ECLI:NL:TADRSHE:2019:173 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 19-587/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2019:173
Datum uitspraak: 18-11-2019
Datum publicatie: 22-11-2019
Zaaknummer(s): 19-587/DB/ZWB
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft van klager de opdracht gekregen om namens klager hoger beroep in te stellen en dat heeft verweerder ook tijdig gedaan. Dat verweerder andere zaken van klager in behandeling heeft genomen is niet gebleken. Ongegrond.  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  18 november  2019

in de zaak 19-587/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

                        klager

                        tegen:

                        verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij klachtformulier d.d. 4 maart 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2      Bij e-mail aan de raad van 26 augustus 2019 met kenmerk nr. K19-038 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 oktober 2019. Verschenen zijn klager en verweerder.  

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       de hierboven genoemde brief van de deken en de daaraan gehechte stukken;

-       de nagekomen brief met bijlagen van verweerder d.d. 19 september 2019;

-       de door klager ter zitting overgelegde stukken.

2        Feiten

2.1     Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:

2.2     Klager is verwikkeld geweest in een huurgeschil met de Stichting G, in welk kader de Stichting G bij de kantonrechter jegens klager een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en tot veroordeling van klager tot ontruiming en tot betaling van achterstallige huur en gebruiksvergoeding heeft ingesteld. Klager is in deze procedure bijgestaan door een advocaat, mr. D, die namens klager verweerder heeft gevoerd. Mr. D heeft geen eis in reconventie ingesteld. Bij vonnis d.d. 6 december 2017 heeft de kantonrechter de huurovereenkomst ontbonden, klager veroordeeld tot betaling van achterstallige huur en gebruiksvergoeding en tot ontruiming van de woning.

2.3     Klager heeft zich vervolgens op basis van een verwijzing van het Juridisch Loket d.d. 19 februari 2018 gewend tot verweerder voor het instellen van hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter. Verweerder heeft tijdig hoger beroep ingesteld.

2.4     Klager en verweerder hebben per e-mail gecorrespondeerd over een vordering ter zake verhuis- en juridische kosten die klager meende te hebben op de Stichting G. Verweerder heeft klager concrete vragen gesteld om duidelijkheid over deze vordering te krijgen. Verweerder heeft naar aanleiding van de beantwoording van klager aan hem medegedeeld dat hij zijn antwoorden onmogelijk kon volgen, dat het slechts opmerkingen van algemene aard waren en dat de rechter daar niets mee kon.

2.5     Op 9 augustus 2018 heeft een comparitie na aanbrengen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch plaatsgevonden. Ter zitting is klager bijgestaan door verweerder en is een regeling tot stand gekomen die is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst.

3       KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij :

            klagers belangen niet goed heeft behartigd.

3.2     Toelichting:

          Verweerder had in hoger beroep om schadevergoeding moeten vragen. Verweerder heeft voorts geen poging ondernomen om te bewerkstelligen dat klager niet meer gebonden is aan de ter zitting gesloten vaststellingsovereenkomst.

                          4        VERWEER

                          4.1     De klacht is ongegrond. Klager is door het Juridisch Loket verwezen naar verweerder voor het instellen van hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter. Verweerder heeft de opdracht aanvaard en heeft tijdig hoger beroep ingesteld. Een andere zaak dan het instellen van hoger beroep heeft verweerder niet voor klager behandeld en verweerder heeft ook geen andere opdracht dan het instellen van hoger beroep van klager aanvaard.

                          4.2     Mr. D had in eerste aanleg geen eis in reconventie ingesteld, zodat verweerder in appel evenmin een tegenvordering kon instellen. Klager pretendeerde een vordering te hebben uit hoofde van gemaakte verhuis- en juridische kosten. Verweerder heeft klager gevraagd om de vordering die hij meende te hebben te onderbouwen, maar klager is er niet in geslaagd duidelijk te maken waaruit zijn vordering bestond. Uit de e-mailcorrespondentie die in augustus 2019 heeft plaatsgevonden blijkt dat verweerder concrete vragen aan klager heeft gesteld en dat klager daarop geen duidelijk antwoord heeft gegeven.

                          5        BEOORDELING

5.1     De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals in verband met het procesrisico en kostenrisico- waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

5.2     Verweerder heeft onweersproken ter zitting van de raad gesteld dat hij de opdracht van klager schriftelijk aan klager heeft bevestigd en dat in die opdrachtbevestiging was vastgelegd dat verweerder namens klager hoger beroep zou instellen tegen het vonnis van de kantonrechter d.d. 6 december 2017. Vast staat dat verweerder tijdig hoger beroep heeft ingesteld en dat hij klager in de appelprocedure heeft bijgestaan. Omdat in eerste aanleg door mr. D geen vordering tot schadevergoeding was ingesteld, was een vordering tot schadevergoeding ook geen onderdeel van het geding in hoger beroep. Daarvan kan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Dat verweerder aan klager vragen heeft gesteld over de vordering die klager meende te hebben, kan verweerder evenmin tuchtrechtelijk worden verweten. Verweerder heeft tot slot uitdrukkelijk weersproken dat hij van klager de opdracht heeft aanvaard om de ter zitting van 9 augustus 2018 gesloten vaststellingsovereenkomst aan te vechten. Uit  de overgelegde stukken is dit ook niet  gebleken. De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder klagers belangen niet naar behoren heeft behartigd. De klacht is derhalve ongegrond.  

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzitter, mrs. L.W.M. Caudri en J.D.E. van den Heuvel, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 november 2019.

Griffier                                                                                   Voorzitter