ECLI:NL:TADRSHE:2015:224 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch L 95 - 2015

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2015:224
Datum uitspraak: 12-10-2015
Datum publicatie: 14-10-2015
Zaaknummer(s): L 95 - 2015
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie:   Tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door niet te reageren op brieven van de deken. Voor zover dekenbezwaar betrekking heeft op kwaliteit van de dienstverlening in een specifieke zaak is de deken niet-ontvankelijk, nu de deken geacht wordt niet ieder tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen ter kennis van de raad te brengen, doch enkel te klagen indien het algemeen belang dit verlangt. Dekenbezwaar gedeeltelijk gegrond, gedeeltelijk niet-ontvankelijk. Schorsing 2 weken.  

Beslissing van 12 oktober 2015

in de zaak L95-2015

naar aanleiding van het bezwaar van:

deken

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 17 juni 2015 met kenmerk K15-052, door de raad ontvangen op 19 juni 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg het bezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.2      Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 24 augustus 2015. Ter zitting zijn de deken en verweerder verschenen . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-     De brief van de deken d.d. 17 juni 2015 met bijlagen.

2          FEITEN

Voor de beoordeling van het bezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Verweerder heeft namens zijn cliënte, mevrouw M, appel ingesteld bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 15 mei 2014. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, alvorens verder te beslissen, de zaak pro forma aangehouden voor de duur van vier maanden teneinde de raad voor de kinderbescherming in de gelegenheid te stellen onderzoek te doen met betrekking tot de vraag of het verzoek van de vader tot eenhoofdig gezag, dan wel gezamenlijk gezag, in het belang van de dochter was, alsmede met betrekking tot de vraag hoe de contactregeling tussen de dochter en de moeder, mevrouw M, in het belang van het kind vormgegeven moet worden. Onder de beschikking was door de griffier vermeld dat tegen de beschikking hoger beroep kon worden ingesteld.

2.2      Bij beschikking d.d. 16 april 2015 heeft het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch het volgende overwogen:

“(…)

3.6.1. Ingevolge artikel 358 lid 4 Rv kan van een tussenbeschikking hoger beroep slechts tegelijk met dat van de eindbeschikking worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald.

3.6.2. De rechtbank heeft in het kader van de door haar te nemen beslissing over de verzoeken van de vader tot wijziging van het gezag en tot het vaststellen van een contactregeling, de raad verzocht hiernaar nader onderzoek te verrichten. De bestreden beschikking maakt in het dictum op geen enkele wijze een (gedeeltelijk) einde aan het geding tussen partijen betreffende het gezag en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en dient dan ook te worden aangemerkt als tussenbeschikking waartegen geen hoger beroep kan worden ingesteld.

3.6.3. Het hof stelt vast dat de rechtbank niet heeft bepaald dat tegen de beschikking van 15 mei 2014 hoger beroep kan worden ingesteld. Een door de griffier op een beschikking gestelde mededeling dat tegen de beschikking hoger beroep kan worden ingesteld, kan de wettelijke regeling van het hoger beroep niet opzij zetten. Partijen mogen er niet vanuit gaan dat aan een zodanige mededeling van de griffier een beslissing van de rechter als bedoeld in artikel 358 lid 4 Rv ten grondslag ligt.

3.6.4. Op grond van het voorgaande dient de moeder [mevrouw M.] niet-ontvankelijk te worden verklaard in het hoger beroep. (…)3.7.1 Van de advocaat van de moeder mag verwacht worden dat hij ermee bekend was dat tegen de bestreden beschikking geen hoger beroep openstond en hij dat met de moeder heeft besproken. Ondanks het feit dat de uitkomst van de onderhavige procedure in hoger beroep vooraf duidelijk moet zijn geweest, is dit hoger beroep toch ingesteld en voortgezet, waarop de vader zich genoodzaakt heeft gezien in hoger beroep verweer te voeren. (…)

3.7.2 Gelet op het voorgaande ziet het hof reden om af te wijken van de in het familierecht gebruikelijke compensatie van proceskosten en zal het hof de moeder veroordelen in de aan de vader in hoger beroep in rekening gebrachte kosten, zijnde … “ (…)

  2.3 Het hof heeft verweerder’s cliente niet-ontvankelijk verklaard en haar veroordeeld in de proceskosten.

  2.4   Bij brief d.d. 22 april 2015 heeft de president van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch de beschikking van het gerechtshof d.d. 16 april 2015 toegestuurd aan de deken, met het verzoek te doen wat de deken geraden oordeelt. Een kopie van de brief is verzonden aan verweerder.

