ECLI:NL:TADRARL:2016:92 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 15-607

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:92
Datum uitspraak: 13-05-2016
Datum publicatie: 13-07-2016
Zaaknummer(s): 15-607
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat  6 jaar na afsluiting dossier. Verjaring op grond van artikel 46g Advocatenwet. Geen verschoonbare termijnoverschrijding. Onbekendheid met klachtrecht niet aangetoond. Klager niet-ontvankelijk.

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

Van 13 mei 2016

in de zaak 15-607

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 8 januari 2015, aangevuld bij brieven van 14 maart 2015, 12 april 2015, 22 augustus 2015, heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement [naam] (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 30 november 2015 met kenmerk K 15/01, door de raad ontvangen op 2 december 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 21 maart 2016 in aanwezigheid van klager en verweerder, die is bijgestaan door zijn gemachtigde mr. [naam], advocaat te [plaats]. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    de brief van klager van 4 maart 2016, ontvangen door de raad op 8 maart 2016.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klager is in de periode van april 2009 tot eind juli 2009 door verweerder bijgestaan in een geschil met de toenmalige werkgever van klager.

2.2    De toenmalige werkgever van klager heeft op 26 juni 2009 een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend bij de rechtbank [plaats], sector kanton. Op 19 juli 2009 heeft verweerder namens klager een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling hebben klager en zijn toenmalige werkgever alsnog overeenstemming bereikt. Die afspraken zijn vervolgens vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst.

2.3    Op 28 juli 2009 heeft verweerder aan klager laten weten dat zijn werkzaamheden waren beëindigd. Voor de door hem verrichte werkzaamheden heeft verweerder een totaalbedrag van € 8.403,20 aan klager in rekening gebracht. Klager heeft daarvan een gedeelte voldaan.

2.4    Bij dagvaarding van 3 oktober 2011 heeft verweerder een verklaring voor recht gevorderd dat klager toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichting jegens verweerder. De rechtbank [plaats], sector kanton, (hierna: de kantonrechter) heeft zich bij vonnis van 16 april 2012 onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vordering, omdat de Raad van Toezicht van de orde van advocaten voor geschillen met betrekking tot de hoogte van de declaratie van een advocaat de aangewezen instantie is.

2.5    Bij brief van 7 april 2014 heeft verweerder de Raad van Toezicht van de orde van advocaten verzocht de declaratie gericht aan klager te begroten. Bij beslissing van 18 december 2014 heeft de raad op eerdergenoemde declaratie 610 minuten in mindering gebracht en de declaratie van verweerder alsnog begroot op een totaalbedrag van € 6.181,59.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    na te hebben gelaten klager te wijzen op de mogelijkheid een klacht in te dienen;

b)    in de arbeidsrechtelijke kwestie van klager een verkeerde strategie te volgen, onvoldoende te communiceren en slecht werk te leveren;

c)    excessief te declareren, zoals is bevestigd in de uitspraak van de begrotingscommissie.

3.2    In de brief van klager van 4 maart 2016 heeft klager de raad verzocht om de toekenning van een schadevergoeding in overweging te nemen.

3.3    Klager licht toe waarom hij pas in 2015 zijn klacht tegen verweerder heeft ingediend, terwijl de werkzaamheden van verweerder eind juli 2009 zijn geëindigd. De in 2011 door verweerder tegen klager opgestarte incassoprocedure bij de kantonrechter is door verweerder onnodig vertraagd doordat hij in die procedure laat reageerde en voortdurend om uitstel vroeg. Pas twee jaar na de uitspraak op 16 april 2012 van de kantonrechter, waarin deze zich onbevoegd heeft verklaard, heeft verweerder de Raad van Toezicht van de orde van advocaten verzocht de declaratie gericht aan klager te begroten. Gedurende die begrotingsprocedure heeft klager voor het eerst kennis genomen van de mogelijkheid om een klacht tegen verweerder in te dienen. Dat klager de onderhavige klacht niet eerder heeft ingediend kan hem dan ook niet worden tegengeworpen. Bovendien is klager pas tijdens de begrotingsprocedure er achter gekomen dat verweerder slecht werk voor hem heeft geleverd en is toen pas gebleken dat verweerder voor werkzaamheden heeft gedeclareerd die hij niet kan verantwoorden.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft allereerst aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht wegens termijnoverschrijding. Klager heeft zijn klacht bijna zes jaar na beëindiging van de overeenkomst van opdracht ingediend en niet binnen drie jaar zoals is bepaald in artikel 46g van de Advocatenwet. Volgens verweerder zijn er geen gegronde redenen aanwezig die rechtvaardigen dat klager pas zo laat heeft geklaagd. Voorts betwist verweerder gemotiveerd dat hem wat betreft het tijdsverloop na de beëindiging van zijn werkzaamheden enig verwijt kan worden gemaakt.

