ECLI:NL:TADRAMS:2019:110 Raad van Discipline Amsterdam 19-016/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:110
Datum uitspraak: 20-05-2019
Datum publicatie: 23-05-2019
Zaaknummer(s): 19-016/A/NH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
  • Voorwaardelijke schorsing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht over de eigen advocaat. Verweerder heeft niet aan de zorgvuldigheidseisen voldaan door herhaaldelijk niet of niet tijdig te reageren op verzoeken van klager en zich niet te houden aan de gemaakte afspraken over de te verrichten werkzaamheden. Voorwaardelijke schorsing en proceskostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 20 mei 2019

in de zaak 19-016/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 16 mei 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 7 januari 2019 met kenmerk td/md/18-233 - 658149, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 april 2019 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van de onder 1.2 genoemde brief van de deken met bijlagen 1 tot en met 34.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Op 5 januari 2018 is klager door het Juridisch Loket in Haarlem naar verweerder verwezen. Klager was op dat moment reeds verwikkeld in een echtscheidingsprocedure, maar hij was ontevreden over zijn toenmalige advocaat.

2.2    Op 9 januari 2018 heeft een eerste bespreking plaatsgevonden op het kantoor van verweerder. Diezelfde dag heeft klager het volgende aan verweerder geschreven:

“Ik was vandaag voor de eerste keer bij u op kantoor en u vertelde me dat u een kortgedien voor de kinderalimentatie en omgangsregeling bij de rechtbank gaat indienen.”

2.3    Op 19 januari 2018 heeft een tweede afspraak plaatsgevonden. Verweerder had inmiddels het dossier van klager bij de vorige advocaat opgevraagd en het dossier ontvangen. Verweerder heeft klager geïnformeerd dat er reeds 20 uur op de toevoeging in de bodemprocedure was gewerkt en dat hij om die reden een nieuwe toevoeging had aangevraagd. Diezelfde dag heeft verweerder ook een e-mail aan de wederpartij gezonden waarin hij een voorstel doet voor een omgangsregeling en nihilstelling van de kinderalimentatie.

2.4    Op 26 januari 2018 heeft verweerder van de Raad voor Rechtsbijstand de beslissing ontvangen dat de aangevraagde toevoeging inzake de bodemprocedure was afgewezen. Verweerder moest dus verder op de oude toevoeging. De eigen bijdrage van klager was bepaald op € 720 en was gebaseerd op zijn inkomen uit 2016. Het was mogelijk binnen 6 weken een peiljaarverlegging aan te vragen. Aangezien het inkomen van klager in 2018 veel lager was dan in 2016, heeft klager verweerder direct verzocht deze peiljaarverlegging aan te vragen.

2.5    Op 10 februari 2018 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Ik wil heel graag weten hoe ver bent u in mijn zaak. Ik heb hiervoor u al twee keer gebeld heelas elke keer staat uw voicemail aan.

Wilt u a.u.b. me laten weten of u van tegen partij iets gehoord hebt en wat is de volgende stap dat u gaat nemen?

Ik heb u ook via mijn eerdere e-mail laten weten dat ik van Raad voor Rechtsbijstand een brief ontvangen heb en moet een verzoek pijljaarverlegen indienen. Ik weet niet of u mijn eerdere e-mail in goefe orde ontvangen hebt.”

2.6    Op 11 februari 2018 heeft verweerder per e-mail excuses gemaakt en meegedeeld dat hij klager uiterlijk 14 februari 2018 nader zal berichten.

2.7    Op 14 februari 2018 heeft verweerder klager bericht dat een zitting is bepaald in de bodemprocedure op 25 mei 2018 en dat klager de peiljaarverlegging kon aanvragen. Diezelfde dag heeft klager onder meer het volgende aan verweerder gestuurd:

“U heeft de eerste dag van mijn bezoek aan u mij echt hoop gegeven dat u direct een kortgeding voor (kinderalimentatie) en directe herstel van contacten tussen mij en de kinderen bij de rechter gaat indienen. Ik weet het niet wat is gebeurd dat u dit niet gedaan heeft, en nu helemaal niks over zegt, behalve deze email dat een zitting in mei gaat plaats vinden.

Mijn vraag aan u is, gaat u alsnog een kortgeding voor boven genoemde twee zaken bij de rechter indienen of nee?

Als is ja, wil ik dan heel graag met u een afspraak maken om samen een verzoek voor pijljaarverlegen bij Raad voor Rechtsbijstand indienen, en ook over bovengenoemde zaken praten.”

2.8    Op 13 maart 2018 heeft klager bij het Juridisch Loket een klacht ingediend over verweerder omdat hij niet reageerde op e-mails en zijn afspraken niet nakwam. Op advies van het Juridisch Loket heeft klager diezelfde dag zijn klacht bij verweerder neergelegd:

“U heeft nog altijd niet gereageerd om mijn mail. Inmiddels zijn we weer bijna een maand verder, waarin ik mijn kinderen vrijwel niet heb gezien. Ik dien een klacht in over het uitblijven van reactie en actie door u. Als ik bel of mail, blijft reactie uit. Dit vind ik kwalijk en belangrijker nog, mijn kinderen en ik lijden hieronder.”

2.9    Diezelfde dag heeft verweerder zijn excuses aangeboden en voorgesteld dat klager langskomt. Op 16 maart 2018 heeft een bespreking plaatsgevonden op het kantoor van verweerder. Diezelfde dag heeft klager verweerder een e-mail gestuurd waarin hij het volgende schrijft.

“U zei dat u gaat een koortgedien voor omgangsregeling bij de rechtbank indienen en ook hiervoor bij de raad voor rechtsbijstand een toevoeging aanvragen.

Ik zie af van een koortgedien en wilt dat u deze niet gaat indienen, omdat heb ik heel erg financiële problemen en kan de eigen bijdrage niet betalen.

Daarom wil ik heel graag dat u alleen met de oude toevoeging met mijn zaak doorgaat. (...)”

2.10    Verweerder heeft hier kort op gereageerd dat dat prima is.

2.11    De vervolgafspraak van 23 maart 2018 is op de dag zelf verplaatst, volgens klager naar 26 maart 2018. Toen klager op die dag verscheen, ontkende verweerder dat er voor die dag een afspraak was gemaakt. Er is geen nieuwe afspraak gemaakt. Op 27 maart 2018 heeft klager zich per e-mail over deze gang van zaken bij verweerder beklaagd. Verder heeft klager nog het volgende geschreven:

“U zei omdat staan we misschien nog steeds gehuwd daarom mijn ex vrouw komt haar financiële verplichtingen die op beschikking van 07 april 2017 staat niet na.

U zou me gisteren hiervoor inlichten, heelas hoorde ik hiervoor ook niks van u en u heeft geen vervolgens afspraak gemaakt.

Elke keer wacht ik al weken of dagen en hoop dat ik iets van u hoort waar u me beloofd en hoor ik weer dat u niet gedaan heb of hoor ik niks over. Dit vind ik vervelend.

Ik voel dat ik of mijn zaak word niet serieus genomen en u besteed niet genoeg tijd in mijn zaak en deze manier krijgt u niet voldoende overzicht van mijn zaak.”

2.12    Op 2 april 2018 heeft klager verweerder gemaild met het verzoek op de e-mail van 27 maart 2018 te reageren en op korte termijn een afspraak te maken.

2.13    Op 10 april 2018 heeft klager formeel bij de kantoorgenoot van verweerder zijn klacht over verweerder neergelegd zoals geformuleerd in de e-mail van 27 maart 2018. De volgende dag heeft verweerder klager uitgenodigd voor een gesprek op 13 april 2018 met zijn kantoorgenoot.

2.14    Op 13 april 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klager, verweerder en de kantoorgenoot van verweerder. Op verzoek van klager heeft verweerder op 17 april 2018 de volgende afspraakbevestiging gestuurd:

“1. Ik zoek op korte termijn uit of de echtscheiding reeds is ingeschreven in de registers, opdat ik voor u de financiële zaken zoals omschreven in de echtscheidingsbeschikking kan afronden en kan incasseren;

2. Ik vraag voor een toevoeging aan voor een eventueel kort geding verbod reizen naar het buitenland en een verzoek nihil stelling alimentatie. Zodra die binnen zijn, hebben wij overleg over het daadwerkelijk starten van die procedures. Ik denk dat her ongeval een week duurt voordat wij uitslag hebben. U betaalt geen eigen bijdrage zolang wij niets concreets hebben afgesproken.