                 2.5    Bij brief d.d. 11 mei 2015 heeft de deken verweerder het volgende bericht:

“U heeft kennis genomen van de brief van [de president]  d.d. 22 april jl. met als bijlage de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 16 april 2015 inzake [X].

Ik verwijs met name naar de randnummers 3.7.1 en 3.7.2 van die uitspraak.

Ik verzoek u mij mede te delen of u zich jegens uw cliënte garant heeft gesteld tot betaling van de proceskosten waartoe zij is veroordeeld, dan wel of u deze betaling reeds voor uw rekening heeft genomen, waartoe u naar mijn mening gehouden bent.

Uw reactie zie ik gaarne binnen 10 dagen na heden tegemoet.”

                 2.6Bij brief d.d. 26 mei 2015 heeft de deken verweerder het volgende bericht:

Van u mocht ik nog geen antwoord ontvangen op mijn schrijven van 11 mei 2015.

Ik verzoek u thans binnen 5 dagen na heden de gevraagde reactie – schriftelijk en in tweevoud – aan mij te doen toekomen.”

     2.7 Op 17 juni 2015 heeft de deken een dekenbezwaar jegens verweerder ingediend.

3.    het BEZWAAR

Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.      geen gehoor geeft aan verzoeken van de deken om hem te informeren naar aanleiding van een door de president van het gerechtshof bij de deken neergelegd signaal;

2.      een misslag heeft begaan door, ofschoon dit niet mogelijk was, appel in te stellen en nadien de gevolgen daarvan voor zijn cliënte kennelijk niet ongedaan te maken.

4.    VERWEER

4.1      Ad onderdeel 1

Verweerder heeft wel gereageerd op de brief van de deken.

4.2      Ad onderdeel 2

Verweerder is afgegaan op de mededeling in de beschikking dat hoger beroep mogelijk was. Verweerder heeft die passage niet gezien als een mededeling van de griffier maar als onderdeel van de beschikking. Verweerder heeft gehandeld in het belang van zijn cliënte door hoger beroep in te stellen.

5       BEOORDELING

5.1     Onderdeel 1

          In de Advocatenwet is aan de raden van toezicht en daarmede aan de deken onder meer opgedragen een behoorlijke uitoefening van de praktijk te bevorderen en toe te zien op de naleving van de plichten van de advocaat als zodanig terwijl zij de taken vervullen die hun bij verordening zijn opgelegd. Gedragsregel 37 schrijft voor dat een advocaat bij een tuchtrechtelijk onderzoek of een verzoek om informatie van de deken dat met een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek of een aan de deken opgedragen controle verband houdt, verplicht is om alle gevraagde inlichtingen aanstonds te verstrekken. De raad zal het bezwaar beoordelen met inachtneming van dit uitgangspunt.

5.2     Verweerder heeft zich tegen het bezwaar van de deken, dat verweerder niet op de brieven van de deken d.d. 11 en 26 mei 2015 heeft gereageerd, verweerd met de stelling dat hij wel op de brieven van de deken heeft gereageerd. Op de vraag van de voorzitter op welke wijze verweerder heeft gereageerd, heeft verweerder enkel geantwoord dat hij de brieven in zijn bezit heeft en dat er getuigen zijn. Verweerder heeft de raad echter geen helderheid verschaft over de inhoud van zijn brieven en de datum waarop deze zijn verzonden. Verweerder heeft evenmin kopieën van de brieven aan de raad overgelegd, ofschoon hij daartoe wel in de gelegenheid is gesteld. De raad is van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen om middels verificatoire bescheiden aan te tonen dat hij, zoals hij stelt, wel op de brieven van de deken heeft gereageerd. Verweerder heeft dit nagelaten.

