ECLI:NL:TADRSGR:2016:55 Raad van Discipline 's-Gravenhage R.4815/15.125

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:55
Datum uitspraak: 21-03-2016
Datum publicatie: 22-03-2016
Zaaknummer(s): R.4815/15.125
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Schrapping
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar gegrond. Gedragsregel 37 is geschonden en stelselmatig, onnodig grievende bewoordingen zijn geuit aan het adres van de deken. Verweerder heeft eerder voor het gebruik van onnodig grievende bewoordingen door de Raad van Discipline en vervolgens door het Hof van Discipline een maatregel opgelegd gekregen en hij heeft vervolgens binnen een maand na die uitspraak opnieuw soortgelijke bewoordingen gebruikt in zijn brieven aan de deken en in een open brief aan het Hof van Discipline. Voorts heeft verweerder volhard in deze uitlatingen, alsmede in zijn - vermeende - recht om deze te mogen gebruiken en hij heeft kenbaar gemaakt niet van plan te zijn zich voortaan te onthouden van dergelijke uitlatingen. Schrapping.

Beslissing van 21 maart 2016

in de zaak R.4815/15.125

naar aanleiding van de klacht van:

de deken

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 29 juni 2015 heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden een dekenbezwaar tegen verweerder bij de raad ingediend.

1.2 De behandeling van het bezwaar stond geagendeerd voor 21 september 2015.

1.3 Bij brief van 16 september 2015 heeft verweerder de voorzitter en twee leden van de kamer gewraakt.

1.4 De behandeling van het wrakingsverzoek is bepaald op 28 september 2015.

1.5 Bij brief van 22 september 2015 heeft verweerder de voorzitter en drie leden van de wrakingskamer gewraakt.

1.6 Beide wrakingsverzoeken zijn behandeld op 28 september 2015.

1.7 Bij beslissing van 12 oktober 2015 heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek van 22 september 2015 buiten behandeling gesteld en het wrakingsverzoek van 16 september 2015 ongegrond verklaard. Verder heeft de wrakingskamer bepaald dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen.

1.8 Het dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 18 januari 2016, in aanwezigheid van de deken en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.9 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen, alsmede van de aanvullende stukken d.d. 18 december 2015 en 29 december 2015, die klager aan de raad heeft gestuurd.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.2 De raad heeft bij beslissing van 7 juli 2014 een dekenbezwaar gegrond verklaard en de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken opgelegd. Het Hof van Discipline heeft deze beslissing bij beslissing van 19 januari 2015 bekrachtigd en bepaald dat de schorsing ingaat op 1 februari 2015.

2.3 Bij brief van 22 januari 2015 heeft de deken verweerder meegedeeld dat hij met verweerder wenste te spreken over de gevolgen van de schorsing en in dat kader een afspraak wilde maken voor een kantoorbezoek. De deken heeft verweerder verzocht uiterlijk 23 januari 2016 voor 12:00 uur zijn verhinderdata voor week 5 door te geven.

2.4 Op 3 februari 2015 hebben de deken en verweerder een telefoongesprek gevoerd, welk telefoongesprek door de deken aan verweerder bevestigd is bij brief van 4 februari 2015. In deze brief heeft de deken onder meer geschreven:

"U heeft aangegeven niet te beschikken over een vervanger. Ook dat is in strijd met de eisen die aan een advocaat worden gesteld. Ik verwijs u daarvoor naar artikel 7.4 lid 2c Voda.

Graag verneem ik binnen een week na heden schriftelijk van u dat u mij toegang zult verschaffen tot uw kantoor en dat u een vervangingsregeling heeft getroffen onder toezending van die vervangingsregeling. Voorts verzoek ik u mij te bevestigen dat u ook overigens voldoet aan de verplichtingen zoals die gelden op grond van de nieuwe Verordening op de Advocatuur. Mocht ik niet, danwel negatief van u vernemen, dan zie ik mij genoodzaakt ook hierover een dekenbezwaar tegen u in te dienen. Ik vertrouw erop dat u het zo ver niet laat komen."