3. Wij spreken af dat u niets betaalt zolang wij niet iets hebben afgesproken.

4. De later binnengekomen belastingschulden zal ik bekijken en bezien of wij die ook kunnen incasseren bij uw ex-vrouw.”

2.15    Verweerder heeft klager op 26 april 2018 bericht dat de ex-vrouw van klager een verzoek had ingediend om vervangende toestemming te krijgen voor een reis naar het buitenland en het aanvragen van nieuwe paspoorten voor de kinderen. Verweerder heeft op 1 mei 2018 voor deze procedure een toevoeging aangevraagd.

2.16    Op 28 april 2018 heeft klager een e-mail aan verweerder gestuurd dat de afspraken onvoldoende duidelijk waren weergegeven in de e-mail van 17 april 2018. Verder heeft klager gevraagd wanneer verweerder met de zaak van klager gaat starten. Een dag later heeft klager een e-mail met dezelfde strekking aan de kantoorgenoot van verweerder gestuurd.

2.17    Bij e-mail van 2 mei 2018 heeft de kantoorgenoot het volgende aan klager geschreven:

“(...) Er wordt geen nieuw kortgeding procedure opgestart omdat uw ex al een soortgelijke procedure (voorlopige voorziening) heeft opgestart. Natuurlijk zal [verweerder] daartegen een verweer voeren. Hij neemt binnenkort contact met u om dit voor te bereiden.

Ik kan u nogmaals bevestigen dat u geen eigen bijdrage hoeft te betalen voor de lopende procedures.”

2.18    Op 2 mei 2018 heeft verweerder klager bericht dat de toevoegingsaanvraag is afgewezen. Klager heeft hierop een e-mail aan verweerder en de kantoorgenoot van verweerder gestuurd, waarin hij zich beklaagd dat verweerder zich wederom niet aan de afspraken van 13 april 2018 heeft gehouden. De kantoorgenoot van verweerder heeft hierop gereageerd.

2.19    Op 4 mei 2018 is verweerder nagegaan of de echtscheidingsbeschikking was ingeschreven. Dit bleek niet het geval te zijn. Op 4 mei 2018 heeft ook een bespreking plaatsgevonden tussen verweerder en klager. Klager heeft op dat moment zijn vertrouwen in verweerder opgezegd. Diezelfde dag heeft verweerder zich als advocaat aan alle lopende procedures van klager onttrokken. In de bodemprocedure heeft hij middels een F9-formulier de rechtbank verzocht de zaak aan te houden opdat klager de kans krijgt een nieuwe advocaat te zoeken.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    stelselmatig niet of niet-tijdig op e-mailberichten van klager heeft gereageerd;

b)    niet of niet-tijdig de overeengekomen werkzaamheden heeft uitgevoerd waardoor klager schade heeft geleden;

c)    afspraken met klager niet is nagekomen.

4    BEOORDELING

4.1    De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang, maar houdt bij zijn beoordeling rekening met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waarvoor hij kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen zijn beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

4.2    Tot die professionele standaard behoort onder meer de taak van een advocaat een hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. Voorts heeft te gelden dat de advocaat belangrijke afspraken, gezamenlijk genomen beslissingen en soms ook een gegeven advies of informatie, schriftelijk dient te vast te leggen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te rusten. Van een advocaat mag verder worden verwacht dat hij zijn toezeggingen gestand doet en zijn cliënt conform zijn toezeggingen nader bericht en duidelijkheid verschaft over de afhandeling van zijn zaak. Bovendien is een advocaat gehouden de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen. Van een advocaat mag ook verwacht worden dat hij reageert op berichten van zijn cliënt. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

4.3    Klager verwijt verweerder dat hij niet heeft gereageerd op e-mails en herhaalde verzoeken om contact van klager.

4.4    De raad overweegt als volgt. Uit het klachtdossier blijkt dat klager meermaals telefonisch of per e-mail contact heeft opgenomen met verweerder, teneinde informatie te verkrijgen over de voortgang van zijn zaak of om een afspraak voor een bespreking te maken. Verweerder heeft erkend dat hij een aantal malen de e-mails van klager onbeantwoord heeft gelaten, maar stelt dat hij hiervoor zijn excuses heeft aangeboden. Uit de correspondentie blijkt dat verweerder weliswaar zijn excuses heeft aangeboden nadat klager over het gebrek aan een reactie bij verweerder had geklaagd, maar ook dat verweerder vervolgens wederom berichten van klager onbeantwoord heeft gelaten waardoor het voor klager onduidelijk was of verweerder werkzaamheden voor hem ging uitvoeren.