5.3     Gelet op het in overweging 5.1 genoemde uitgangspunt rustte  op verweerder de verplichting om onverwijld en adequaat op de verzoeken om informatie van de deken te reageren. De raad is niet gebleken dat verweerder aan deze verplichting heeft voldaan. Door niet te reageren op verzoeken om informatie van de deken heeft verweerder zich, naar het oordeel van de raad, onttrokken aan zijn verplichtingen in het kader van het toezicht door de deken. De taakuitoefening van de deken wordt door een dergelijk gedrag onmogelijk gemaakt. De raad zal het eerste onderdeel van bezwaar derhalve gegrond verklaren.

5.4     Onderdeel 2

           Naar de raad begrijpt is de deken van mening dat verweerder jegens zijn cliënte tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door een procedurele fout te maken en de schade die zijn cliënte ten gevolge daarvan – mogelijk – heeft geleden, niet te vergoeden. De raad overweegt dat de deken wordt geacht niet ieder mogelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen ter kennis van de raad te brengen, doch enkel te klagen indien het algemeen belang zulks vordert. Naar het oordeel van de raad was het in de onderhavige kwestie veeleer aan mevrouw M, verweerders cliënte, om over verweerders handelen te klagen, doch van een klacht van de zijde van mevrouw M is tot dusverre niet gebleken. Mede gelet op het feit dat de deken in zijn brief aan verweerder d.d. 11 mei 2015 reeds een standpunt lijkt te hebben ingenomen over de vraag of verweerder een misslag heeft begaan, zonder dat verweerder eerst om een reactie is gevraagd op de brief van de president van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch d.d. 22 april 2015, is de raad van oordeel dat dit onderdeel van het bezwaar prematuur is. De raad zal de deken niet-ontvankelijk verklaren in dit onderdeel van het bezwaar.

6        MAATREGEL

6.1     In de Advocatenwet is aan de raden van toezicht en daarmede aan de deken onder meer opgedragen toezicht te houden op een behoorlijke uitoefening van de praktijk alsmede op een behoorlijke financiële praktijkvoering. Het was in dat kader dat de deken, naar aanleiding van een door de president van het gerechtshof bij de deken neergelegd signaal, verweerder verzocht hem nader te informeren.  

6.2     Verweerder heeft nagelaten te reageren op de brief van de deken d.d. 11 mei 2015, ondanks het rappel van de deken bij brief d.d. 26 mei 2015. Het belemmeren van de deken in diens hiervoor omschreven taakuitoefening rechtvaardigt als zodanig al een zware tuchtrechtelijke maatregel. Het onderhavige bezwaar staat echter niet op zichzelf. Verweerder is immers reeds meerdere malen tuchtrechtelijk veroordeeld vanwege het feit dat hij niet reageerde op brieven en verzoeken van de deken. Deze tuchtrechtelijke veroordelingen hebben kennelijk geen wijziging gebracht in het handelen van verweerder.

6.3     Het vorenstaande brengt mee dat naar het oordeel van de raad niet kan worden volstaan met een lichtere maatregel dan schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken, welke maatregel bovendien openbaar zal dienen te worden gemaakt op de hierna aangegeven wijze.

BESLISSING

De raad van discipline:

1.    verklaart onderdeel 1 van het bezwaar van de deken gegrond;

2.    verklaart de deken niet-ontvankelijk in onderdeel 2 van het bezwaar;

3.    legt aan verweerder ter zake van het gegrond verklaarde onderdeel van het dekenbezwaar de maatregel op van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken;

4.    bepaalt dat de schorsing ingaat op de eerste dag dat deze beslissing onherroepelijk is, met dien verstande dat de schorsing pas ingaat na afloop van alle eventueel eerder onherroepelijk geworden schorsingen en schrappingen, en dat de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

5.    beveelt dat het enkele feit van deze schorsing door de deken binnen het arrondissement openbaar zal worden gemaakt op de aldaar gebruikelijke wijze zodra deze onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. W.E.A. Gimbrère - Straetmans, voorzitter, mrs. R.G. Gebel, E.J.P.J.M. Kneepkens, H.C.M. Schaeken, A. Groenewoud , leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 oktober 2015 .

griffier                                                                        voorzitter                                  

Deze beslissing is in afschrift op 13 oktober 2015

verzonden aan:

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-        verweerder

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-           verweerder

-           de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

en voor zover deze ongegrond/niet-ontvankelijk is verklaard tevens door

-           de deken van de orde van advocaten te Limburg

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan de Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl