ECLI:NL:TACAKN:2018:50 Accountantskamer Zwolle 17/1623 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2018:50
Datum uitspraak: 02-07-2018
Datum publicatie: 02-07-2018
Zaaknummer(s): 17/1623 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met doorhaling
  • Klacht ongegrond
  • Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   Klacht dat betrokkene structureel heeft nagelaten om te reageren op verzoeken van de Nba om informatie te verstrekken met het oog op een uit te voeren toetsing van zijn accountantspraktijk gegrond. Het is in het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep dat een accountant op aan hem door zijn beroepsorganisatie gerichte verzoeken om informatie of medewerking op adequate wijze en binnen redelijke termijn reageert. De NVAK-ass en standaard 4410 of standaard 4400 zijn van toepassing bij de toetsing van een accountantspraktijk niet alleen als in die praktijk samenstellingsopdrachten en opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden met betrekking tot financiële informatie worden uitgevoerd, maar ook als de praktijk de intentie heeft uitgesproken die opdrachten uit te voeren. Betrokkene heeft verklaard dat hij aan klanten alleen een proefbalans aanlevert aan de hand waarvan de klanten zelf een jaarrekening samenstellen en dat de werkzaamheden voor deze klanten dezelfde zijn als die worden verricht bij een samenstellingsopdracht, maar dat hij bij de uitkomst van de werkzaamheden geen samenstellingsverklaring afgeeft. Daaruit volgt naar het oordeel van de Accountantskamer dat die werkzaamheden getoetst kunnen worden aan de voorschriften van de NVAK-aav en de NVCOS 4410, nu het niet afgeven van een samenstellingsverklaring niet maakt dat geen sprake is van een samenstellingsopdracht. Nu in de praktijk samenstellingsopdrachten worden uitgevoerd, moeten de onderdelen van het kantoorhandboek die daarop betrekking hebben, uiteraard geactualiseerd worden. Niet up to date houden van het kantoorhandboek levert strijd op het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Het in de aan de cliënt gestuurde opdrachtbevestiging niet opnemen van het ‑ voor een accountant ongebruikelijke ‑ achterwege laten van het samenstellen van de jaarrekening en afgeven van een samenstellingsverklaring, kan onduidelijkheid veroorzaken bij de cliënt over diens wettelijke verplichtingen en over wie er zorgt voor het nakomen daarvan en voor betrokkene het risico met zich brengen dat hij een cliënt bedient die zich niet aan de wet houdt. Het verzuim om een en ander te vermelden in de opdrachtbevestiging levert op een schending van het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 17/1623 Wtra AK van 2 juli 2018 van de

de KONINKLIJKE NEDERLANDSE BEROEPSORGANISATIE VAN ACCOUNTANTS (Nba) ,

gevestigd te Amsterdam,

K L A A G S T E R ,

raadsvrouw: mr. G.M.C. Neuteboom-Klink,

t e g e n

drs. Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1.        Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van het dossier in deze klachtzaak, bestaande uit aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het klaagschrift van 31 juli 2017, ontvangen op 2 augustus 2017, met bijlagen;

-        het verweerschrift van 25 september 2017, ontvangen op 27 september 2017, met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 4 december 2017, waar zijn verschenen ‑ aan de zijde van klaagster ‑ haar raadsvrouw/gemachtigde mr. G.M.C. Neuteboom-Klink, advocaat te ’s-Gravenhage, vergezeld van G.J.A.H van der Wielen AA, adviseur van de Raad voor Toezicht van klaagster (hierna: de Raad) en ‑ aan de zijde van betrokkene ‑ drs. [Y] RA in persoon.

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten doen toelichten onderscheidenlijk toegelicht, alsmede doen antwoorden onderscheidenlijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.          De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene staat vanaf [datum] ingeschreven als registeraccountant in het accountantsregister van het toenmalige NIVRA (vanaf 1 januari 2013 het register van de Nba). Hij is werkzaam als openbaar accountant in zijn praktijk “[A] Accountants en Belastingadviseurs” (hierna: [A]) te [plaats].

2.2       In 2006 is het kantoor van betrokkene getoetst door het toenmalige College Kwaliteitsonderzoek (het toetsingsorgaan van het NIVRA, hierna: het CKO). De uitslag van deze toetsing was “voldoende vatbaar voor verbeteringen”. In 2010 is door het CKO een periodiek kwaliteitsonderzoek uitgevoerd. De uitkomst van die toetsing luidde “voldoet niet”. Op 1 maart 2011 heeft betrokkene het definitieve verslag van dit kwaliteitsonderzoek ontvangen. Op 18 maart 2011 heeft hij het daaruit volgende eindoordeel ontvangen. Na twee schriftelijke herinneringen van het CKO heeft betrokkene op 24 augustus 2011 zijn schriftelijke reactie op de aanbevelingen naar aanleiding van het onderzoek gegeven. Per brief van 2 september 2011 heeft het CKO een vervolgonderzoek aangekondigd. Op 27 juni 2012 heeft dat vervolgonderzoek plaatsgevonden. Op 14 augustus 2012 is aan betrokkene het definitieve verslag van het vervolgonderzoek toegezonden. Bij brief van 5 oktober 2012 is betrokkene meegedeeld dat hij zou worden uitgenodigd voor een gesprek over de toetsingsresultaten. Dit gesprek heeft op 10 januari 2013 plaatsgevonden. Naar aanleiding van dat gesprek heeft betrokkene bij brief van 12 februari 2013 het CKO meegedeeld welke aanpassingen in het stelsel van kwaliteitsbeheersing en in de uitvoering van opdrachten en dossiervorming hij voornemens was door te voeren. Hij heeft daarbij te kennen gegeven dat de aanbevelingen eind 2013 zouden zijn opgevolgd.

2.3       In een brief van 16 april 2013 heeft de Raad betrokkene meegedeeld dat hij het definitieve verslag van het vervolgonderzoek had vastgesteld en dat hij had geconcludeerd dat de gegeven aanbevelingen naar aanleiding van de toetsing op 30 november 2010 onvoldoende waren opgevolgd. De Raad kondigde in deze brief aan dat er in 2014 een nieuwe kwaliteitstoetsing zou worden uitgevoerd. Per brief van 25 februari 2014 heeft de Raad betrokkene meegedeeld dat zijn accountantspraktijk was geselecteerd voor toetsing in 2014. Op 5 juni 2014 heeft de Raad betrokkene een brief gestuurd naar aanleiding van het feit dat betrokkene op de door hem ingevulde monitoringvragenlijst over het jaar 2014 geen netto-omzet over 2013 had opgegeven en voorts kenbaar had gemaakt dat hij “in principe geen opdrachten uitvoert die onder de reikwijdte van de toetsingen vallen (wettelijke controle opdrachten, assurance opdrachten dan wel non-assurance opdrachten) en (…) wel overige opdrachten (…).” Betrokkene werd om te kunnen bepalen of de praktijk al dan niet voor toetsing in aanmerking kwam, verzocht om binnen vier weken de Raad nader te informeren omtrent de soort opdrachten die door zijn praktijk werden uitgevoerd en een specificatie over te leggen van de opgegeven overige opdrachten. Betrokkene heeft in een telefoongesprek met een medewerker van de Nba op 11 augustus 2014 toegezegd dat de Nba op korte termijn, maar uiterlijk 15 augustus 2014, een reactie van hem zou ontvangen. Per e-mail van 19 augustus 2014 is betrokkene verzocht om per ommegaande een “nadere specificatie overige opdrachten” aan de Nba toe te sturen. Dit verzoek is eind augustus 2014 herhaald. Per brief van 29 september 2014 heeft de voorzitter van de Raad betrokkene nogmaals verzocht om hem te informeren over de status van zijn praktijk, het omzetverloop en het aantal afgeronde dossiers per soort opdracht. De voorzitter heeft betrokkene “met klem voor de laatste maal” verzocht het gevraagde bij het secretariaat van de Raad in te dienen. In de brief wordt gewezen op de verplichting ingevolge artikel 4 van de Verordening op de kwaliteitsbeoordelingen (VoKwb) om medewerking te verlenen aan het ter beschikking stellen van gegevens in het kader van de toetsing. Ook werd betrokkene erop gewezen dat de Raad ingevolge artikel 8 lid 2 van de VoKwb op basis van risico-indicatoren een accountantspraktijk aan een nader onderzoek kan onderwerpen. In de brief staat vermeld dat, als betrokkene hierop niet reageert, tot een dergelijk onderzoek zal worden overgegaan. Dit nader onderzoek heeft plaatsgevonden op 17 november 2014 door een toetser van de Raad. In diens verslag van diezelfde datum is onder meer opgetekend dat het kantoor “thans twee doorlopende beoordelingsopdrachten” en geen samenstellingsopdrachten heeft.

2.4       Per brief van 22 december 2014 is betrokkene erover geïnformeerd dat de Raad, naar aanleiding van de bevindingen tijdens het nader onderzoek, heeft besloten bij zijn accountantskantoor een kwaliteitstoetsing uit te voeren in het jaar 2015. Per brief van 11 mei 2015 is betrokkene geïnformeerd over het feit dat de kwaliteitstoetsing zou plaatsvinden in de week van 29 juni tot en met 3 juli 2015. In die brief is betrokkene tevens verzocht om binnen vier weken de “voor hem van toepassing zijnde” als bijlage I bijgevoegde oriëntatievragenlijst ingevuld te retourneren.

2.5       Op 18 mei 2015 is betrokkene ervan op de hoogte gesteld dat de toetsing zou plaatsvinden op 29 juni 2015. Nadien is betrokkene twee maal per e-mail aangespoord om de oriëntatievragenlijst in te vullen. Op 22 juni 2015 heeft betrokkene telefonisch contact opgenomen met de Nba om een uitstel van de toetsing te verzoeken. Hierop heeft de Nba per brief van gelijke datum de toetsingsdatum verschoven naar 14 juli 2015, onder de voorwaarde dat uiterlijk 26 juni 2015 de oriëntatievragenlijst door betrokkene zou zijn ingevuld en gefixeerd.

2.6       Op 29 juni 2015 had betrokkene de oriëntatievragenlijst nog niet ingevuld en toegestuurd. Later die dag heeft betrokkene de Nba een e-mailbericht gestuurd waarin hij te kennen gaf dat de oriëntatievragenlijst was ingevuld, maar dat hij nog wachtte op enkele cijfers van zijn businesspartner. Hij liet voorts weten dat hij de volgende dag de lijst zou fixeren, hetgeen toen ook is geschied. De vragenlijst heeft volgens de inleiding op de eerste bladzijde betrekking op accountantspraktijken die uitsluitend aan assurance verwante opdrachten en/of overige opdrachten uitvoeren.

2.7       Op 14 juli 2015 heeft de toetsing plaatsgevonden. Bij brief van 16 juli 2015 hebben de toetsers het concepttoetsingsverslag toegestuurd aan betrokkene; hem werd de mogelijkheid geboden om binnen veertien dagen opmerkingen bij het conceptverslag te plaatsen. Betrokkene heeft daarvan geen gebruik gemaakt. De toetsers hebben op 4 augustus 2015 het definitieve toetsingsverslag aan betrokkene toegestuurd. De toetsers hebben in het toetsingsverslag het voorstel gedaan om te komen tot het eindoordeel “voldoet op belangrijke onderdelen niet”. Het toetsingsverslag is ook toegestuurd aan de Raad, ten behoeve van het vormen van het eindoordeel.

2.8       Per brief van 2 september 2015 heeft de Raad betrokkene laten weten dat de beslistermijn om tot een eindoordeel te komen met zes weken werd verlengd en per brief van 23 september 2015 is betrokkene meegedeeld dat de Raad het voornemen had om, in afwijking van het voorstel van de toetsers, te komen tot het eindoordeel “voldoet niet”. Naar het oordeel van de Raad waren er namelijk veel ernstige en/of structurele tekortkomingen en was sprake van ernstige misslagen in de beroepsuitoefening. Omdat de Raad voornemens was af te wijken van het voorgestelde eindoordeel, werd betrokkene in de gelegenheid gesteld om binnen drie weken op dit voornemen en op het definitieve toetsingsverslag te reageren. Per brief van 19 oktober 2015 heeft de Raad betrokkene de kans gegeven alsnog binnen één week te reageren op voornoemde brief van 23 september 2015.

