ECLI:NL:TADRAMS:2019:191 Raad van Discipline Amsterdam 19-560/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:191
Datum uitspraak: 23-09-2019
Datum publicatie: 30-09-2019
Zaaknummer(s): 19-560/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Dreigementen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Dat verweerster in haar brief aan klaagster heeft gewezen op de consequenties als er geen overeenstemming zou worden bereikt heeft klaagster weliswaar kennelijk als bedreigend ervaren, maar is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Voorts is niet gebleken dat in de brief van verweerster onjuistheden staan.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  23 september 2019

in de zaak 19-560/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 8 augustus 2019 met kenmerk 2019-801304, door de raad ontvangen op 9 augustus 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    De moeder van klaagster (hierna: de moeder) is overleden. Klaagster is samen met haar drie zussen en één broer erfgenaam in de nalatenschap van de moeder. Alle erfgenamen hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard. Een vereffenaar is niet benoemd. Verweerster staat één van de zussen van klaagster als advocaat bij.

1.2    Bij brief van 4 februari 2019 heeft verweerster klaagster onder meer het volgende geschreven:

“Na de verstrekking van de ruimschootsverklaring aan de rechtbank kan de nalatenschap verdeeld worden.

Omdat U als enige van de erfgenamen zich tot nu toe heeft verzet tegen een afwikkeling van de nalatenschap met gezamenlijk akkoord van de erfgenamen is er veel onnodige tijd verstreken. Bij het verzet tegen de afwikkeling zijn tot op heden door U geen feitelijke of juridische bezwaren ingebracht die door U tevens zijn onderbouwd met bewijzen of documenten. Het verzet van U als erfgename beperkt zich tot op heden uitsluitend tot de mededeling dat U het niet eens bent met het verloop tot nu toe.

Hierdoor bevindt de afwikkeling van de nalatenschap zich nu in een fase dat indien de erfgenamen niet alsnog tot een gezamenlijk akkoord komen, hoge kosten gemoeid zullen zijn met de afwikkeling. Deze kosten houden verband met de dan noodzakelijke deponering van de uitdeling en de, in geval van verzet, kosten van een zitting.

Het ligt niet in de rede dat deze kosten gedragen moeten worden door de overige erfgenamen die tot op heden hebben meegewerkt aan de afwikkeling van de nalatenschap. Het voornemen is daarom deze kosten, in geval van aanhoudende weigering, ten laste van U te laten komen.

(…)

Indien U weigert akkoord te gaan verzoek ik U de gronden van Uw bezwaar, gestaafd met bewijs, aan mij te doen toekomen. Bij ontbreken van Uw akkoord zal deze zelfde lijst gedeponeerd worden bij de rechtbank. Voor de verdere kosten, inclusief de eventuele kosten van een procedure, zal de rechtbank verzocht worden deze dan ten laste van U te laten komen.”

1.3    Op 14 februari 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster die bij repliek is aangevuld.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    klaagster heeft bedreigd, onder meer in haar brief van 4 februari 2019;

b)    in haar brief van 4 februari 2019 feiten heeft geponeerd die niet juist zijn.

c)        samenspant met de notaris die betrokken is bij de afwikkeling van de nalatenschap van de moeder.

3    VERWEER

3.1    Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht ziet op het handelen van verweerster als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2    De voorzitter overweegt als volgt. Klaagster verwijt verweerster allereerst dat zij klaagster in (onder meer) haar brief van 4 februari 2019 heeft bedreigd. Anders dan klaagster is de voorzitter van oordeel dat verweerster met de hiervoor genoemde brief de grenzen van de haar toekomende vrijheid niet heeft overschreden. Verweerster heeft de brief geschreven in het belang van haar cliënte, die op de meest eenvoudige en de minst kostbare weg voor alle betrokken partijen tot een afwikkeling van de nalatenschap wilde komen. In de brief heeft verweerster het wettelijk stelsel aan klaagster uitgelegd. Dat verweerster klaagster er in de brief tevens op heeft gewezen wat de consequenties zouden zijn als er geen overeenstemming zou worden bereikt heeft klaagster weliswaar kennelijk als bedreigend ervaren, maar is dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dat verweerster klaagster in andere brieven zou hebben bedreigd, is niet gebleken.

4.3    Klaagster verwijt verweerster verder dat in de brief van 4 februari 2019 een drietal onjuistheden staat. Volgens klaagster had zij in augustus 2018 contact gehad met een notaris en aanvankelijk was zij bereid een volmacht aan de notaris te verlenen. Klaagster heeft vervolgens de brief van verweerster gekregen met daarin het verzoek de volmacht aan verweerster te sturen. In de brief heeft verweerster klaagster voorts gevraagd haar rekeningnummer op te geven zodat verweerster klaagsters deel in de nalatenschap aan klaagster zou kunnen overmaken. Dat is echter onjuist aangezien dat eerst via de rechtbank geregeld moet zijn. Verweerster heeft klaagster tot slot ten onrechte een niet meewerkende erfgename genoemd, aldus nog steeds klaagster. 

4.4    De voorzitter is van oordeel dat klaagster onvoldoende heeft onderbouwd dat in de brief van 4 februari 2019 feiten staan waarvan verweerster wist of had kunnen weten dat die onjuist waren. Verweerster heeft getracht de nalatenschap zonder de benoeming van een vereffenaar af te wikkelen en heeft klaagster in dat verband verzocht een dechargeverklaring te tekenen en haar rekeningnummer aan verweerster door te geven. Dat verweerster klaagster ten onrechte een niet meewerkende erfgename heeft genoemd, kan de voorzitter, gelet op de door verweerster in de brief van 4 februari 2019 gegeven toelichting (klaagster heeft zich als enige erfgenaam verzet tegen een afwikkeling van de nalatenschap met gezamenlijk akkoord), niet vaststellen.

4.5    Het laatste verwijt van klaagster aan het adres van verweerster is dat zij zou samenspannen met de notaris. Dit heeft klaagster echter niet feitelijk onderbouwd en is ook niet gebleken uit het klachtdossier.  

4.6    De conclusie van het voorgaande is dat alle klachtonderdelen kennelijk ongegrond zijn. 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 23 september 2019.

Griffier     Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 23 september 2019 verzonden.