ECLI:NL:TADRSHE:2019:79 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 18-830/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2019:79
Datum uitspraak: 13-05-2019
Datum publicatie: 15-05-2019
Zaaknummer(s): 18-830/DB/LI
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Een ander advocaat persoonlijk attaqueren
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Niet welwillend gedragen jegens klager. Feiten geponeerd, waarvan hij wist dan wel kon weten dat die onjuist waren en zich onnodig grievend uitgelaten. Onvoldoende professionele distantie. Gegrond. Berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 13 mei 2019

in de zaak 18- 830/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

                   klager

                   tegen:

 

                   verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief d.d. 1 mei 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2      Bij e-mail aan de raad van 25 oktober 2018 met kenmerk nr. K18-047 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 februari 2019. Verschenen zijn klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       het hierboven genoemde e-mailbericht van de deken en de daaraan gehechte stukken;

-       de brief met bijlagen van klager d.d. 7 februari 2019;

-       de brief met bijlagen van verweerder d.d. 7 februari 2019;

-       de brief met bijlage van verweerder d.d. 8 februari 2019.

2        Feiten

2.1     Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:

2.2     Verweerders cliënte A is bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 8 oktober 2013 failliet verklaard met benoeming van klager  tot curator. Klager heeft tegen mevrouw A aangifte gedaan wegens faillissementsfraude.  Vanaf medio 2017 heeft verweerder mevrouw A en haar broer bijgestaan.

2.3     Op 29 juni 2017 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klager en verweerders cliënte, bijgestaan door verweerder. Klagers kantoorgenoot mr. S was bij deze bespreking aanwezig en heeft tijdens de bespreking genotuleerd. Partijen hadden afgesproken dat bij de bespreking een tolk aanwezig zou zijn ten behoeve van klaagster. Er was geen tolk aanwezig. Verweerder heeft getolkt. .

2.4     Bij e-mail d.d. 30 juni 2017 heeft verweerder – onder meer - het volgende aan klager medegedeeld:

          “(…) In mijn zoektocht heb ik inderdaad geconstateerd dat er een mevrouw [echtgenote klager] werkt bij  Stichting [K] waarvan u op uw website aangeeft dat u daar lid van bent. (…)

          Het op voorhand – zonder dat uw salaris is vastgesteld door de rechtbank – toe-eigenen van gelden vanuit de boedelrekening door u met name ook gegeven het feit dat dat bedrag ook nog betaald was voor een doel (overdracht van de woning) waarvan u stelt dit (de woning) niet te gaan leveren, valt onder de noemer verduistering. Uw dreigementen en deels ten uitvoer brengen van die dreigementen en nog meer geld willen ontvangen (…) valt onder zowel oplichting als afpersing. In ieder geval maakt u misbruik van uw positie als curator. (…)

          Indien en voor zover dus die advocaat dergelijke mededelingen aan u zou hebben gedaan, zal dit consequenties hebben. In tegenstelling tot u zal ik helder daarin zijn: er zal strafrechtelijke aangifte worden gedaan van schending van beroepsgeheim en ook  een klacht worden ingediend. Indien uw mededelingen niet juist waren/zijn, zal het vorenstaande ook voor u gelden. (…)

          Het verheugd[t] mij in ieder geval te lezen dat u inmiddels mijn deken heeft ingeschakeld. Ik zal hem deze e-mail in kopie zenden waarbij ik ook een kopie zal zenden aan uw deken, uw vereniging en de RC. (…)”

2.5     Bij e-mail d.d. 30 juni 2017 heeft verweerder de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg verzocht om een onderzoek in te stellen naar de handelwijze van klager en diens kantoorgenoot mr. S en om verweerders e-mail voor zover nodig te beschouwen als klacht en als zodanig in behandeling te nemen.