2.9       Betrokkene heeft niet op de brieven van de Raad gereageerd en op 18 december 2015 is hem het eindoordeel toegestuurd, luidende dat het stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantspraktijk van betrokkene niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen (artikel 15 lid 3 sub c VoKwb). In deze brief is betrokkene tevens meegedeeld dat de Raad het bestuur van de Nba zal adviseren een tuchtklacht tegen hem in te dienen.

2.10 Per brief van 1 juli 2016 heeft het bestuur van de Nba betrokkene meegedeeld dat tegen hem een tuchtklacht zal worden ingediend bij de Accountantskamer.

2.11     In een brief van 24 februari 2017 heeft de Nba betrokkene ten aanzien van de periode 2013 t/m 2015 laten weten uit coulance geen consequenties te verbinden aan het feit dat hij niet voldeed aan de PE-verplichting.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift, de volgende verwijten:

                I.          Het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van het kantoor van betrokkene voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen, hetgeen blijkt uit:

a.      het niet tijdig deponeren van de jaarrekening van [A];

b.     het niet up to date houden van het kantoorhandboek en het niet adequaat naleven ervan;

c.      het sinds 2004 niet actualiseren van de algemene voorwaarden;

d.     het niet in de opdrachtbevestigingen vastleggen van de ‑ ongebruikelijke ‑ afspraken met cliënten dat zij hun jaarrekeningen zelf samenstellen en dat door betrokkene geen samenstellingsverklaring wordt afgegeven;

e.      het ontbreken van vastleggingen waaruit blijkt dat betrokkene onderzoek heeft gedaan naar de integriteit van zijn cliënten alvorens hun opdrachten te continueren;

f.       het ontbreken van vastleggingen waaruit blijkt dat en door wie de identificatie is verricht van cliënten die ingevolge de Wet witwassen en financiering terrorisme (WWFT) moet worden uitgevoerd;

g.      het door betrokkene niet hebben voldaan aan de uit de Nadere voorschriften permanente educatie (NVPE) volgende verplichtingen over de perioden 2010 t/m 2012 en 2013 t/m 2015;

h.      het ontbreken van essentiële documenten in personeelsdossiers;

i.       het in de model-opdrachtbevestiging voorkomen van een zinsnede die ten onrechte doet voorkomen dat de opdrachten die door betrokkene werden aanvaard, opdrachten waren als bedoeld in standaard 4400 van de NVCOS, alsmede dat zich in de dossiers geen verslagen van cliëntbesprekingen bevonden.  

              II.          Betrokkene heeft zich niet toetsbaar opgesteld aangezien hij structureel heeft nagelaten om te reageren op de verzoeken van de Nba en aan de Nba tegenstrijdige informatie heeft verstrekt over de aard van de door hem uitgevoerde werkzaamheden.

3.3       Klachtonderdeel I onder g. is, voor zover het de PE-verplichtingen over de periode 2013 t/m 2015 betreft, ter zitting namens klaagster ingetrokken.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende VGBA.

4.3       Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Klachtonderdeel II

4.4       De Accountantskamer zal allereerst het verwijt van klachtonderdeel II dat betrokkene structureel heeft nagelaten om te reageren op verzoeken van de Nba behandelen.  

4.5.1    De Accountantskamer acht het in het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep (42, eerste lid sub b. Wab) dat een accountant op aan hem door zijn beroepsorganisatie gerichte verzoeken om informatie of medewerking op adequate wijze en binnen redelijke termijn reageert, zodat klaagster aan de in het algemeen belang aan haar opgedragen taak, te weten onder meer het bevorderen van een goede beroepsuitoefening (artikelen 3 en 19 Wab), kan voldoen.

Voorts verplicht artikel 4 van de Wab steunende VoKwb de accountant mee te werken aan - onder meer - een toetsing en een hertoetsing en verplicht hem tevens alle informatie ter beschikking te stellen die nodig is voor de uitvoering van deze toetsingen. Blijkens de hiervoor onder 2.3 vastgestelde feiten is betrokkene met het oog op een uit te voeren toetsing door de Raad in de loop van 2014 één en andermaal in de gelegenheid gesteld te voldoen aan zijn verplichting tot het verstrekken van nadere informatie naar aanleiding van de door hem ingevulde monitoringvragenlijst over 2014, maar heeft hij dat nagelaten. Voorts blijkt uit de onder 2.4 t/m 2.6 vastgestelde feiten dat betrokkene slechts na herhaaldelijk rappelleren de oriëntatievragenlijst ingevuld heeft ingezonden. Voor het niet verstrekken van de nadere informatie naar aanleiding van door hem ingevulde monitoringvragenlijst over het jaar 2014 is door betrokkene geen (geldige) reden opgegeven. Dat geldt ook voor het niet binnen de gestelde termijn van vier weken insturen van de oriëntatievragenlijst. Ter zitting heeft betrokkene nog aangevoerd dat de brief van 11 mei 2015 waarin de kwaliteitstoetsing in 2015 wordt aangekondigd, niet door hem “noch op kantoor” is ontvangen. Dit verweer heeft hij echter niet onderbouwd. Bovendien laat dit verweer onverlet dat betrokkene ook nog per e-mail is aangespoord de lijst in te vullen en in te sturen.