2.5 Bij brief van 11 februari 2015 heeft verweerder gereageerd op de brief van de deken van 4 februari 2015. Daarbij heeft hij de deken onder meer laten weten de deken niet te willen ontvangen, maar dat hij wel een ander lid van de Raad van de Orde wilde ontvangen, mits deze een verklaring zou ondertekenen, waarin dit lid onder meer zou verklaren dat hij of zij erkent dat er in het Kernwapenarrest van 2001 geen enkele overweging valt aan te wijzen waarin de Hoge Raad de first use van strategische kernwapens heeft getoetst aan het onder alle omstandigheden geldende verbod om de burgerbevolking tot doelwit van een militaire aanval te maken of het eveneens absolute verbod om indiscriminatoir geweld te gebruiken.

2.6 In deze reactie heeft verweerder verder onder meer geschreven:

"Daaraan zou eerst dan verandering in kunnen komen, indien u uw bedrieglijke en lasterlijke verklaringen omtrent mijn wijze van optreden als raadsman publiekelijk zou hebben teruggenomen en u tevens zou hebben verklaard verder af te zien van uw boosaardige handelwijze tegenover mij. "

en:

"Maar het blijft overigens voor mij de vraag hoe het toezicht van een corrupte deken kan bijdragen aan het goede functioneren van advocaten die, in tegenstelling tot die toezichthouder, wel opkomen voor de waarheid, de handhaving van onze rechtsorde,…”

en:

"Dat het hof van discipline in zijn uitspraak van 19 januari jongstleden heeft gekozen voor welbewust bedrog…”

en

“Het evidente bedrog van het hof van discipline in zijn beslissing van 19 januari jongstleden geeft aan dat het hof, hoe dan ook, iedere kritiek op evident rechterlijk disfunctioneren wenst te onderdrukken. (…)De uitspraak van 19 januari is dan ook een volmaakte travestie van tuchtrechtspraak en een ontkenning van de waarde van de vrijheid van meningsuiting, (…). En bedrog dat gekleed gaat in de mantel van een rechterlijke uitspraak heeft, (…). Bedrog in de vorm van een rechterlijke uitspraak, is een verraderlijke dolkstoot in de rug van de rechtsstaat."

2.7 Bij brief van 22 mei 2015 heeft de stafjurist van het Bureau van de Orde namens de deken verweerder, in verband met een door verweerder tegen zichzelf gedane aangifte, verzocht om aan de deken een afschrift van deze aangifte toe te sturen, alsmede de pleitnota van de zitting van december 2014, waarin verweerder mogelijk beledigende uitlatingen aan het hof had gedaan.

2.8 Bij brief van 26 mei 2015 heeft verweerder de stafjurist van het Bureau van de Orde geschreven dat hij de bevoegdheid van deze stafjurist om namens de deken een verzoek te doen in twijfel trekt. Voorts heeft verweerder meegedeeld dat de aangifte een kwestie van het Openbaar Ministerie is en niet van de Orde van Advocaten.

2.9 Bij brief van 27 mei 2015 heeft de stafjurist van het Bureau van de Orde van Advocaten verweerder nogmaals verzocht om de bij brief van 22 mei 2015 verzochte stukken toe te sturen, onder toezending van –kort samengevat– het mandaatbesluit van de deken.

2.10 Bij brief van 3 juni 2015 heeft verweerder de stafjurist meegedeeld geen gevolg te zullen geven aan het verzoek van de deken en heeft verweerder onder meer geschreven:

“Er is geen enkele confraternaliteit tussen de deken en mij, gezien diens gemis aan juridische, intellectuele en morele integriteit. Ik wens mij geenszins te encanailleren met de meest verwerpelijke soort advocaten, waarvan de deken het prototype schijnt te zijn. Iedere suggestie dat er sprake zou zijn van enige gelijkgestemdheid tussen de deken en mij, acht ik beledigend.”

en

“Het totale gemis aan juridische, intellectuele en morele integriteit dat blijkt uit de beslissing vormde voor mij aanleiding om mij in een open brief tot het hof van discipline te richten”

en

"Evenmin ben ik van plan te zwichten voor het stupide machtsmisbruik van een in juridische, intellectuele en morele zin door en door corrupte deken."