2.6     Bij e-mail d.d. 30 juni 2017 heeft verweerder de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant eveneens verzocht om een onderzoek in te stellen naar de handelwijze van klager en diens kantoorgenoot mr. S. In deze e-mail heeft verweerder zich beklaagd over het optreden van klager. Verweerder schreef onder meer:

          “Duidelijk is in ieder geval dat [klager] heeft gekozen voor “beste verdediging is de aanval” waarbij hij berekenend te werk gaat en misbruik maakt van zowel zijn positie als advocaat alsook curator. Naar de mening van cliënten (en ook mijn mening) zijn de gedragingen van [klager] in alle gevallen moreel verwerpelijk en gedraagt hij – op zijn zachts[t] gezegd – zich onbetamelijk. (….) In ieder geval zijn cliënten van mening dat [klager] zelfs in de strafrechtelijke zin zijn boek te buiten gaat. (…)”

2.7     Bij e-mail d.d. 3 juli 2017 heeft klager de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg verzocht om te bemiddelen. Verweerder heeft aangegeven niet bereid te zijn tot een bemiddelingsgesprek, zodat de deken geen mogelijkheid heeft gezien tot bemiddeling.

2.8     Bij brief d.d. 6 juli 2017 heeft verweerder aan de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg medegedeeld dat alle schulden van zijn cliënte waren afgelost en dat klager desondanks dreigde met executoriale verkoop van de woning.

2.9     Bij brief d.d. 25 april 2018 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant zijn dekenstandpunt over de door verweerder namens diens cliënten tegen klager ingediende klacht aan partijen kenbaar gemaakt. Ter zake de klacht dat klager had gelogen over het ingeschakeld hebben van een tolk voor de bespreking van 29 juni 2017 heeft de deken geoordeeld:

          “Het is mij niet gebleken dat [klager] heeft gelogen over het inschakelen van een tolk bij het gesprek met [mevrouw A]. Dat de tolk zich had ziekgemeld en kennelijk niet had gezorgd voor een vervanger (terwijl volgens u het vast gebruik is dat er een vervanger wordt gestuurd) rechtvaardigt nog geenszins de mijns inziens zeer kwalijke suggestie dat [klager] doelbewust heeft gelogen over de inschakeling van een tolk.(…)”

2.10   Bij brief d.d. 20 juli 2018 heeft verweerder de rechter-commissaris verzocht om een gesprek over het optreden van klager. In deze brief heeft verweerder – onder meer - aan de rechter-commissaris medegedeeld:

          “(…) Inmiddels is het zo dat [mevrouw A] geen belastingschulden meer heeft en zelfs aanzienlijke bedragen terug heeft ontvangen op de bankrekening die door [klager] wordt beheerd.”

2.11   Bij e-mail d.d. 1 augustus 2018 heeft verweerder klager als volgt bericht:

          “(…) Daarop deelde ik u mede dat er heden nog contact is geweest met de politie en ook aangifte is gedaan jegens u van verduistering. De aangifte zal verder afgewikkeld/afgerond worden door [mr. W]. (…)

          Tevens deelde ik u mede dat inderdaad de pers benaderd zal worden, overigens ik kan mij niet herinneren dat ik bevriende journalist heb gezegd maar indien dit wel gezegd is, bedoelde en bedoel ik journalisten die ik uit andere zaken ken. Ik zal in ieder geval contact opnemen met de redactie van het Eindhovens Dagblad (waarvan ik niemand ken, u misschien wel). Daarbij zal ik aangeven dat volgens uw faillissementsverslagen de schulden van cliënte eind 2013 (aanvang van het faillissement) ca. € 90.000,-- waren (excl. hypotheek) en ondanks de aan u gedane betaling van ca. € 70.000,--, zouden zijn opgelopen tot € 114.000,-- (excl. hypotheek) omdat al het geld dat binnenkomt op de boedelrekening blijkbaar naar uw kosten zouden zijn opgegaan. Ik zal daarbij benadrukken dat van uw zijde voor zover mij bekend geen cent is afgedragen aan de schuldeisers. (…) Hiernaast zullen kennissen en familie van cliënte zoveel mogelijk ook via andere media kanalen ruchtbaarheid gaan [ge]geven aan het vorenstaande. Ik sluit niet uit dat er ook een brief wordt gestuurd naar de burgemeester van Eindhoven en de President van de rechtbank. (…) “

