ECLI:NL:TADRSGR:2017:241 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-512/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:241
Datum uitspraak: 04-12-2017
Datum publicatie: 04-12-2017
Zaaknummer(s): 17-512/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen:
  • Voorwaardelijke schorsing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar. Verweerster is tekort geschoten in haar communicatie richting de deken en heeft in strijd gehandeld met gedragsregel 37. Ook heeft zij in strijd gehandeld met de Verordening op de advocatuur door in het jaar 2016 in het geheel geen opleidingspunten te behalen, en door geen opvolging te geven aan de namens de deken geconstateerde gebreken van haar kantoororganisatie. Verweerster heeft weliswaar meermalen beterschap beloofd, maar heeft tot op heden de daad niet bij het woord gevoegd. Zelfs de aan haar opgelegde schorsing ex artikel 60b Advocatenwet heeft er niet toe geleid dat verweerster op adequate wijze haar verantwoordelijkheid neemt. Zij blijft zich verschuilen achter excuses. De raad is daarom met de deken van oordeel dat verweerster een flinke stok achter de deur nodig heeft en legt aan haar een voorwaardelijke schorsing voor de duur van 26 weken op.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 4 december 2017

in de zaak 17-512/DH/DH

naar aanleiding van het bezwaar van:

de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag

ambtshalve

klager

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 5 juli 2017 met kenmerk S788 2017 dk/sh, door de raad ontvangen op 7 juli 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een verzoek als bedoeld in artikel 60b van de Advocatenwet ten aanzien van verweerster ingediend. Bij dezelfde brief heeft de deken jegens verweerster het onderhavige dekenbezwaar ingediend. Het verzoek ex artikel 60b Advocatenwet is door de raad van discipline geregistreerd onder nummer 17-511/DH/DH.

1.2 Het verzoek ex artikel 60b Advocatenwet is behandeld ter zitting van de raad van 17 juli 2017 in aanwezigheid van de deken en verweerster. Tijdens die zitting heeft de raad besloten de behandeling van het onderhavige dekenbezwaar aan te houden.

1.3 Bij beslissing van 24 juli 2017 heeft de raad het verzoek ex artikel 60b Advocatenwet toegewezen en verweerster met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd geschorst in de uitoefening van de praktijk.

1.4 Het dekenbezwaar is vervolgens behandeld ter zitting van 2 oktober 2017 van de raad, in aanwezigheid van de deken en verweerster.

1.5 De raad heeft kennis genomen van de bij 1.1 bedoelde brief van de deken.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van het bezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerster heeft zich per 30 september 2016 als advocaat in Den Haag gevestigd.

2.2 Bij brief van 27 februari 2017 heeft de deken een verzoek tot schorsing van verweerster ex artikel 60b Advocatenwet ingediend bij de raad. De gronden van dit verzoek waren, kort samengevat:

- dat verweerster niet reageerde op verzoeken om informatie van of namens de deken in het kader van het doen van de Opgave Nieuw Kantoor;

- dat verweerster meerdere verzoeken van de Nederlandse en Haagse Orde van Advocaten om aangifte CCV over het jaar 2016 te doen, had genegeerd;

- dat verweerster niet reageerde op betalingsverzoeken voor de Hoofdelijke Omslag van de plaatselijke Orde en de Financiële Bijdrage van de Nederlandse Orde over 2016;

- dat verweerster zich onbereikbaar hield;

- dat verweerster zich niet aan haar toezeggingen hield;

- dat verweerster de termijn voor het doen van de jaarlijkse aangifte CCV ongebruikt had laten verstrijken;

- dat de website van verweerster op geen enkele wijze voldeed aan de eisen van artikel 7.4 van de Verordening op de advocatuur (Voda).

2.3 Het op 27 februari 2017 ingediende verzoek is behandeld ter zitting van de raad van 13 maart 2017. Op die zitting is aan partijen meegedeeld dat de uitspraak zou volgen op 27 maart 2017. Op 24 maart 2017 heeft de deken de raad bericht dat hij die dag overleg had gehad met verweerster en heeft hij de raad verzocht om de uitspraak vier weken aan te houden. De raad heeft de uitspraak vervolgens aangehouden tot 1 mei 2017.

