ECLI:NL:TADRSGR:2018:110 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-1000/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:110
Datum uitspraak: 28-05-2018
Datum publicatie: 30-05-2018
Zaaknummer(s): 17-1000/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Klacht gegrond, zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Gegrond dekenbezwaar. Verweerder heeft uitsluitend of in overwegende mate vanwege een geschil met de Raad voor Rechtsbijstand herhaaldelijk uitstel gevraagd voor zittingen. Naar het oordeel van de raad betaamt het een advocaat niet om vanwege eigen belangen herhaaldelijk een zitting geen doorgang te laten vinden en daardoor de rechtsgang te frustreren. Indien verweerder ten gevolge van arbeidsongeschiktheid niet in staat was om zijn cliënt bij te staan had verweerder bovendien voor adequate vervanging dienen zorg te dragen. Verweerder heeft in strijd met de gedragsregels en de op hem rustende zorgvuldigheidsverplichting zijn eigen (financiële) belang boven de belangen van zijn minderjarige cliënt en de behoorlijke rechtsgang gesteld. Vanwege de verwevenheid van het aan de onderhavige klacht ten grondslag liggende feitencomplex met klachtzaak 17-1001/DH/RO volstaat de raad met de oplegging van een maatregel in één van de beide zaken. In de onderhavige zaak zal de raad onder verwijzing naar de in de andere klachtzaak opgelegde maatregel, afzien van het opleggen van een maatregel.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 28 mei 2018 in de zaak 17-1000/DH/RO

naar aanleiding van het bezwaar van:

de deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Rotterdam

klager

over:  

verweerder

1          VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1      Bij brief aan de raad van 1 december 2017 met kenmerk R 2017/90 edl, door de raad ontvangen op 4 december 2017 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een ambtshalve bezwaar tegen verweerder ingediend.

1.2      Het bezwaar is tegelijk met de zaak met nummer 17-1001/DH/RO behandeld ter zitting van de raad van 19 maart 2018 in aanwezigheid van klager en verweerder en […], lid van het bestuur van de rechtbank (…), als vertegenwoordiger van klaagster in de zaak met nummer 17-1001/DH/RO.

1.3      De raad heeft kennis genomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49 lid 2 Advocatenwet.

2          FEITEN

Voor de beoordeling van het bezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1      Verweerder kampt sinds enkele jaren met gezondheidsproblemen en heeft in dat kader medio 2015 een zware hartoperatie ondergaan.

2.2      Bij brief van 21 maart 2017 heeft de president van de rechtbank (…) een klacht ingediend tegen verweerder inzake ‘belemmering van de rechtsgang’. Deze zaak is bij de raad bekend onder nummer 17-1001/DH/RO.

2.3      De klacht van de president betrof de behandeling door verweerder van een strafzaak voor een minderjarige verdachte, die hij op basis van een toevoeging had aangenomen.

2.4      Voor de behandeling van deze zaak heeft verweerder een verzoek om extra uren ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand. Dit verzoek is afgewezen. Verweerder heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing.

2.5      Op 19 januari 2016 is een zitting in deze strafzaak geweest. Verweerder is niet ter zitting verschenen. Hij heeft de rechtbank telefonisch verzocht de zaak aan te houden op grond van twee redenen, te weten het feit dat hij nog herstellende was van een hartoperatie alsmede het feit dat zijn kantoorgenoot mr. T., die destijds voor hem waarnam, te kennen had gegeven de toevoeging ontoereikend te achten en om die reden die zaak niet wilde waarnemen.

2.6      De rechtbank heeft de behandeling voor onbepaalde tijd aangehouden.

2.7      Op 27 mei 2016 vond de behandeling van een andere strafzaak tegen dezelfde minderjarige verdachte plaats. Bij die behandeling werd de minderjarige bijgestaan door de kantoorgenoot van verweerder, mr. T. De rechtbank heeft besloten de beide zaken te voegen en meervoudig te behandelen.

2.8      Mr. T. heeft de officier van justitie verzocht de zitting na de zomer in te plannen omdat de Raad voor Rechtsbijstand dan naar verwachting een beslissing zou hebben genomen op het bezwaar op de weigering tot toekenning van extra uren.

2.9      Op 14 juli 2016 is de behandeling van de beide strafzaken door de meervoudige kamer ingepland. Verweerder heeft (opnieuw) om aanhouding gevraagd. Voor die aanhouding heeft hij twee gronden aangevoerd, te weten zijn gezondheid en het geschil met de Raad voor Rechtsbijstand. Het bezwaar van verweerder op de weigering tot toekenning van extra uren was door de Raad voor Rechtsbijstand ongegrond verklaard en verweerder had daarvan beroep ingesteld.

2.10    De rechtbank is akkoord gegaan en heeft daarbij overwogen “dat zij ook de situatie begrijpt waar waarin de verdediging verkeert, maar dat zij ook de belangen van zowel de verdachte als de benadeelde partij bij een snelle afwikkeling van de zaak ziet. Echter heeft de verdachte het recht om [verweerder] te willen behouden als raadsman en daar gaat de rechtbank niet tussen zitten en ook het Openbaar Ministerie mag dat niet.

De zaak mag echter niet onevenredig lang duren. De eerstvolgende behandeling dient een inhoudelijke behandeling te worden. De rechtbank wacht verdere berichtgeving van de raadsman af en legt de planning bij het Openbaar Ministerie neer.

Voorts overweegt de rechtbank dat zij geen standpunt kan innemen in het geschil tussen de verdediging en de Raad voor Rechtsbijstand. De raadsman dient processen-verbaal en overige stukken in te dienen bij de Raad voor Rechtsbijstand om een indicatie te geven hoeveel tijd er in een zaak gestoken is.”

2.11    Op 9 februari 2017 is de voortgezette behandeling door de meervoudige kamer ingepland.

2.12    Bij fax van 6 februari 2017 is door de rechtbank aan verweerder gevraagd of hij ter zitting aanwezig zou zijn. Verweerder heeft daarop een aanhoudingsverzoek gedaan vanwege het geschil tussen hem de Raad voor Rechtsbijstand.

2.13    Op 7 februari 2017 is door de rechtbank aan verweerder bericht een andere raadsman aan de verdachte te zullen toevoegen.

2.14    Op 8 februari 2017 heeft de president van de rechtbank (…) contact met klager gezocht, enerzijds met de vraag of hij verweerder zou kunnen bewegen toch ter zitting te verschijnen, anderzijds of hij een rol kon spelen bij het toewijzen van een andere advocaat.

2.15    Ter zitting van 9 februari 2017 is noch verweerder noch een door hem aangewezen vervanger verschenen. De rechtbank heeft daarop de zaak wederom voor onbepaalde tijd aangehouden in afwachting van de toevoeging van een nieuwe advocaat.

2.16    De verdachte en zijn moeder hebben uitdrukkelijk verklaard bijgestaan te willen worden door verweerder.

2.17    De nieuwe datum voor de behandeling is bepaald op 6 maart 2017. Verweerder heeft bij brief van 3 maart aangekondigd niet te zullen verschijnen. Daarbij heeft hij aangegeven geen vervanging te regelen omdat van hem niet verlangd kon worden de daarmee gemoeide kosten te betalen. De rechtbank heeft de behandeling in afwachting van de toevoeging van een nieuwe advocaat opnieuw voor onbepaalde tijd aangehouden, met de vermelding dat het de uitdrukkelijke intentie is om de zaak zo snel als mogelijk op zitting te behandelen.

2.18    De minderjarige verdachte is uiteindelijk bijgestaan door een andere door de rechtbank toegevoegde advocaat.

3          BEZWAAR

3.1      Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen die het beroep van advocaat met zich brengt. Meer in het bijzonder verwijt de deken verweerder dat hij uitsluitend vanwege een geschil met de Raad voor Rechtsbijstand herhaaldelijk uitstel heeft gevraagd voor zittingen en dat hij zijn arbeidsongeschiktheid heeft misbruikt door bewust niet voor adequate vervanging tijdens ziekte zorg te dragen.

4          VERWEER

4.1      Verweerder heeft zich tegen het bezwaar verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5          BEOORDELING

5.1      Naar het oordeel van de raad blijkt uit de feiten genoegzaam dat de uitstelverzoeken van verweerder uitsluitend of in overwegende mate werden gedaan vanwege het lopende geschil met de Raad voor Rechtsbijstand over de toekenning van extra uren in de desbetreffende strafzaak en dus (tevens) vanwege eigen financieel belang. Naar het oordeel van de raad betaamt het een advocaat niet om vanwege eigen belangen herhaaldelijk een zitting geen doorgang te laten vinden en daardoor de rechtsgang te frustreren.

5.2      Indien verweerder ten gevolge van arbeidsongeschiktheid niet in staat was om zijn cliënt bij te staan had verweerder, naar het oordeel van de raad, voor adequate vervanging dienen zorg te dragen. De kwestie van de extra uren mocht daarbij geen rol spelen. Dat dat wel het geval is geweest – verweerder heeft immers aan de rechtbank te kennen gegeven bij toekenning van extra uren wel voor vervanging zorg te dragen – illusreert nogmaals dat verweerder in strijd met de gedragsregels en de op hem rustende zorgvuldigheidsverplichting zijn eigen (financiële) belang boven de belangen van zijn minderjarige cliënt en de behoorlijke rechtsgang heeft gesteld. Verdachten zijn in het algemeen gebaat bij een snelle afdoening van hun strafzaak. Dat geldt eens temeer in het geval van minderjarige verdachten. Verweerder heeft zich daarvan onvoldoende rekenschap gegeven althans aan dat belang onvoldoende gewicht toegekend ten faveure van zijn eigen belang.

5.3      De raad acht het bezwaar dan ook gegrond.

6           MAATREGEL

6.1      Verweerder heeft verwijtbaar gehandeld door als advocaat van een minderjarige in een strafzaak verschillende keren om uitstel te verzoeken dan wel niet te verschijnen ter zitting en geen vervanging te regelen wegens een conflict met de Raad voor Rechtsbijstand over de toekenning van extra uren. Vanwege de verwevenheid van het aan de onderhavige klacht ten grondslag liggende feitencomplex met het aan de door de president van de rechtbank ingediende en eveneens gegrond bevonden klacht ten grondslag gelegde feitencomplex (zaaknummer 17-1001/DH/RO), volstaat de raad met de oplegging van een maatregel in éfén van de beide zaken. In de onderhavige zaak zal de raad onder verwijzing naar de in de andere klachtzaak opgelegde maatregel, van het opleggen van een maatregel afzien.

BESLISSING

De raad van discipline:

-           verklaart het bezwaar gegrond;

-           bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd.  

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij , voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven, J.G. Colombijn-Broersma, R. de Haan en T. Hordijk, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2018.

Deze beslissing is in afschrift op 28 mei 2018 verzonden.