2.12   Verweerder heeft meerdere malen, onder andere bij e-mailbericht d.d. 15 augustus 2018, aangekondigd om klager in privé te dagvaarden en om beslag te leggen op privé vermogensbestanddelen van klager wegens onrechtmatig handelen jegens verweerders cliënten. Bij e-mail d.d. 16 augustus 2018 heeft de deken verweerder een dekenbezwaar in het vooruitzicht gesteld in het geval verweerder opnieuw dergelijke aankondigingen zou doen. Bij e-mail d.d. 27 augustus 2018 heeft verweerder aan klager kenbaar gemaakt dat hij van mening was dat de deken hem niet kon verbieden om klager in privé te dagvaarden. Verweerder heeft dit, evenals het voornemen om tegen klager een strafrechtelijke aangifte te doen, herhaald bij e-mail aan klager en de deken d.d. 28 augustus 2018.

2.13   De door verweerder tegen klager ingediende klacht is behandeld ter zitting van de raad van 27 augustus 2018. Bij beslissing d.d. 22 oktober 2018 (kenmerk 18-423/DB/OB) is de klacht ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing is geen appel ingesteld.

3       KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat :

          hij zich niet welwillend heeft gedragen ten opzichte van klager.

          Toelichting

Klager geeft meerdere voorbeelden van ontoelaatbaar gedrag van verweerder. Verweerder heeft de indruk gewekt dat klager doelbewust heeft gelogen over de inschakeling van een tolk. Verweerder heeft de crediteuren in het faillissement van mevrouw A aangeschreven met een onjuiste feitenlezing. Verweerder heeft herhaaldelijk aangekondigd strafrechtelijke aangifte wegens verduistering en oplichting tegen klager te doen en heeft tuchtrechtelijke klachten tegen klager ingediend. Verweerder heeft herhaaldelijk aangekondigd de media, de president van de rechtbank, de voorzitter van Insolad en de burgemeester van Eindhoven te zullen benaderen met een onjuiste feitenlezing en forse beschuldigingen aan klager privé en heeft herhaaldelijk aangekondigd de instellingen waarbinnen klager privé vrijwilligersfuncties vervult te zullen benaderen. Voorts heeft verweerder herhaalde dreigende uitlatingen over onderzoeken naar klagers privé omstandigheden gedaan waarbij verweerder telkens weer klagers echtgenote heeft betrokken terwijl hij zich ervan bewust was dat dit dreigend overkomt. Verweerder heeft gedreigd met beslaglegging op (bestanddelen van) klagers privé-vermogen.

                          4       VERWEER

                          4.1     Gezien de voorgeschiedenis, de teneur van het gesprek en de informatie die verweerder over klager had gevonden had en heeft verweerder alle reden om te twijfelen aan de juistheid van de door klager gegeven informatie over het “inschakelen/ingeschakeld hebben” van een tolk door hem. Klager weigert bewijsstukken  over te leggen waaruit blijkt dat er wel een tolk was geregeld. Verweerder heeft alle reden om te denken dat klager de bespreking van te voren zo had opgezet dat hij en zijn aanwezige kantoorgenoot – ongeacht hetgeen wel of niet gezegd zou zijn tijdens de bespreking – zelf “eigen notulen” zouden gaan  maken.

                          4.2     Verweerder heeft inderdaad onderzoek gedaan naar klager en is daarbij ook informatie tegen gekomen over de echtgenote van klager. Verweerder heeft onderzocht of er enige relatie was tussen klager als curator en de werkgever van zijn echtgenote. Verweerder heeft dit gedaan in het belang van zijn cliënten.

                          4.3     Verweerder heeft slechts het standpunt van zijn cliënten verwoord. Gezien het langlopende conflict tussen klager en verweerders cliënten heeft verweerder in het belang van zijn cliënten gemeend te moeten handelen  zoals hij heeft gedaan. De verwijten aan klager zijn deugdelijk onderbouwd en gemotiveerd.