2.4 Bij brief van 25 april 2017 heeft de deken de raad bericht dat het op

27 februari 2017 ingediende verzoek ex artikel 60b Advocatenwet als ingetrokken kon worden beschouwd. De deken schreef in die brief dat verweerster de nodige vorderingen had gemaakt bij het organiseren van haar praktijk en dat zij zich daarbij had voorzien van professionele begeleiding.

De raad heeft de deken en verweerster daarop bericht dat het dossier zou worden gesloten.

2.5 Op 24 maart 2017 hebben de deken en een stafjurist, mr. H., een bezoek gebracht aan het kantoor van verweerster. Bij e-mail van 24 maart 2017 heeft mr. H. de tijdens het bezoek gemaakte afspraken aan verweerster bevestigd. Eén van die afspraken was dat verweerster een expert zou inschakelen die haar zou helpen bij de organisatie van haar kantoor. Verweerster diende ervoor te zorgen dat binnen een termijn van vier weken haar gehele kantoor en haar administratie op een professionele manier zouden zijn georganiseerd. Bij haar e-mail van 24 maart 2017 heeft mr. H. een checklist gevoegd die bij kantoorbezoeken wordt gehanteerd. Zij heeft haar e-mail afgesloten met de mededeling dat zij en de deken in de week van 17 april 2017 opnieuw een kantoorbezoek zouden brengen, tijdens welk bezoek genoemde checklist zou worden doorgenomen.

2.6 Bij e-mail van 10 april 2017 heeft verweerster het Bureau van de Haagse Orde van Advocaten verzocht om het kantoorbezoek uit te stellen zodat verweerster meer tijd had om haar praktijk op orde te brengen. Bij e-mail van 11 april 2017 is verweerster bericht dat geen uitstel zou worden verleend.

2.7 Mr. H. heeft op 21 april 2017 opnieuw een bezoek gebracht aan het kantoor van verweerster. Bij e-mail van 26 april 2017 heeft zij haar bevindingen met verweerster gedeeld. Mr. H. had onder meer geconstateerd dat verweerster haar Opgave Nieuw Kantoor nog niet had voltooid, dat het kantoorhandboek mankementen bevatte, dat de archieflijst onvolledig was en dat daarop belangrijke informatie ontbrak, dat de gearchiveerde dossiers geen afsluitbrieven bevatten en dat een geheimhoudingsovereenkomst met de boekhouder ontbrak. Voorts was de website van verweersters kantoor nog niet in de lucht, was de boekhouding niet inzichtelijk, had verweerster nog geen sleutel van de ruimte die zij als archief wilde gaan gebruiken en moest haar disclaimer worden aangepast. Mr. H. heeft verweerster medegedeeld dat de deken op de hoogte wenste te worden gehouden van de voortgang met betrekking tot de begeleiding door de door verweerster ingeschakelde coach, mr. M. Ook heeft mr. H. verweerster verzocht haar binnen een week een aantal documenten te sturen en haar ten aanzien van de overige punten op 26 mei 2017 een tussentijds verslag toe te zenden.

2.8 Mr. H. heeft daarop niets van verweerster vernomen. Bij e-mail van 1 juni 2017 heeft zij verweerster verzocht haar uiterlijk 5 juni 2017 de gevraagde documenten en het tussentijdse verslag toe te zenden.

2.9 Verweerster heeft eerst bij e-mail van 7 juni 2017 op de e-mailberichten van mr. H. van 26 april 2017 en 1 juni 2017 gereageerd. In deze e-mail schreef verweerster dat zij bezig was om haar zaken op orde te krijgen, dat zij deels arbeidsongeschikt was en daarom geen volle dagen kon werken en dat zij bezig was met een intensieve opleiding, een samenwerking met advocaten in het buitenland en de uitbreiding van haar praktijk. Zij verzocht om een paar weken uitstel. 

2.10 Bij brief van 14 juni 2017 heeft de deken verweerster bericht dat zij ervan moest uitgaan dat nader uitstel niet zou worden verleend. Voorts heeft de deken verweerster bericht dat hij haar reactie van 7 juni 2017 niet alleen laat, maar ook inhoudelijk tegenstrijdig vond, aangezien verweerster aan de ene kant te kennen gaf arbeidsongeschikt te zijn en geen volle dagen te kunnen werken, terwijl zij (zoals zij in haar eerdere uitstelverzoek had laten weten; griffier) tevens bezig was met solliciteren, het volgen van een intensieve opleiding, het uitbreiden van haar praktijk, verhuisplannen en een samenwerking met advocaten in Engeland, Rusland en Polen. Evenmin had de deken een verslag omtrent verweersters vorderingen ontvangen van haar coach, terwijl mr. H. daar uitdrukkelijk om had gevraagd.

2.11 Op 14 juni 2017 heeft mr. H. de coach van verweerster, mr. M., verzocht haar te informeren over zijn bevindingen met betrekking tot de begeleiding van verweerster. Bij e-mail van 23 juni 2017 heeft mr. M. laten weten dat hij verweerster van begin tot eind april 2017 had begeleid. Hij had met haar afgesproken dat hij haar na het kantoorbezoek - en naar aanleiding van de bevindingen van mr. H. - verder zou begeleiden. Daarna heeft mr. M. echter geen contact meer met verweerster kunnen krijgen, ondanks diverse pogingen zijnerzijds. Bovendien heeft verweerster hem niet op de hoogte gesteld van de bevindingen van mr. H. 

2.12 Bij brief van 5 juli 2017 heeft de deken een tweede verzoek ex artikel 60b Advocatenwet ingediend bij de raad van discipline. De raad heeft dit verzoek bij beslissing van 24 juli 2017 onder nummer 17-511/DH/DH toegewezen.

3 BEZWAAR

3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) zij in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 37 door de deken niet te voorzien van de gevraagde documenten;

b) zij in strijd heeft gehandeld met de Verordening op de advocatuur (Voda) door in het jaar 2016 in strijd met artikel 4.4 lid 1 Voda in het geheel geen opleidingspunten te behalen, zonder zich te beroepen op de langdurig ziekregeling als bedoeld in artikel 4.7 Voda;

c) zij in strijd heeft gehandeld met artikel 6.2 lid 1, artikel 6.5 en artikel 7.4 lid 2 Voda door geen opvolging te geven aan de namens de deken geconstateerde gebreken van haar kantoororganisatie, door geen website te hebben waarop de in artikel 7.4 lid 2 Voda bedoelde informatie openbaar wordt gemaakt en door er niet voor te zorgen dat haar boekhouding aanwezig en inzichtelijk was.

3.2 De deken stelt zich op het standpunt dat het opleggen van een (deels) voorwaardelijke schorsing passend en geboden is. Ook na ingang van de schorsing ex artikel 60b Advocatenwet heeft verweerster namelijk niet gereageerd op herhaalde verzoeken van of namens de deken. Op 24 juli 2017 heeft verweerster van de deken een brief ontvangen met daarin de voorwaarden waaraan zij zich tijdens haar schorsing dient te houden. In augustus 2017 zijn deze voorwaarden tevens met verweerster besproken. Afgesproken werd onder meer dat zij haar LinkedIn-profiel, Facebookprofiel en elektronische handtekening in e-mailberichten zou aanpassen in die zin dat zij zich niet meer zou afficheren als advocaat. Ook diende zij haar cliënten te informeren over de schorsing. Verweerster heeft toegezegd deze zaken te gaan regelen en de deken heeft de afspraken bij brief van 9 september 2017 aan haar bevestigd. De deken ontving echter niet de gevraagde stukken van verweerster. Op 20 september 2017 heeft hij gerappelleerd. Eerst op 27 september 2017 liet verweerster weten dat haar computer kapot was en dat zij midden in een verhuizing zat. Hieruit blijkt eens te meer dat verweerster tekortschiet in haar communicatie richting de deken en dat zij de met hem gemaakte afspraken niet nakomt.

