ECLI:NL:TADRAMS:2019:103 Raad van Discipline Amsterdam 18-995/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2019:103
Datum uitspraak: 13-05-2019
Datum publicatie: 17-05-2019
Zaaknummer(s): 18-995/A/A
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegrond verzet.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 13 mei 2019

in de zaak 18-995/A/A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 4 februari 2019 op de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 16 mei 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 6 december 2018 met kenmerk 2018-657222, door de raad ontvangen op 7 december 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 4 februari 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) klaagster kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht, welke beslissing op 4 februari 2019 is verzonden aan klaagster. De reden van de niet-ontvankelijk verklaring was dat klaagster hetzelfde feitencomplex al eerder ter beoordeling van de tuchtrechter had gelegd, aangaande dezelfde verweerder.

1.4    Bij brief van 7 februari 2019 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 1 april 2019 in aanwezigheid van partijen.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 7 februari 2019.De raad heeft tevens kennisgenomen van de brief van klaagster aan de raad van 20 maart 2019, door de raad ontvangen op 25 maart 2019.

2    FEITEN EN KLACHT

2.1    Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klaagster in verzet niet op.

3    VERZET

De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

3.1    Klaagster heeft in de vorige klachtprocedure tegen verweerder ook al de klachtonderdelen d), e) en h) ingediend, maar de raad heeft deze klachtonderdelen niet inhoudelijk behandeld. Dat kan klaagster niet worden aangerekend.

3.2    Klachtonderdelen a), b), c) en f) zijn het gevolg van een nieuw feit. Na de uitspraak van de raad van 28 november 2017 is gebleken dat het gerechtshof standaard eerst het incident helemaal afhandelt alvorens aan de hoofdzaak te beginnen. Dit was klaagster niet bekend. Klaagster is hier pas achter gekomen na navraag bij de griffie van het hof eind december 2017.

4    BEOORDELING

4.1    Alvorens tot een eventuele verdere inhoudelijke beoordeling van de klacht van klaagster te kunnen komen, dient sprake te zijn van een gegrond verzet. Daartoe moet worden nagegaan of in redelijkheid geen twijfel over de juistheid van de beslissing van de voorzitter kan bestaan. Mogelijke contra-indicaties zijn het niet toepassen van een juiste maatstaf door de voorzitter of wanneer van onjuiste feiten is uitgegaan.

4.2    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter klaagster terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht. Klaagster heeft voor de tweede maal geklaagd over dezelfde gedragingen van verweerder. De omstandigheid dat klaagster na de uitspraak van de raad navraag heeft gedaan bij het hof en dat haar toen is gebleken dat het hof altijd eerst een incident afwikkelt alvorens aan de hoofdzaak te beginnen is niet te kwalificeren als nieuw feit als bedoeld in de Advocatenwet.

4.3    Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

    verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. R. Lonterman en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 mei 2019.

Griffier    Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 13 mei 2019 verzonden.