                          5        BEOORDELING

5.1     De raad stelt voorop dat een goede beroepsuitoefening binnen de advocatuur gediend is met een onderlinge verhouding tussen advocaten die berust op welwillendheid en vertrouwen. Daarom worden advocaten geacht zich te onthouden van al wat hun onderlinge verhouding kan verstoren. Uitlatingen die naar algemeen spraakgebruik als grievend of kwetsend moeten worden aangemerkt behoren advocaten in hun zakelijk verkeer achterwege te laten. Daarnaast dient de advocaat zich te onthouden van het verstrekken van feitelijke gegevens waarvan hij weet of althans behoort te weten dat deze onjuist zijn.

5.2     Feitelijk is komen vast te staan dat verweerder bij herhaling vergaande persoonlijke beschuldigingen en verdachtmakingen aan het adres van klager heeft geuit. Voorts heeft verweerder bij herhaling gedreigd met het indienen van klachten en het doen van strafrechtelijke aangifte. Ook heeft verweerder derden aangeschreven met onjuiste mededelingen en verdachtmakingen over klager. Verweerder heeft de suggestie gewekt dat klager  doelbewust heeft gelogen over de inschakeling van een tolk.

5.3     Verweerder heeft in zijn communicatie met klager gerefereerd aan klagers echtgenote en aan de plaats van haar arbeid. Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt voorts dat verweerder, in weerwil van het door de deken in het vooruitzicht gestelde dekenbezwaar, bij herhaling met procedures tegen klager in privé heeft gedreigd, maar dat die procedures vervolgens niet daadwerkelijk werden gestart. Ook heeft verweerder aangekondigd derden, waaronder de media, te benaderen, hetgeen vervolgens evenmin is gebeurd.

5.4     Aldus staat vast dat verweerder feitelijke gegevens heeft verstrekt waarvan hij wist, althans behoorde te weten, dat deze onjuist waren. De raad is voorts van oordeel dat van deze handelwijze en mededelingen van verweerder een intimiderende lading uitgaat. Verweerder heeft bovendien niet duidelijk kunnen maken dat deze in het belang waren van de procedurele positie van zijn cliënten, zodat deze derhalve geen redelijk doel dienden bij het behartigen van de belangen van verweerders cliënten. 

5.5     De raad acht de wijze waarop verweerder zich heeft uitgelaten onnodig grievend. Het past een advocaat niet de suggestie te wekken dat een andere advocaat zich (mogelijk) aan een ernstig vergrijp zoals verduistering schuldig heeft gemaakt, als hij niet over concrete aanwijzingen beschikt dat dit het geval is, en zelfs dan zal daarmee een redelijk belang van de cliënt gediend moeten zijn. De raad heeft begrip voor het feit dat klager zich gegriefd voelt door de mededelingen van verweerder.   

                          5.6     Van een advocaat mag verwacht worden dat deze een gerezen geschil zakelijk benadert en in goede banen tracht te leiden. Daarvan is in dit geval geen sprake geweest. Verweerder heeft het tussen zijn cliënten en klager gerezen zakelijke geschil (verder) doen escaleren, door de toon en de inhoud van zijn correspondentie. Uit de e-mails en brieven spreekt een gebrek aan respect voor klager en een gebrek aan gepaste afstand tot de zakelijke belangen van zijn cliënten die in geschil waren. Van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht dat deze een professionele distantie tot zijn cliënt bewaart. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de raad te zeer door het door hem ervaren onrecht laten leiden, waarbij hij de vraag naar de effectiviteit van zijn handelen en de belangen van derden onvoldoende in het oog heeft gehouden. De raad zal de klacht op grond van het voorgaande gegrond verklaren.

  6       MAATREGEL

  6.1     Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij zich niet welwillend heeft gedragen ten opzichte van klager. De raad acht een berisping een passende maatregel.

  7       GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

  7.1     Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde   griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

  7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal  de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

            a) € 50 reiskosten  van klager,

            b) € 750  kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

            c)  € 500 kosten van de Staat.

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken  nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

  7.4     Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.5     Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-          verklaart de klacht gegrond;

-           legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten  van € 50 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5.

Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzitter, mrs. A.L.W.G. Houtakkers en mr. N.M. Lindhout-Schot, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 mei 2019.

Griffier                                                                                    Voorzitter