4 VERWEER

4.1 Verweerster stelt dat zij de aan haar opgelegde schorsing ex artikel 60b Advocatenwet heeft gebruikt om orde op zaken te stellen. Zij heeft de raad ter zitting van 2 oktober 2017 verzocht om de behandeling van het onderhavige dekenbezwaar aan te houden onder de voorwaarde dat zij zich laat begeleiden door haar coach mr. M., en zodat het onderhavige dekenbezwaar gelijktijdig kan worden behandeld met het (nog door verweerster in te dienen) verzoek tot opheffing van de schorsing (artikel 60b lid 7 Advocatenwet). Verweerster wil zo snel mogelijk weer als advocaat aan de slag. 

5 BEOORDELING

5.1 De raad ziet in hetgeen verweerster ter zitting naar voren heeft gebracht geen aanleiding om de beslissing op het onderhavige dekenbezwaar aan te houden. De door haar ter onderbouwing van dit verzoek naar voren gebrachte omstandigheden zijn immers in grote lijnen een herhaling van hetgeen eerder door verweerster naar voren is gebracht terwijl zij niet inzichtelijk heeft gemaakt welke concrete stappen zij in een eerder stadium heeft genomen om die omstandigheden het hoofd te bieden.

5.2 Verweerster heeft erkend dat zij tekort is geschoten in haar communicatie richting de deken. De door haar genoemde persoonlijke omstandigheden - en de overige door haar naar voren gebrachte redenen - zijn daarvoor echter geen excuus. Verweerster heeft door geen gevolg te geven aan verzoeken van de deken en het niet nakomen van haar toezeggingen jegens hem een voor het goed functioneren van het tuchtrecht essentiële regel geschonden en het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Dit geldt temeer nu verweerster in haar tekortschietende gedrag richting de deken ook na ingang van de aan haar opgelegde schorsing ex artikel 60b Advocatenwet heeft volhard.

5.3 Voorts staat als onweersproken vast dat verweerster in strijd heeft gehandeld met de Voda door in het jaar 2016 - in strijd met artikel 4.4 lid 1 Voda - in het geheel geen opleidingspunten te behalen, zonder zich te beroepen op de langdurig ziekregeling als bedoeld in artikel 4.7 Voda. Dat verweerster in 2016 geen opleidingspunten heeft behaald is tuchtrechtelijk laakbaar. Zolang een advocaat praktiseert, dient hij of zij zich immers aantoonbaar te blijven bekwamen in kennis en vaardigheden.

5.4 Tot slot staat als niet c.q. onvoldoende betwist vast dat verweerster in strijd heeft gehandeld met artikel 6.2 lid 1, artikel 6.5 en artikel 7.4 lid 2 Voda door geen opvolging te geven aan de namens de deken geconstateerde gebreken van haar kantoororganisatie, door geen website te hebben waarop de in artikel 7.4 lid 2 Voda bedoelde informatie openbaar wordt gemaakt en door er niet voor te zorgen dat haar boekhouding aanwezig en inzichtelijk was. Zij heeft daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het bezwaar is dan ook gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerster heeft weliswaar meermalen beterschap beloofd, maar heeft tot op heden de daad niet bij het woord gevoegd. Zelfs de aan haar opgelegde schorsing ex artikel 60b Advocatenwet heeft er niet toe geleid dat verweerster op adequate wijze haar verantwoordelijkheid neemt. Zij blijft zich verschuilen achter excuses. De raad is daarom met de deken van oordeel dat verweerster een flinke stok achter de deur nodig heeft en legt aan haar een voorwaardelijke schorsing voor de duur van 26 weken op.

7 KOSTENVEROORDELING

7.1 De raad ziet aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze proceskosten worden vastgesteld op EUR 1.000,- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het bezwaar gegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van schorsing voor de duur van 26 (zesentwintig) weken op;

- bepaalt dat de schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders zal bepalen op de grond dat verweerster voor het einde van de hierna vast te stellen proeftijd zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 december 2017.

Deze beslissing is in afschrift op 4 december 2017 verzonden.