2.11 Als bijlage bij de brief van 3 juni 2015 heeft verweerder zijn open brief aan het hof van discipline van maart 2015 gevoegd, waarin onder meer is opgenomen:

"Uw kwalificatie dat het zou gaan om een “drieste” aanklacht getuigt dan ook slechts van een ongebreideld vooroordeel, van een blinde verdediging van wat juridisch, intellectueel en moreel niet te verdedigen valt. Getuigt van een welbewuste keuze voor onwettigheid en voor een barbaarse immoraliteit."

en

"In het bestek van een open brief is het onmogelijk om in te gaan op al uw misleidende weergaven van standpunten die ik verdedigd heb.",

alsmede:

"Ook heeft u maling aan de Grondwet. Weliswaar heeft u de eed of de belofte afgelegd dat u zich zult houden aan de Grondwet, maar in de praktijk trekt u zich daar dus niets van aan."

2.12 Bij brief van 15 juni 2015 heeft de deken verweerder aangekondigd een dekenbezwaar in te zullen dienen in verband met schending van gedragsregel 37 en het gebruiken van onnodig grievende en beledigende taal in door verweerder aan de deken gestuurde brieven.

2.13 Bij brief van 16 juni 2015 heeft verweerder de deken gesommeerd om iedere poging achterwege te laten om inbreuk te maken op zijn vrijheid van meningsuiting en hem ter zake verplichtingen op te leggen.

3 KLACHT

3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder in strijd gehandeld heeft met de gedragsregels 37 en 31. Verweerder heeft het de deken onmogelijk gemaakt om het door de deken gewenste onderzoek naar zijn mogelijke belediging van het gerechtshof, uit te voeren door te weigeren daartoe stukken aan de deken te sturen. Verweerder heeft de deken voorts geen toegang gegeven tot zijn kantoorruimte om de deken in de gelegenheid te stellen te controleren of verweerder de voorwaarden van de aan hem opgelegde schorsing in de praktijkuitoefening naleefde.

b) verweerder in zijn brieven aan de deken van 11 februari, 3 juni en 16 juni 2015 alsmede in een open brief aan het hof van discipline van maart 2015 bewoordingen heeft gebruikt die onnodig grievend zijn. Verweerder heeft door zijn uitlatingen wederom het vertrouwen in het beroep van advocaat en diens beroepsuitoefening geschaad. Verweerder heeft daarmee in strijd gehandeld met gedragsregel 1 als ook op een wijze gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft als eerste preliminair verweer naar voren gebracht dat de raad onbevoegd is om van het dekenbezwaar kennis te nemen in verband met een nietige wrakingsbeslissing van 12 oktober 2015 wegens schending van, onder meer, fundamentele rechtsbeginselen.

4.2 Als tweede preliminair verweer heeft verweerder naar voren gebracht dat de raad onbevoegd is om te oordelen over meningsuitingen van advocaten als zodanig, omdat alleen de formele wetgever inhoudelijke formele beperkingen aan meningsuitingen kan stellen door middel van formeel wettelijke bepalingen waarin die beperkingen voldoende kenbaar en voorzienbaar zijn geformuleerd.

4.3 De opvatting dat artikel 46 Advocatenwet een beperking van de vrije meningsuiting van advocaten zou inhouden impliceert dat de deken als bestuursorgaan op basis van de algemene geformuleerde bevoegdheid om de ongeschreven tuchtrechtelijke normen te handhaven, zou mogen ingrijpen in de vrije meningsuiting van advocaten door te streven naar de tuchtrechtelijke bestraffing van bepaalde uitlatingen. Die gedachte is onverenigbaar met vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. De conclusie dat artikel 46 Advocatenwet op grond van het Nederlandse rechtssysteem geen beperking van de meningsuiting van advocaten inhoudt, kan niet worden omzeild door een rechtstreeks beroep op de beperkingsgronden van artikel 10, tweede lid, Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), gelet op het bepaalde in artikel 53 EVRM.