4.2    Voor zover klager ontvankelijk is in zijn verzoek, betwist verweerder gemotiveerd dat hij niet de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht jegens klager en dat de kwaliteit van zijn werkzaamheden slecht was. Financiële afspraken met klager zijn vastgelegd in de opdrachtbevestiging van 9 april 2009. Van excessief declareren is geen sprake geweest. Iets anders blijkt ook niet uit de beslissing van de begrotingscommissie. De enige reden voor de vermindering van de declaratie in het kader van de begrotingsprocedure is dat verweerder door het tijdsverloop niet alle posten van zijn declaratie meer kan reconstrueren. Verweerder wijst erop dat noch in de incassoprocedure noch in de begrotingsprocedure is vastgesteld dat hij onzorgvuldig jegens klager heeft gehandeld.

5    BEOORDELING

Ontvankelijkheid klager

5.1    De vraag is of klager zijn klacht tijdig heeft ingediend. Omtrent de verjaring van het klachtrecht bepaalt art 46g Advocatenwet dat een klacht niet-ontvankelijk is als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat, waarop de klacht betrekking heeft. Op grond van het bepaalde in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van die drie jaar termijn een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De raad overweegt als volgt.

5.2    Vast staat dat verweerder medio 2009 zijn werkzaamheden voor klager heeft beëindigd. Dat betekent dat klager in beginsel binnen drie jaar daarna, uiterlijk medio 2012, zijn klacht tegen verweerder had moeten indienen. Klager heeft dat pas op 8 januari 2015 gedaan. In beginsel heeft klager daarmee de drie jaar termijn overschreden en dient klager dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn klacht, tenzij de hiervoor onder 5.1 genoemde uitzonderingssituatie van toepassing is voor klager. Daarover overweegt de raad als volgt.

5.3    De raad acht niet aannemelijk dat klager pas ten tijde van de begrotingsprocedure in 2014 bekend is geworden met de mogelijkheid om een klacht in te dienen tegen verweerder. Immers, in diverse overgelegde stukken, waaronder de brief van klager van 12 september 2009 aan verweerder en daarna in de overgelegde conclusie van antwoord van 11 november 2011 van klager in de incassoprocedure bij de kantonrechter, verwijst klager, die in persoon procedeerde, veelvuldig naar de in zijn ogen relevante gedragsregels voor advocaten en een aanzienlijk aantal tuchtrechtelijke uitspraken. Het is voor de raad niet te begrijpen dat klager wel uitgebreid kennis genomen heeft van tuchtrechtelijke uitspraken, maar geen kennis zou hebben van de mogelijkheid tot het indienen van een klacht. Immers uit die uitspraken blijkt onmiskenbaar de mogelijkheid tot het indienen van een klacht. 

5.4    Klager stelt dat in zijn specifieke geval sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding en dat hij tijdig heeft geklaagd. De raad volgt hem niet in dat standpunt. Gebleken is dat klager reeds in 2009 zijn ongenoegen over de declaraties en werkzaamheden van verweerder heeft beschreven en in de incassoprocedure in 2011 in zijn conclusie van antwoord vrijwel dezelfde standpunten over het in zijn ogen onjuiste handelen van verweerder heeft opgenomen. De klachten die hij in 2009 en 2011 naar voren heeft gebracht zijn identiek aan de klachten die klager thans in deze klachtprocedure naar voren brengt. Dat leidt ertoe dat naar het oordeel van de raad de klachttermijn vanaf 2009, dan wel in elk geval vanaf 2011 is gaan lopen omdat hij vanaf die jaren bekend was met de feiten die hij thans aan zijn klacht ten grondslag legt.

5.5    Nu alle klachtonderdelen betrekking hebben op hetzelfde geschil, is de raad van oordeel dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht. Aan de inhoudelijke beoordeling van de verschillende klachtonderdelen komt de raad dan ook niet meer toe.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Aldus gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, mrs. A.T. Bolt, K.F. Leenhouts, R.P.F. van der Mark, P.P. Verdoorn, leden en bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 mei 2016.

Griffier    Voorzitter