4.5.2    Gezien het vorenstaande heeft betrokkene gehandeld in strijd met artikel 42, eerste lid, sub b. van de Wab en met artikel 4 van de VoKwb. Zijn nalaten levert ook strijd op met het fundamentele beginsel ‘vakbekwaamheid en zorgvuldigheid’ als bedoeld in artikel 2 onder d van de VGBA. Door herhaalde malen slecht mee te werken aan een toetsing heeft betrokkene voorts, naar hij ook moet begrijpen, het accountantsberoep in diskrediet gebracht, te meer nu het stelsel van kwaliteitsbeheersing van zijn kantoor al jarenlang niet geheel voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Daaruit volgt dat hij ook het fundamentele beginsel van ‘professionaliteit’ als bedoeld in artikel 2 onder a juncto 4 van de VGBA niet in acht heeft genomen. Klachtonderdeel II. moet daarom in zoverre gegrond worden verklaard.

4.6.1    In het klaagschrift wordt ter onderbouwing van het tweede verwijt van klachtonderdeel II (betrokkene heeft tegenstrijdige informatie verstrekt over de aard van de opdrachten die door de accountantspraktijk werden uitgevoerd) verwezen naar de monitoringvragenlijst over 2015 van 11 december 2014 (bijlage 9 bij het klaagschrift), het verslag van het nader onderzoek op 17 november 2014 (vermeld in 2.3 van deze uitspraak) en naar de eerste bladzijde van de notitie bevindingen tijdens de toetsing. In het verslag van het nader onderzoek van 17 november 2014 is opgetekend dat de praktijk twee doorlopende beoordelingsopdrachten heeft. Dat strookt met de opgave van betrokkene in de monitoringvragenlijst over 2015 dat de praktijk beoordelingsopdrachten uitvoert, aldus klaagster. Tijdens de toetsing op 14 juli 2015 heeft betrokkene “echter” kenbaar gemaakt dat “er geen werkzaamheden waren uitgevoerd die onder de reikwijdte van de toetsing vallen”, zo stelt klaagster verder. Volgens klaagster blijkt hieruit dat betrokkene de verplichting neergelegd in artikel 4 van de VoKwb niet heeft nageleefd. Als gevolg van het feit dat betrokkene tijdens de toetsing heeft gezegd dat er in 2015 geen werkzaamheden waren uitgevoerd die onder de reikwijdte van de toetsing vallen, hebben de toetsers “enkel de opzet van het stelsel van kwaliteitsbeheersing kunnen beoordelen en niet de werking ervan”, zo vervolgt klaagster.

4.6.2    De Accountantskamer stelt vast dat in de notitie bevindingen van de toetsers d.d. 14 juli 2015 onder het kopje “Nader onderzoek soorten opdrachten bij [A] Accountants & Belastingadviseurs” is opgetekend:

“Op 17 november 2014 is melding gemaakt door collega toetser, de heer [B], dat genoemde kantoor minimaal twee beoordelingsopdrachten heeft. De heer [Y] zou aangegeven hebben dat de intentie is meer assurance- en samenstelopdrachten te verrichten als klanten hiervoor ook willen betalen.

We hebben besproken dat op grond van de bevindingen van de heer [B] en de oriëntatievragenlijst (assurance) anders zou worden verwacht dan wat wij nu aangetroffen hebben.

De beoordelingsopdrachten zijn voor het laatst afgegeven in 2013.

(…)

Er is navraag gedaan waarom toen de oriëntatievragenlijst op basis van assurance in plaats van aan assurance verwante opdrachten is ingevuld. De reden hiervan is om mogelijkheid te houden om deze werkzaamheden te kunnen blijven verrichten.

De heer [Y] deelde ons mede dat er géén vrijwillige controles, beoordelingen en samenstelverklaringen werden/worden afgegeven in 2014 idem 2015.

De klanten willen hiervoor niet betalen.

Dat kantoor beoordelingsopdrachten zou hebben berust dan ook op een miscommunicatie.”

4.6.3    Betrokkene heeft zich tegen het verwijt van het verstrekken van tegenstrijdige informatie verweerd met de stelling dat uit de door hem ingevulde monitoringvragenlijst 2015 eenduidig volgt dat de beoordelingsopdrachten waarvan hij melding heeft gemaakt, de boekjaren 2011 en 2012 betreffen. Betrokkene voert ook aan dat hij dit aan de onderzoeker die het nader onderzoek heeft uitgevoerd op 17 november 2014 heeft meegedeeld.

4.6.4    De Accountantskamer stelt, ingaande op het verweer, vast dat in het verslag van het nader onderzoek van 17 november 2014 niet expliciet staat dat betrokkene heeft meegedeeld dat de beoordelingsopdrachten betrekking hadden op de boekjaren 2011 en 2012. Daarin is immers opgetekend: “Het kantoor heeft thans twee doorlopende beoordelingsopdrachten”, waarna is vermeld dat in 2013 de werkzaamheden met betrekking tot “twee boekjaren” zijn verricht, hetgeen verklaart waarom er in het boekjaar 2012 geen omzet uit hoofde van beoordelingsopdrachten is verantwoord. Uit deze laatste vermelding kan niet worden afgeleid dat het kantoor na 2013 geen beoordelingsopdrachten meer heeft uitgevoerd. In zoverre slaagt het verweer niet. 

4.6.5    Wat de monitoringvragenlijst 2015 van 11 december 2014 betreft, op het schutblad daarvan en op elk volgend blad is vermeld dat de vragenlijst het toetsingsjaar 2015 betreft. Verderop wordt gevraagd naar de soorten opdrachten die worden uitgevoerd en vervolgens naar de omzet, die moet worden uitgesplitst naar soorten opdrachten. Onder die laatste vraag is vermeld dat het gaat om de meest recente netto omzet over het laatst bekende boekjaar. Op de vragenlijst zijn ingevuld bedragen aan netto omzetten behaald met beoordelingsopdrachten en met overige opdrachten. Uit wat betrokkene stelt in 2.19 onder a. van het verweerschrift leidt de Accountantskamer af dat bij die vraag is ingevuld de omzet gebaseerd op facturen die in 2013 zijn gestuurd voor werkzaamheden in de boekjaren 2011 en 2012. Daarna zijn de werkzaamheden verricht door een andere accountant, zo heeft betrokkene daaraan in het verweerschrift toegevoegd. Ter zitting heeft betrokkene expliciet verklaard dat hij op de monitoringvragenlijst 2015 de netto omzetten over het boekjaar 2012 heeft ingevuld. Uit de vragenlijst zelf blijkt dit echter niet. Ook in zoverre slaagt het verweer niet.

4.6.6    Met het voorgaande is niet gezegd dat het hier aan de orde zijnde verwijt terecht is gemaakt. In het verslag van het nader onderzoek d.d. 17 november 2014 is het woord ‘thans’ gebezigd. Dit onderzoek heeft in 2014 plaatsgevonden en het verslag is ook in 2014 opgemaakt. Uit dit verslag volgt dan ook niet zonder meer dat het kantoor in 2015 nog beoordelingsopdrachten uitvoerde. Het besef dat de informatie in het verslag anders moet worden begrepen dan klaagster stelt, had ook al kunnen opkomen vanwege de omstandigheid dat het nader onderzoek in gang was gezet naar aanleiding van antwoorden van betrokkene op een vragenlijst die betrekking had op het jaar 2014 en volgens het verslag zelf mede bedoeld was om duidelijkheid te scheppen over de behaalde omzetten in de daaraan voorafgaande jaren. Daarbij komt nog dat in het verslag ook met zoveel woorden staat dat het kantoor geen samenstellingsopdrachten heeft, dat in 2010 voor het laatst drie samenstellingsopdrachten zijn uitgevoerd en dat betrokkene kenbaar heeft gemaakt dat het kantoor wel “als beleid heeft om samenstellingsopdrachten aan te nemen” met de toevoeging: “De huidige opdrachtgevers hebben echter geen behoefte aan een samenstellingsverklaring”. Deze uitlatingen laten de mogelijkheid open dat het kantoor in 2015 weer samenstellingsopdrachten aanneemt. Dat is ook wat betrokkene blijkens de in 4.6.2 van deze uitspraak geciteerde passage uit de notitie bevindingen tegen de toetsers heeft gezegd.

Voor de  monitoringvragenlijst 2015 van 11 december 2014 geldt dat niet vanzelfsprekend is dat het antwoord op de vraag naar de soorten opdrachten die door de accountantspraktijk worden uitgevoerd, op 2015 betrekking heeft, omdat dat jaar nog niet was aangevangen toen de lijst werd ingevuld en ingezonden. De Accountantskamer acht het ook voor de hand liggend dat betrokkene de vraag naar de soorten opdrachten heeft gekoppeld aan de vraag naar de behaalde omzetten per soorten opdrachten. Dat kan verklaren waarom hij heeft ingevuld dat door de accountantspraktijk beoordelingsopdrachten werden uitgevoerd, hoewel dat niet meer het geval was in 2014 en 2015. Van belang is nog dat in de monitoringvragenlijst 2015 tevens expliciet is ingevuld dat het kantoor overige opdrachten uitvoert (bestaande uit opdrachten tot administratieve dienstverlening, fiscale aangiften en fiscale en overige advisering) en dat de opgegeven omzet, behaald met die overige opdrachten, vele malen hoger is dan de opgegeven omzet behaald met beoordelingsopdrachten. Gezien het voorgaande kan niet zonder meer worden gezegd dat de door betrokkene verstrekte informatie tijdens het nader onderzoek op 17 november 2014 en in de monitoringvragenlijst 2015 over de opdrachten die door zijn praktijk werden uitgevoerd, strijdig is met de gegevens ingevuld op de oriëntatievragenlijst, die immers ook betrekking heeft op praktijken die uitsluitend overige opdrachten uitvoeren. De slotsom moet dan ook zijn dat het tweede verwijt van klachtonderdeel II. op een ontoereikende feitelijke grondslag berust en dat dit klachtonderdeel in zoverre ongegrond is.              

4.7       Ten aanzien van klachtonderdeel I. heeft het volgende te gelden.

4.8.1.1 Voorafgaande aan de bespreking van de onderdelen van klachtonderdeel I. merkt de Accountantskamer het volgende op. In 4.2 van deze uitspraak is al tot uitdrukking gebracht dat het handelen en nalaten waarop deze onderdelen zien, getoetst kan worden aan het bepaalde in de VGBA. Deze verordening is een verordening zoals bedoeld in artikel 19 van de Wab en daaruit volgt dat de bepalingen van de VGBA zijn vastgesteld krachtens die wet. Het hiervoor bedoelde handelen en nalaten kan op grond van artikel 42 van de Wab ook getoetst worden aan de daarin neergelegde maatstaf van het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep. Krachtens de Wab zijn ook vastgesteld de Nadere voorschriften controle en overige standaarden (NVCOS). Bij de toetsing door de Accountantskamer moet daarom ook worden bezien of de normen neergelegd in de toepasselijke standaarden zijn nageleefd.