4.4 Het derde preliminaire verweer behelst dat de deken niet bevoegd is om als toezichthouder te eisen dat hem toegang wordt verleend tot de woning van verweerder. Verweerder houdt kantoor aan huis. Verweerder hoeft de deken geen toegang te verlenen tot zijn woning, ook niet als hij vanuit die woning zijn zakelijke werkzaamheden verricht. Verweerder beroept zich op het huisrecht. Het dekenbezwaar is daarom op dit punt kennelijk niet-ontvankelijk.

5 BEOORDELING

Preliminaire verweren

Onbevoegdheid van de raad in verband met nietige wrakingsbeslissing.

5.1 Verweerder heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de wrakingsbeslissing van 12 oktober 2012. Daarom zal de raad uitgaan van de juistheid van deze beslissing en is de raad bevoegd om het dekenbezwaar te beoordelen.

5.2 Dit preliminaire verweer treft geen doel.

Bevoegdheid van de raad

5.3 Verweerder heeft dit preliminaire verweer reeds in een andere tuchtrechtelijke procedure gevoerd. Het hof van discipline heeft in drie eerdere zaken waarbij verweerder betrokken was het preliminaire verweer beoordeeld en verworpen (uitspraken 2010 met nummers 5378, 5379 en 5572). Het hof van discipline heeft in zijn uitspraak van 19 januari 2015 met nummer 7229 zijn eerdere oordelen bekrachtigd.

5.4 Uit artikel 7 Grondwet vloeit voort dat de vrijheid van meningsuiting haar beperking vindt in "ieders verantwoordelijkheid volgens de wet", waarbij onder “wet” wordt verstaan: een wet in formele zin. De Advocatenwet is een wet in formele zin.

5.5 Verweerder voert aan dat de in de formele wet neergelegde beperking voldoende kenbaar en duidelijk moet zijn omschreven. Deze beperking kan volgens verweerder niet voortvloeien uit een open norm zoals deze neergelegd is in artikel 46 Advocatenwet.

5.6 De raad verwerpt dit standpunt. Juist is dat artikel 46 Advocatenwet een open norm bevat. Naar het oordeel van de raad is deze norm evenwel voldoende concreet dat deze (onder meer) een verbod op het doen van beledigende en grievende uitlatingen inhoudt. Dat dit oordeel lijnrecht ingaat tegen de expliciete en ondubbelzinnige opvatting van de grondwetgever blijkt niet uit de wetsgeschiedenis. De raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 7 juli 2014 en naar de hiervoor genoemde uitspraken van het Hof van Discipline.

5.7 Artikel 7 Grondwet staat er dan ook niet aan in de weg dat de deken een bezwaar bij de raad kan indienen, indien hij van mening is dat een advocaat door bepaalde uitlatingen de norm van artikel 46 Advocatenwet heeft geschonden, dat de raad van dat bezwaar kennis neemt en naar aanleiding daarvan een uitspraak doet.

5.8 Het preliminaire verweer is ongegrond.

5.9 De overige preliminaire verweren behoeven gelet hierop geen verdere bespreking.

Inhoudelijke beoordeling

Ad klachtonderdeel a)

5.10 Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting staat vast dat verweerder niet voldaan heeft aan diverse verzoeken van of namens de deken om inlichtingen en stukken te verstrekken, alsmede aan het verzoek van de deken om hem toegang tot de kantoorruimte van verweerder te verschaffen. Verweerder heeft door aan deze verzoeken geen gevolg te geven gedragsregel 37 geschonden.

5.11 Gedragsregel 37 strekt er onder meer toe de deken in staat te stellen onderzoek te doen naar een ingediende klacht of, zoals in het geval van verweerder, te onderzoeken of schorsingsvoorwaarden worden nageleefd. Dergelijk onderzoek is essentieel voor het vertrouwen in de advocatuur. Wanneer een advocaat zijn medewerking niet verleent aan een onderzoek door de deken, frustreert hij daarmee derhalve de met het tuchtrecht te dienen belangen.

