ECLI:NL:TADRSHE:2019:82 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 18-795 DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2019:82
Datum uitspraak: 20-05-2019
Datum publicatie: 23-05-2019
Zaaknummer(s): 18-795 DB/OB
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzitter heeft in zijn beslissing een niet limitatieve opsomming gegeven van een aantal voorbeelden ter toelichting op de klacht. Dit betekent niet dat de klacht niet volledig is behandeld door de voorzitter. Klacht had betrekking op een advocaat in diens hoedanigheid van deken. De voorzitter heeft terecht overwogen dat de maatstaf die bij de beoordeling van de klacht in acht moet worden genomen is of de advocaat zich in die hoedanigheid zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Voorzitter heeft terecht overwogen dat dit niet het geval was. Verzet ongegrond.   

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 20 mei 2019

in de zaak 18-795/DB/OB

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 11 december 2018 inzake de klacht van:

klager

over:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Klager heeft zich bij brieven van 28 september, 3 en 26 oktober 2017 bij de voorzitter van het Hof van Discipline beklaagd over het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement X. De voorzitter van het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 31 oktober 2017 de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant aangewezen om de klacht van klager over verweerder te onderzoeken.

1.2      Bij brief aan de raad van 9 oktober 2018 met kenmerk 48/17/137K, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      Bij beslissing van 11 december 2018 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 17 december 2018 is verzonden aan klager en verweerder.

1.4      Bij brief van 15 januari 2019 , door de raad per email van 15 januari 2019 ontvangen , heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 18 maart 2019 in aanwezigheid van klager.

1.6      De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 15 januari 2019 en de email van klager van 1 maart 2019 met bijlagen.

2          FEITEN en klacht

2.1      Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

3          VERZET

De gronden van het verzet houden naar de raad begrijpt, zakelijk weergegeven, het volgende in:

De voorzitter heeft in zijn beslissing van 11 december 2018 ten onrechte:

1.    niet geoordeeld dat verweerder heeft geweigerd het deel over het valse machtigingsvoorstel uit het dossier te halen, wat ook buiten de klachtbehandeling door de deken is  gebleven;

2.    in randnummer 2.2. van de beslissing de toelichting op de klacht niet volledig geformuleerd;

3.    niet geoordeeld dat de brief van de Raad voor Rechtsbijstand van 10 mei 2017 het misbruik door de beklaagde advocaat bevestigde. Verweerder kende deze brief al in mei 2017 en had direct moeten handelen en nader onderzoek moeten doen;

4.    in rechtsoverweging 4.4. overwogen dat klager geen nadeel heeft ondervonden van de onjuiste aanduiding van de datum van de brief van klager (28 juli 2017 i.p.v. 28 augustus 2017) door verweerder en dat het dus een kennelijke verschrijving was. De Deken heeft via een zogenaamde datumverschrijving de samenstelling van het klachtdossier tegengewerkt.

4          BEOORDELING

4.1      Klager heeft in verzet naar voren gebracht dat de toelichting op de klacht zoals door de voorzitter onder 2.2. is weergegeven niet compleet is en dat de beslissing van de voorzitter derhalve niet juist is. De voorzitter heeft de klacht onder 2.1 als volgt samengevat: “Verweerder heeft in zijn hoedanigheid van deken klagers klacht niet naar behoren behandeld.” Vervolgens heeft de voorzitter onder 2.2. een weergave van de toelichting van klager op zijn klacht gegeven. De voorzitter heeft hierbij een niet limitatieve opsomming van een aantal voorbeelden van klager vermeld. Dit betekent niet dat de klacht door de voorzitter onvolledig is behandeld. De klacht betreft het optreden van verweerder in diens hoedanigheid van deken. De voorzitter heeft daarbij terecht overwogen dat ingevolge de door de voorzitter weergegeven maatstaf enkel de vraag voorlag of verweerder zich bij de vervulling van die functie op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

4.2       De voorzitter heeft naar het oordeel van de raad op goede gronden niet overwogen dat in de brief van 10 mei 2017 van de Raad van Rechtsbijstand aan klager door de Raad is bevestigd dat mr. H een declaratie ten onrechte heeft gedeclareerd. De Raad voor Rechtsbijstand schreef in voormelde brief onder meer het volgende: “Uw nieuwe klacht over 2EC3660 nemen wij in behandeling als een melding van misbruik. Over de behandeling en de uitkomst daarvan houden wij u niet op de hoogte. U bent als cliënt van mr. H (juridisch gezien) geen rechtstreeks belanghebbende. De vergoeding die wij aan de advocaat uitbetalen is een zaak tussen de Raad en de advocaat.”

Klager heeft hieruit ten onrechte de conclusie getrokken dat de Raad heeft geconcludeerd dat er sprake was van misbruik van een toevoeging. De Raad heeft enkel bevestigd dat de melding van klager van misbruik in behandeling was genomen. De Raad heeft zich er in voormelde brief niet over uitgelaten of naar het oordeel van de Raad al dan niet sprake was van misbruik van een toevoeging. De Raad heeft klager voorgehouden hem niet te zullen informeren over de verdere behandeling van de zaak, omdat klager niet als rechtstreeks belanghebbende werd aangemerkt.

4.3      De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager in verzet aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.4      Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.G.M. Zander, voorzitter, mrs. A.J.F. van Dok en A.A.M. Schutte, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans- van Opstal en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2019 .

Griffier                                                                      Voorzitter