zeer ernstige tekortkomingen in de uitoefening van het beroep van advocaat zijn. Ontdaan van alle franje komt het – aldus de deken – erop neer dat verweerder, als advocaat, betrokken is geweest bij ongeoorloofde activiteiten van zijn cliënt die, zo verweerder wist, in diverse landen werd verdacht van – onder andere – witwassen, waarvoor hij ook de bij verweerder ingeroepen bijstand nodig had. Wat betreft de publicatie heeft de deken opgemerkt dat deze anoniem is en dat hij daarop geen invloed heeft. In de praktijk gebeurt het wel vaker dat journalisten er snel achter komen over welke advocaat de beslissing gaat, bijvoorbeeld door uitlatingen van klager. Dat gebeurt, maar daaraan kan de deken niets doen. Dat is geen afzonderlijke straf. Het gaat hier overigens om een beslissing die sowieso publiekelijk bekend zal worden gemaakt, zodat geen sprake is van schade als gevolg van het handelen van de deken.

5.5    Het hof overweegt als volgt. Anders dan verweerder stelt, is geen sprake van “first strike out” in deze zaak. Verweerder wordt een samenstel van handelingen verweten gedurende een reeks van jaren, waarmee een ernstige inbreuk is gemaakt op de (financiële) integriteit. Het hof verwijst in dit verband – kortheidshalve - naar de beslissing van de raad ter zake de klachtonderdelen a tot en met d. Zoals de deken ter zitting in hoger beroep heeft samengevat, is niet duidelijk geworden wie de opdrachtgever in de zaak van de heer H. is geweest en wat verweerder allemaal aan werkzaamheden heeft verricht. Tevens ontbreken duidelijke financiële afspraken. In het beroepschrift van de kant van verweerder is aangekondigd dat aanvullende informatie zou worden verschaft, maar dat is niet gebeurd. Wat  wel is gebeurd op financieel gebied, deugt op geen enkele manier. Niet duidelijk is geworden wie/wat de bron van de door verweerder ontvangen betalingen is geweest en hoe dit geld is verdeeld. Het saldo van ontvangsten en uitgaven loopt uiteen. Deze situatie is mede veroorzaakt doordat verweerder heeft nagelaten te overleggen met de deken over de contante betalingen. Er is gedurende een reeks van jaren een grote hoeveelheid regels stelselmatig en bewust niet nageleefd door verweerder. Niet gebleken is van enig moment van aarzeling bij verweerder. De enige reden dat hier een einde aan is gekomen, is het feit dat de heer H. een klacht heeft ingediend.

5.6    In het licht van het voorgaande is het hof van oordeel dat verweerder zich heeft gedragen op een wijze die het vertrouwen in de advocatuur op grove wijze heeft beschaamd. Verweerder heeft met name de kernwaarde van integriteit geschonden. De financiële integriteit is voor de advocatuur een groot goed dat moet worden beschermd. Voor advocaten die de financiële regels met voeten treden, is binnen de advocatuur geen plaats. Het hof ziet in het door verweerder gevoerde verweer geen redenen om verweerder nog een nadere kans te geven. De ernst van de gedragingen van verweerder zijn daarvoor te groot. Verweerder heeft er op geen enkel moment, ook niet ter zitting in hoger beroep, blijk van gegeven de ernst van zijn gedragingen in te zien. Het hof acht het derhalve niet verantwoord dat verweerder nog langer de praktijk van advocaat uitoefent.

5.7    Bij deze stand van zaken deelt het hof het oordeel van de raad dat niet kan worden volstaan met een lichtere maatregel. De maatregel van schrapping van het tableau is derhalve gerechtvaardigd. De beslissing van de raad zal derhalve worden bekrachtigd.

5.8    Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de proceskosten in hoger beroep van € 1000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

5.9    Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 1000 binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline” en het zaaknummer.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 27 oktober 2017, gewezen onder nummer 17-566/A/A/D;

veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. L. Ritzema, A.R. Sturhoofd, G. Creutzberg en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2018.

griffier    voorzitter                           

De beslissing is verzonden op 9 juli 2018.