4.5    Van een advocaat mag verwacht worden dat hij reageert op berichten van zijn cliënt. Blijkens het klachtdossier heeft verweerder dat niet of onvoldoende gedaan. Dit is niet anders als er op basis van een toevoeging gewerkt wordt. Dat valt hem tuchtrechtelijk te verwijten. Klachtonderdeel a) is gegrond.

Ad klachtonderdelen b) en c)

4.6    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.7    Klager verwijt verweerder dat hij zich niet heeft gehouden aan de gemaakte afspraken over de te verrichten werkzaamheden waardoor klager (financiële) schade heeft geleden.

4.8    Klager stelt dat op 9 januari 2018 onder andere is afgesproken dat verweerder twee procedures in kort geding zou entameren, te weten een kort geding wijziging alimentatie en wijziging omgangsregeling. Gezien het ontbreken van een opdrachtbevestiging in het dossier acht de raad het waarschijnlijk dat in onderhavig geval geen opdrachtbevestiging is gestuurd. Verweerder heeft ook op een later moment niet vastgelegd welke werkzaamheden wel, en welke niet onder de opdracht vallen. Dit komt voor risico van verweerder. De raad zal het er daarom voor moeten houden dat verweerder inderdaad heeft toegezegd deze werkzaamheden te zullen verrichten.

4.9    Voor de vraag of de alimentatie gewijzigd kon worden, moest eerst uitgezocht worden of de echtscheidingsbeschikking was ingeschreven. Dit heeft verweerder in eerste instantie niet gedaan. Verweerder heeft in het dossier en ter zitting niet weersproken dat hij op 16 maart 2018 aan klager zou hebben toegezegd om dit alsnog na te gaan. In elk geval is dit op 13 april 2018 afgesproken, zoals blijkt uit de e-mail van verweerder van 17 april 2018. Uiteindelijk heeft verweerder pas op 4 mei 2018 hiertoe actie ondernomen. De raad is van oordeel dat verweerder zich op dit punt niet aan de gemaakte afspraken heeft gehouden. De termijn voor inschrijving was overigens reeds verstreken voordat klager verweerder als advocaat had ingeschakeld. Verweerder kan derhalve niet verweten worden dat de echtscheidingsbeschikking te laat is ingeschreven in het register. Evenmin kan de raad vaststellen of klager financiële schade heeft geleden door de vertraging. Wel geldt dat als verweerder voortvarender te werk was gegaan hij de echtscheidingsprocedure eerder opnieuw had kunnen opstarten, zodat de alimentatie opnieuw berekend kon worden op basis van het huidige (lagere) inkomen van klager. Ook zou dan eerder duidelijk zijn geweest dat een kort geding over de alimentatie geen kans van slagen had.

4.10    Van het tweede kort geding, de wijziging omgangsregeling, heeft klager op 16 maart 2018 zelf gezegd dat hij er toch vanaf wenste te zien. Tot dat moment had verweerder echter nog geen werkzaamheden hiervoor verricht, terwijl dat wel was afgesproken. Als verweerder het dossier had bestudeerd, had hij hieruit kunnen opmaken dat de omgang onderdeel was van de nog lopende bodemprocedure waardoor een dergelijk kort geding niet opportuun was. Dit had verweerder duidelijk en bij voorkeur schriftelijk aan klager moeten meedelen.

4.11    Op 13 april 2018 hebben klager en verweerder afgesproken dat verweerder een kort geding zou starten over een uitreisverbod van de kinderen van klager. Dit is bevestigd in de e-mail van verweerder van 17 april 2018. Op 26 april 2018 heeft de ex-vrouw van klager een verzoekschrift ingediend voor vervangende toestemming voor vakantie met de kinderen en voor de aanvraag van nieuwe paspoorten voor de kinderen. Verweerder had toen nog geen stappen ondernomen om het kort geding mogelijk te maken. Zo had hij hiervoor nog geen toevoeging aangevraagd. Hiermee is komen vast te staan dat verweerder deze zaak niet voortvarend heeft opgepakt en hij niet goed met klager heeft gecommuniceerd. Klager heeft hierdoor echter geen schade geleden, omdat hij in de door zijn ex-vrouw aangespannen procedure ook de mogelijkheid had een tegenverzoek in te dienen.

4.12    Klager heeft verweerder gevraagd hem te helpen bij het indienen van een verzoek tot peiljaarverlegging. Verweerder heeft erkend dat hij dit niet heeft gedaan, waardoor de termijn was verstreken. De raad acht dit tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klager heeft echter geen financiële schade geleden. Verweerder heeft immers aangeboden dat klager slechts € 200 eigen bijdrage hoefde te betalen, hetgeen lager is dan de minimale eigen bijdrage.

4.13    Uit het voorgaande blijkt dat verweerder zijn afspraken met klager niet is nagekomen. Klager had zich voor het eerst op 9 januari 2018 bij verweerder gemeld en heeft begin mei 2018 zijn vertrouwen in verweerder opgezegd. Het is de raad niet gebleken dat verweerder in de tussentijd noemenswaardige werkzaamheden heeft verricht dan wel klager adequaat op de hoogte heeft gehouden van de voortgang. Voor zover – zoals verweerder stelt – de afgesproken acties bij nader inzien niet mogelijk of opportuun zouden zijn, dan had het op de weg van verweerder gelegen dit aan klager duidelijk te maken. Niet is gebleken dat hij mededelingen in die trant aan klager heeft gedaan.

4.14    De raad heeft niet kunnen beoordelen of klager financiële schade heeft geleden door het handelen of nalaten van verweerder. Wel staat naar het oordeel van de raad vast dat klager in zijn belangen is geschaad doordat er in de periode dat verweerder klager heeft bijgestaan geen vorderingen zijn gemaakt in zijn zaak. Zo had verweerder meteen in januari 2018 na kunnen gaan of de echtscheidingsbeschikking was ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Klager had er groot belang bij om zo spoedig mogelijk duidelijkheid te krijgen over de status van zijn echtscheiding en het contact met zijn kinderen te herstellen.

4.15    Verweerder heeft derhalve niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. De raad acht ook klachtonderdelen b) en c) gegrond.

5    MAATREGEL

5.1    Verweerder is ten opzichte van klager ernstig tekortgeschoten in zijn zorgplicht. Verweerder heeft bovendien meerdere tuchtrechtelijke antecedenten, waaronder een aantal wegens vergelijkbare klachten. Deze omstandigheden vragen om een zware maatregel.

5.2    Daar staat tegenover dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat er inmiddels afspraken zijn gemaakt tussen verweerder en de deken die er op neerkomen dat verweerder sinds december 2018 in de uitoefening van de praktijk door twee coaches wordt begeleid. Verweerder heeft aangegeven dat hij baat heeft bij deze begeleiding en dat de praktijkuitoefening is verbeterd. De raad ziet in dit licht onvoldoende reden om een onvoorwaardelijke schorsing op te leggen, maar zal wel een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk opleggen voor de duur van vier weken. Op grond van artikel 48a lid 1 van de Advocatenwet zal de raad als bijzondere voorwaarde stellen dat verweerder het huidige coaching traject voortzet gedurende een periode van een half jaar na datum van deze beslissing of zoveel korter als de deken geraden acht.

6    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

6.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van

€ 50 aan hem vergoeden.

6.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 25 reiskosten van klager,

b) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500 kosten van de Staat.

6.3     Verweerder moet het bedrag van € 25 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

6.4    Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

6.5    Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart alle klachtonderdelen gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken op;

-    bepaalt dat deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de navolgende voorwaarden niet heeft nageleefd;

-    stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen een proeftijd van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt, niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-    stelt als bijzondere voorwaarde dat verweerder doorgaat met het coaching traject onder begeleiding van de huidige of door de deken aan te wijzen coach(es) gedurende minimaal een half jaar vanaf de datum van deze beslissing, of zoveel korter als de deken geraden acht;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 6.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 6.4;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 6.5.

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. A. de Groot, C.C. Oberman, leden, bijgestaan door mr. N.M.K. Damen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2019.

Griffier    Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 20 mei 2019 verzonden.