4.8.1.2 Bepalend voor de toepasselijkheid van andere toetsingsmaatstaven dan de hiervoor in 4.8.1.1 beschreven maatstaven, op het handelen en nalaten, waarover in de nog aan de orde zijnde klachtonderdelen wordt geklaagd, is het moment waarop dit handelen of nalaten is geconstateerd. In deze zaak is dat gebeurd tijdens de toetsing van de accountantspraktijk van betrokkene op 14 juli 2015. Toen rustte op grond van artikel 3 van de VoKwb op de accountant als bedoeld in artikel 1 van de Wab de verplichting ervoor zorg te dragen dat zijn accountantspraktijk beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat is afgestemd op de aard, omvang en het belang van de opdrachten en waarmee wordt voldaan aan het bepaalde bij en krachtens de Wab. Klaagster heeft dat kennelijk miskend. In 2.3 van het klaagschrift verwijst zij immers naar de tekst van artikel 3 VoKwb die geldt vanaf 29 september 2015. Wat daarvan ook zij, uit de definitie van het stelsel van kwaliteitsbeheersing in artikel 1 van de VoKwb kan worden afgeleid dat het daarbij gaat om getroffen maatregelen en ingestelde procedures bij het uitvoeren van assurance- en aan assurance verwante opdrachten. Deze laatste soort opdrachten omvat volgens de Verordening op de ledengroepen professionele diensten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden en samenstellingsopdrachten. Het ligt voor de hand dat daaronder zijn te verstaan de opdrachten waarop de standaarden 4400 en 4410 van de NVCOS het oog hebben. Gezien het vorenstaande rust de verplichting van artikel 3 VoKwb in ieder geval op accountants verbonden aan praktijken waarin (één van) deze soorten opdrachten worden uitgevoerd. Teneinde het doel van het artikel te verwezenlijken is het aangewezen dat die verplichting ook rust op accountants zoals betrokkene, die zijn verbonden aan praktijken die dergelijke opdrachten (ten tijde van de toetsing) niet daadwerkelijk uitvoeren, maar wel - blijkens de hiervoor aangehaalde passage uit de notitie bevindingen van de toetsers van 14 juli 2015 - de intentie hebben dergelijke opdrachten uit te voeren. Daaruit volgt dat door de toetsers bij de toetsing van de praktijk van betrokkene (en in het verlengde daarvan ook door de Accountantskamer) mede de maatstaven neergelegd in de Nadere voorschriften accountantskantoren ter zake van aan assurance verwante opdrachten (RA’s; hierna: NVAK-aav) aangelegd kunnen worden. Van belang in dit verband (de vraag naar de in deze zaak aan te leggen toetsingsmaatstaven) is ook nog het bepaalde in artikel 9 van de VoKwb. In het derde lid daarvan is met zoveel woorden bepaald dat een toetsing zoals de onderhavige ook overige opdrachten kan omvatten. De toetsing van de accountantspraktijk houdt dan in een onderzoek of het stelsel van kwaliteitsbeheersing in opzet en werking voldoet aan het bij en krachtens de Wab bepaalde.

4.8.2    Betrokkene heeft ter zitting verklaard dat zijn kantoor geen samenstellingsopdrachten uitvoert, maar aan klanten alleen een proefbalans aanlevert aan de hand waarvan de klanten zelf een jaarrekening samenstellen. Daaraan heeft hij desgevraagd toegevoegd dat de werkzaamheden voor deze klanten dezelfde zijn als die worden verricht bij een samenstellingsopdracht, maar dat hij bij de uitkomst van de werkzaamheden geen samenstellingsverklaring afgeeft. Daaruit volgt naar het oordeel van de Accountantskamer dat die werkzaamheden getoetst kunnen worden aan de voorschriften van de NVAK-aav en de NVCOS 4410, nu het niet afgeven van een samenstellingsverklaring niet maakt dat geen sprake is van een samenstellingsopdracht. Overigens volgt uit de door [A] gebruikte standaard-opdrachtbevestiging (waaruit in 4.9.4.2 van deze uitspraak wordt geciteerd) dat (de uitvoering van) de opdracht waarop die bevestiging ziet, getoetst kan worden aan de NVAK-aav, nu in die bevestiging met zoveel woorden staat dat het kantoor de opdracht zal uitvoeren in overeenstemming met algemeen aanvaarde richtlijnen inzake opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden. Met deze formulering wordt kennelijk gedoeld op opdrachten waarop standaard 4400 van de NVCOS het oog heeft.  

4.9.1    In klachtonderdeel I. onder a. wordt betrokkene verweten dat [A] ten tijde van de toetsing (op 14 juli 2015) de jaarrekening over het jaar 2015 (2013, begrijpt de Accountantskamer) nog niet had gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel, terwijl dit ingevolge titel 9 boek 2 van het Burgerlijk Wetboek uiterlijk op 31 januari 2015 gebeurd had moeten zijn. Betrokkene heeft toegegeven dat hij hierin is tekortgeschoten (maar niemand te hebben willen benadelen).

Aldus is het in dit klachtonderdeel omschreven verzuim aannemelijk geworden. Het levert op een schending van het fundamentele beginsel van ‘vakbekwaamheid en zorgvuldigheid’ zoals bedoeld in artikel 2 onder d en artikel 13 van de VGBA. Klachtonderdeel I. onder a. moet daarom gegrond worden verklaard.

4.9.2    In klachtonderdeel I. onder b. wordt betrokkene verweten dat hij ervoor heeft gekozen zijn stelsel van kwaliteitsbeheersing vorm te geven door gebruik te maken van een kantoorhandboek maar dat hij, door dit handboek niet up to date te houden en het bovendien niet adequaat na te leven, handelt in strijd met verschillende artikelen uit de NVAK-aav (artikel 11 en 12) en de NVAK-ass (artikel 4, 6 19, 22, 23 en 24). Hiertoe is aangevoerd:

-        dat het handboek verschillende niet actuele werkprogramma’s bevat, waaronder ‘samenstellen jaarrekeningen’ (versie september 2013), ‘beoordelen jaarrekeningen’ (niet gedateerd), een afwerkingsmemorandum beoordelingsopdrachten (versie februari 2011) en een afwerkingsmemorandum samenstelopdrachten (niet gedateerd), die niet voldoen aan de actuele wet- en regelgeving, nu bijvoorbeeld wordt verwezen naar de VGC in plaats van naar de sinds 1 januari 2014 geldende VGBA;

-        dat de toetsers hebben vastgesteld dat het kantoorhandboek niet wordt nageleefd ten aanzien van de opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordeling (paragraaf 6.3 handboek) en de interne dossierinspectie (paragraaf 7.2 handboek).

Betrokkene heeft deze verwijten weersproken door - kort samengevat - te stellen:

-        dat het up to date houden van het kwaliteitshandboek regelmatig geschiedt, waarbij rekening wordt gehouden met de aard en omvang van het accountantskantoor;

-        dat de handboekvoorschriften ten aanzien van de opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordeling en de interne dossierinspectie niet gelden voor de opdrachten van administratieve dienstverlening die slechts door zijn kantoor worden verricht.