5.12 Het door verweerder gedane beroep op het huisrecht faalt. Zoals hiervoor al is overwogen, dient een advocaat op één adres kantoor te houden, op welk adres toezicht kan worden uitgeoefend door de deken. Uiteraard is het de vrije keuze van verweerder dat hij kantoor aan huis houdt. Deze keuze kan er echter niet toe leiden dat verweerder zich daarmee kan onttrekken aan toezicht waaraan hij als advocaat onderworpen is. Gegronde redenen om in casu daarover toch anders te oordelen zijn gesteld noch gebleken.

5.13 Verweerder heeft derhalve door geen gevolg te geven aan verzoeken van de deken een voor het goed functioneren van het tuchtrecht essentiële regel geschonden en het vertrouwen in de advocatuur geschaad.

5.14 Het klachtonderdeel is gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.15 Vaststaat dat verweerder in zijn brieven aan de deken, zoals onder de feiten opgenomen, stelselmatig bewoordingen als “corrupt”, “bedrog” en “barbaarse immoraliteit” gebruikt en de integriteit van de deken en de rechterlijke autoriteiten in twijfel trekt. De door verweerder gebruikte bewoordingen zijn naar het oordeel van de raad naar objectieve maatstaven gemeten bijzonder grievend, terwijl voor het gebruik daarvan geen enkele noodzaak bestaat.

5.16 De bewoordingen druisen bovendien in tegen hetgeen verweerder bij zijn beëdiging tot advocaat door middel van de eed of de belofte heeft gezworen dan wel beloofd, namelijk eerbied voor de rechterlijke autoriteiten.

5.17 De raad is van oordeel dat verweerder door stelselmatig, onnodig grievende bewoordingen te gebruiken gehandeld heeft zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt.

5.18 Het klachtonderdeel is derhalve gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Reeds in 2010 is verweerder voor het gebruiken van onnodig grievende uitlatingen een maatregel opgelegd van een onvoorwaardelijke schorsing. Ook in de beslissing van het hof van discipline van 19 januari 2015 is verweerder er, nogmaals, op gewezen dat hij uitlatingen heeft gebruikt die een behoorlijk advocaat onwaardig zijn en van een voor een advocaat zeer ongepast gebrek aan eerbied voor de rechterlijke autoriteiten blijk geven. Desondanks heeft verweerder reeds een maand na die uitspraak opnieuw soortgelijke bewoordingen gebruikt, en daarna herhaald, in zijn brieven aan de deken en in een open brief aan het Hof van Discipline.

6.2 Verweerder heeft tot en met de zitting volhard in deze uitlatingen alsmede in zijn - vermeende - recht om deze te mogen gebruiken en heeft hij kenbaar gemaakt niet van plan te zijn zich voortaan te onthouden van dergelijke uitlatingen. Verweerder geeft er daarmee blijk van zich niets gelegen te laten liggen aan het oordeel van de tuchtrechter en zich niet te willen conformeren aan de voor advocaten geldende regels, waarvan de naleving noodzakelijk is voor het vertrouwen in de advocatuur. Daarbij komt dat verweerder thans ook zijn medewerking aan het - in datzelfde kader noodzakelijke - onderzoek van de deken heeft geweigerd door de deken niet de gevraagde stukken toe te zenden en de deken de onvoorwaardelijke toegang tot zijn kantoor te ontzeggen.

6.3 De raad is dan ook van oordeel dat er geen andere passende maatregel is dan de meest vergaande maatregel van schrapping van het tableau.

7 KOSTENVEROORDELING

7.1. De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer R. 4815/15.125.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klachtonderdelen gegrond;

legt verweerder de maatregel op van schrapping van het tableau,

ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;

veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, J.J. van der Gouw, J.A. van Keulen, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 maart 2016.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 22 maart 2016 per aangetekende brief verzonden aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088-2053777 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl