ECLI:NL:TAHVD:2018:116 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 180009

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2018:116
Datum uitspraak: 28-05-2018
Datum publicatie: 21-06-2018
Zaaknummer(s): 180009
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat dat hij de belangen van klagers niet naar behoren heeft behartigd en kosten in rekening heeft gebracht voor griffierechten die niet verschuldigd bleken te zijn, is ook in hoger beroep gegrond. Berisping. Klagers verzoeken tot betaling van de eigen bijdrage op de toevoeging als schade en vergoeding van de werkelijke reiskosten worden afgewezen.

Beslissing

in de zaak 180009

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen

klager

en

klaagster

hierna gezamenlijk: klagers

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 11 december 2017, gewezen onder nummer 17-422/DH/DH, aan partijen toegezonden op 11 december 2017, waarbij de klacht van klagers tegen verweerder gegrond is verklaard. Aan verweerder is de maatregel van berisping opgelegd, met veroordeling van verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- en de reiskosten van € 50,- aan klagers en de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2017:250.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 5 januari 2018 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    het e-mailbericht van verweerder van 15 januari 2018;

-    de antwoordmemorie van klagers van 31 januari 2018, ter griffie van het hof ontvangen per e-mail op 1 februari 2018 en per post op 2 februari 2018;

-    het emailbericht van verweerder van 20 februari 2018.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 6 april 2018, waar klagers en verweerder zijn verschenen. Klaagster heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij de belangen van klagers niet naar behoren heeft behartigd en kosten in rekening heeft gebracht voor griffierechten die niet verschuldigd bleken te zijn.

4    FEITEN

In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft de klacht gegrond verklaard. Daartoe heeft de raad overwogen dat verweerders handelen niet voldoet aan de professionele standaard die binnen de beroepsgroep geldt, omdat uit het dossier niet is gebleken dat verweerder de slagingskansen van een aanhangig te maken procedure heeft ingeschat, gewezen heeft op de risico’s van de verschillende mogelijkheden en klagers hierover heeft geïnformeerd. Voorts heeft verweerder nagelaten over de intrekking van het kort geding met klagers overleg te voeren en hen (uit eigen beweging) te informeren over de redenen waarom hij daartoe wenste over te gaan. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder voorts ten onrechte griffierechten in rekening gebracht aan klagers en nagelaten om tijdig zijn factuur te corrigeren. Alles overziend en mede in aanmerking genomen het tuchtrechtelijk verleden van verweerder acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.

5.2    In hoger beroep heeft verweerder - kort samengevat - aangevoerd dat hij de slagingskansen wel degelijk heeft ingeschat. Verweerder is met de raad eens dat hij vooraf schriftelijk aan klagers had moeten melden dat het kort geding zou worden ingetrokken. Verweerder verkeerde in de veronderstelling dat het griffierecht al was betaald via zijn rekening-courant. Hij heeft de griffierechten teruggestort toen hij er achter kwam dat dit niet correct was. Verweerder heeft voorts aangevoerd dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat klagers doelbewust onware informatie hebben verstrekt als het gaat over de wijze van verkoop van hun woning. Verweerder acht de door de raad opgelegde maatregel van berisping te zwaar.

5.3    Klagers hebben de stellingen van verweerder bestreden.

5.4    Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. Ter zake van de zwaarte van de op te leggen maatregel betrekt het hof het tuchtrechtelijk verleden van verweerder dat hem ter zitting is voorgehouden. De grieven van verweerder tegen de beslissing van de raad worden verworpen en de beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

5.5    Klagers verzoeken verweerder te veroordelen tot betaling van de eigen bijdrage op de toevoeging van € 143,- als schade die zij stellen te hebben geleden als gevolg van de wanprestatie van verweerder. Het hof wijst dit verzoek af. Voor een veroordeling in de schade is alleen dan plaats wanneer buiten twijfel is dat een civiele rechter het schadebedrag zal toewijzen. Het hof kan immers civiele geschillen niet beslissen. Dat de vordering buiten twijfel zal worden toegewezen is hier niet het geval. Verweerder betwist de vordering gemotiveerd.

5.6    Nu in beide instanties de klacht gegrond is verklaard en een maatregel is opgelegd, is verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, en artikel 48, zesde lid (thans artikel 48ac) Advocatenwet terecht door de raad veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de kosten die klagers en de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs hebben moeten maken, en zal verweerder ook in hoger beroep in de kosten van klager en de Nederlandse Orde van Advocaten worden veroordeeld. De kosten van klagers in hoger beroep worden vastgesteld op een bedrag van € 50,- aan reiskosten. Het hof hanteert dit bedrag als forfaitair bedrag, te vergelijken met het (civiele) liquidatietarief rechtbank en hoven. Het hof wijst daarom klagers verzoek tot vergoeding van hun werkelijke reiskosten ten bedrage van € 256,- af. Het hof hanteert voor de kosten van de Nederlandse Orde in hoger beroep een bedrag van € 1.000,- als forfaitair bedrag.

5.7    Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 50,- reiskosten binnen vier weken na deze uitspraak betalen aan klagers. Klagers moeten daarvoor tijdig hun rekeningnummer schriftelijk doorgeven aan verweerder.

5.8    Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 1000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline” en het zaaknummer.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 11 december 2017, gewezen onder nummer 17-422/DH/DH;

wijst af het verzoek van klagers om verweerder te veroordelen tot terugbetaling van de eigen bijdrage van € 143,-;

wijst af het verzoek van klagers tot vergoeding van de werkelijke reiskosten; 

veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten in hoger beroep van € 50,- aan klagers, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. M.L. Weerkamp, M. Pannevis, E.L. Pasma en D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2018.

griffier    voorzitter           

De beslissing is verzonden op 28 mei 2018.