Deze weerspreking van betrokkene laat onverlet de bevindingen van de toetsers inzake het niet up to date zijn van het handboek. Nu hiervoor is vastgesteld dat ervan uitgegaan moet worden dat door de praktijk waaraan betrokkene is verbonden, samenstellingsopdrachten worden uitgevoerd, moeten de onderdelen van het kantoorhandboek die daarop betrekking hebben, uiteraard geactualiseerd worden.

Dit verzuim is daarom aannemelijk geworden. Het is strijdig met de bepalingen in de artikelen 11 en 12 van de NVAK-aav en levert voorts op schending van het fundamentele beginsel van ‘vakbekwaamheid en zorgvuldigheid’ zoals bedoeld in artikel 2 onder d en artikel 13 van de VGBA. Klachtonderdeel I. onder b. moet daarom in zoverre gegrond worden verklaard.

4.9.3    In klachtonderdeel I. onder c. wordt betrokkene verweten dat de door hem gehanteerde algemene voorwaarden sinds 2004 niet zijn geactualiseerd en daarom sterk verouderd zijn. Betrokkene heeft het verwijt weliswaar niet weersproken, maar de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid ervan valt zonder nadere concretisering (bijvoorbeeld in de vorm van een verwijzing naar een niet meer geldige algemene voorwaarde), die ontbreekt, niet in te zien. Klachtonderdeel I. onder c. moet daarom ongegrond worden verklaard.

4.9.4.1 In klachtonderdeel I. onder d. wordt betrokkene verweten het niet in de opdrachtbevestigingen vastleggen van de ‑ ongebruikelijke ‑ afspraken met cliënten a) dat zij hun jaarrekeningen zelf samenstellen en b) dat door betrokkene geen samenstellings- verklaring wordt afgegeven. Daartoe is aangevoerd:

-        dat het zeer ongebruikelijk is dat alle klanten van een accountantskantoor hun eigen jaarrekeningen samenstellen en het dan ook van groot belang is, ter voorkoming van misverstanden en ten behoeve van de zorgvuldigheid, om deze niet gangbare beperking van de opdracht van de accountant schriftelijk vast te leggen in een opdrachtbevestiging, nu immers het risico bestaat dat er in het geheel geen jaarrekening wordt opgemaakt, terwijl daartoe (in elk geval in een aantal gevallen) een wettelijke plicht bestaat;

-        dat de toetsers een vastlegging van deze ongebruikelijke afspraak in de opdrachtbevestigingen echter niet hebben aangetroffen.

Betrokkene heeft daartegen ingebracht:

-        dat [A] klanten heeft [naast eenmanszaken ook kleine rechtspersonen (besloten vennootschappen en stichtingen)] die de administratie door de administratietak van [A] laten uitvoeren;

-        dat de opdrachtgevers expliciet stellen dat zij overeenkomstig de wetgeving verantwoordelijk zijn voor het opmaken (en derhalve ook de inrichtingseisen) alsmede de deponering van de jaarrekening en dat zij de kosten daarvan derhalve niet in de declaratie voor administratieve dienstverlening willen zien;

-        dat het vorenstaande met zich brengt dat er geen verschil in verwachtingen bestaat, omdat deze eis door de opdrachtgever zelf naar voren wordt gebracht;

-        dat het vorenstaande tevens meebrengt dat er geen onduidelijkheid bestaat over de aard van de opdracht.

4.9.4.2 De Accountantskamer overweegt dat uit de bevindingen van de toetsers in de notitie bevindingen van 14 juli 2015 naar voren is gekomen dat de bij [A] gebruikte standaard-opdrachtbevestiging (een model uit 2004) luidt als volgt:

“1. Wij zullen de opdracht uitvoeren en over de rapporten in overeenstemming met algemeen aanvaarde richtlijnen inzake opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden.

2. De aard van de hierna beschreven uit te voeren werkzaamheden houdt in dat op het genoemde cijfermateriaal geen accountantscontrole zal worden toegepast, terwijl tevens geen beoordelingsopdracht zal worden uitgevoerd. Een en ander impliceert dat aan onze rapportage geen zekerheid met betrekking tot de getrouwheid van dit cijfermateriaal kan worden ontleend, anders dan terzake van de aspecten zoals door ons onderzocht en waarvoor dienovereenkomstig door ons in deze rapportage feitelijk wordt gerapporteerd.”

Onder verwijzing naar wat is geoordeeld in 4.8.2 van deze uitspraak stelt de Accountantskamer vast dat de opdracht waarop in deze standaard-opdrachtbevestiging wordt gedoeld, ofwel een samenstellingsopdracht ofwel een opdracht tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden is. Daarvan uitgaande kan het in de aan de cliënt gestuurde opdrachtbevestiging niet opnemen van het ‑ voor een accountant ongebruikelijke ‑ achterwege laten van het samenstellen van de jaarrekening en daarbij afgeven van een samenstellingsverklaring, onduidelijkheid veroorzaken bij de cliënt over diens wettelijke verplichtingen en over wie er zorgt voor het nakomen daarvan en voor betrokkene het risico met zich brengen dat hij een cliënt bedient die zich niet aan de wet houdt. Het verzuim om een en ander te vermelden levert op een schending van het fundamentele beginsel ‘vakbekwaamheid en zorgvuldigheid’ als bedoeld in artikel 2 onder d van de VGBA. Klachtonderdeel I. onder d. moet daarom gegrond worden verklaard

4.9.5    In klachtonderdeel I. onder e. en f. wordt betrokkene verweten a) het ontbreken van vastleggingen waaruit blijkt dat betrokkene onderzoek heeft gedaan naar de integriteit van zijn cliënten alvorens hun opdrachten te continueren en b) het ontbreken van vastleggingen waaruit blijkt dat en door wie de identificatie is verricht van cliënten die ingevolge de Wwft moet worden uitgevoerd.

Door betrokkene is hiertegen ingebracht:

-        dat de door klaagster bedoelde vastleggingen moeten worden gedaan bij opdrachten  aangaande samenstel-, beoordelings-, controle- en nader overeengekomen werkzaamheden en opdrachten waarbij verklaringen worden afgegeven, maar niet bij administratieve dienstverlening;

-        dat daarenboven de opdrachtgevers maandelijks worden gezien, wanneer zij de brondocumenten ter boeking komen aanleveren en daarbij lopende problemen bespreken en dat degene die de brondocumenten inboekt en/of verwerkt vreemde transacties snel opmerkt.

Dit verweer faalt. Aan wat betrokkene aanvoert over de aard van de opdrachten die door het kantoor worden uitgevoerd, wordt voorbij gegaan omdat het strijdig is met wat hiervoor in 4.8.2 en 4.9.4.2 door de Accountantskamer is geoordeeld. Gezien het ontbreken van vastleggingen van de onderzoeken die betrokkene volgens de desbetreffende voorschriften in de NVAK-aav en de Wwft verplicht is te doen, moet het ervoor worden gehouden dat betrokkene die onderzoeken niet heeft uitgevoerd. Daarmee heeft hij het fundamentele beginsel ‘vakbekwaamheid en zorgvuldigheid’ als bedoeld in artikel 2 onder d en artikel 13 van de VGBA geschonden. Klachtonderdeel I. onder e. en f. moet daarom gegrond worden verklaard.

4.9.6    In klachtonderdeel I. onder g. wordt betrokkene nog verweten niet te hebben voldaan aan de uit de NVPE volgende verplichtingen over de periode 2010 t/m 2012. Van het door betrokkene niet voldoen aan de uit de NVPE volgende verplichtingen over de periode 2010 t/m 2012 moet klaagster redelijkerwijs meer dan drie jaren voor het indienen (op 2 augustus 2017) van de onderhavige klacht op de hoogte zijn geweest. Daarom moet dit klachtonderdeel, gelet op het bepaalde in artikel 22 lid 1 van de Wtra, niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.9.7    In klachtonderdeel I. onder h. en i. wordt betrokkene achtereenvolgens verweten:

-        het ontbreken van essentiële documenten in personeelsdossiers en

-        het in de model-opdrachtbevestiging (waaruit in 4.9.4.2 van deze uitspraak wordt geciteerd) voorkomen van een zinsnede die ten onrechte doet voorkomen dat de opdrachten die door betrokkene werden aanvaard, opdrachten waren als bedoeld in NVCOS 4400, alsmede dat zich in de dossiers geen verslagen van cliëntbesprekingen bevonden.

Betrokkene heeft het niet-bijhouden van personeelsdossiers toegegeven en voorts gesteld:

-        dat de tekst inzake opdrachten tot het verrichten van specifieke overeengekomen werkzaamheden in de model-opdrachtbevestiging dient te worden aangepast indien hiermee een beperkte administratieve dienstverlening wordt bedoeld;

-        dat het soort opdracht een minimum aan cliëntbesprekingen vergt waarvan een verslag opgesteld dient te worden.

Deze weerspreking van betrokkene doet niet af aan de door de toetsers geconstateerde schending van het fundamentele beginsel ‘vakbekwaamheid en zorgvuldigheid’ als bedoeld in artikel 2 onder a onderscheidenlijk d van de VGBA, zodat klachtonderdeel I onder h. en i eveneens gegrond moet worden verklaard.

4.9.8.   Voormelde gegrond geoordeelde klachtonderdelen, in hun onderling verband beschouwd, duiden er naar het oordeel van de Accountantskamer zonder meer op dat de accountantspraktijk, waaraan betrokkene verbonden is, niet beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat is afgestemd op de aard, omvang en het belang van de opdrachten en waarmee wordt voldaan aan het bepaalde bij en krachtens de Wab. Ook in zoverre is de klacht gegrond.

4.10     Op grond van artikel 2 Wtra kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Daarbij dient zij rekening te houden met de aard en de ernst van de verzuimen van betrokkene en de omstandigheden waaronder deze zich hebben voorgedaan. Betrokkene moet in het bijzonder worden aangerekend dat hij, door de informatie waarom is verzocht in de brief van de Raad van 5 juni 2014 niet eigener beweging aan te leveren en slechts na lang treuzelen een oriënterende vragenlijst in te dienen, heeft volhard in het slecht meewerken aan de procedure van toetsing van de kwaliteit van zijn praktijk, waarvan het stelsel van kwaliteitsbeheersing al eens niet op orde was bevonden. Bij de toetsing van het kantoor van betrokkene op 14 juli 2015, die uiteindelijk toch plaats heeft kunnen vinden, bleek geen sprake te zijn van een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Betrokkene heeft ‑ ook ter zitting ‑ onvoldoende laten blijken daarvan doordrongen te zijn.

Anderzijds is acht geslagen op de omstandigheid dat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. De Accountantskamer heeft tot slot de zakelijke belangen en privéomstandigheden van betrokkene - voor zover bekend - meegewogen.

Een en ander overziend, acht de Accountantskamer het passend en geboden de in artikel 2, eerste lid, sub e. Wtra bedoelde maatregel van doorhaling op te leggen, waarbij de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in het register kan worden ingeschreven op 1 (één) jaar dient te worden bepaald.

4.11     Op grond van al het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart klachtonderdeel I. onder g. niet-ontvankelijk;

·       verklaart klachtonderdeel I. onder c. en klachtonderdeel II. voor zover dit ziet op het verstrekken van tegenstrijdige informatie over de aard van de door hem uitgevoerde werkzaamheden, ongegrond;

·       verklaart de klacht in de onderdelen I. en II. voor het overige gegrond in voege als hiervoor omschreven;

·       legt ter zake aan betrokkene op de maatregel als bedoeld in artikel 2, onder e. Wtra, te weten die van doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registers, welke maatregel ingaat op de tweede dag volgend op de dag waarop de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd;

·       bepaalt de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in de registers kan worden ingeschreven op 1 (één) jaar;  

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba, na de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. R.P. van Eerde (rechterlijke leden) en mr. drs. J.B. Backhuijs RA en E.M. van der Velden AA (leden-accountant), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2018.

zijnde de griffier buiten staat                                                 __________

mede te ondertekenen                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.