ECLI:NL:TACAKN:2016:113 Accountantskamer Zwolle 16/1532 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2016:113
Datum uitspraak: 05-12-2016
Datum publicatie: 05-12-2016
Zaaknummer(s): 16/1532 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met berisping
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Een accountant die vanwege een mogelijke fraude bij een cliënt waarvan hij de jaarrekening aan het beoordelen is, een advies uitbrengt aan zijn cliënt over de persoon van een in te schakelen deskundige die onderzoek naar die fraude moet instellen, moet gedegen en zorgvuldig te werk gaan. In dit geval heeft betrokkene gesteld dat hij destijds niet op de hoogte was van het negatieve nieuws omtrent de persoon die hij heeft aanbevolen, terwijl wel van hem verlangd kon worden dat hij een oordeel had gegeven over diens bekwaamheid mede aan de hand van de beschikbare actuele gegevens (waaronder een uitspraak van de Accountantskamer waarbij aan die persoon een berisping is opgelegd) omtrent diens reputatie. Betrokkene heeft ter zitting erkend dat elk van de zeven onderwerpen, waarnaar op grond van de opdracht aan de persoon die betrokkene had aanbevolen, onderzoek moest worden gedaan, van belang konden zijn voor het bestaan van fraude, en voorts dat in de bevindingen van het conceptrapport van deze persoon aan vijf van die zeven onderwerpen zonder enige motivering geen woord wordt gewijd, mocht betrokkene niet zonder meer uitgaan van de juistheid van de conclusie van het conceptrapport, luidende ‘dat geen informatie naar boven was gekomen die van belang is voor de beoordeling van de jaarrekening door de externe accountant en dat niet was gebleken van een ernstige integriteitsinbreuk van de huidige bestuurders met mogelijke consequenties voor de aanpak van de accountant’. Betrokkene heeft ook niet zelf aan de hand van de bevindingen van de opsteller van het conceptrapport vastgesteld, laat staan vastgelegd dat de door deze opsteller verrichte werkzaamheden in het kader van het doel van de beoordelingsopdracht toereikend waren, terwijl ‑ nu hij de conclusie uit het conceptrapport wel voor die beoordelingsopdracht heeft gebruikt ‑ hij dit volgens het bepaalde onder 16 van Standaard 2400 van de NVCOS wel had moeten doen. Tot twee maal toe strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid. Berisping.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 16/1532 Wtra AK van 5 december 2016 van

            1) drs. X1 en 2) X2 B.V. ,

wonende, respectievelijk gevestigd, te [plaats1],

K L A G E R S ,

raadsvrouw: mr. M.C.J. van den Brekel,

t e g e n

Y1 ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. H.E. van Berckel-Dekker.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 13 juni 2016 ingekomen klaagschrift van 10 juni 2016, met bijlagen;

-        het op 29 juli 2016 ingekomen verweerschrift van betrokkene, met bijlagen;

-        de op 3 augustus 2016 ingekomen brief van de raadsvrouw van betrokkene van 2 augustus 2016, met als bijlage 1 nadere productie (18).

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 2 september 2016, waar zijn verschenen ‑ aan de zijde van klagers – [X1] in persoon, mede als vertegenwoordiger van klaagster [X2] B.V., bijgestaan door mr. M.C.J. van den Brekel, advocaat te Rotterdam, en ‑ aan de zijde van betrokkene – [Y1] AA in persoon, bijgestaan door mr. H.E. van Berckel-Dekker, advocaat te Eindhoven.

1.3       Klagers en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene staat sinds [datum] ingeschreven in het register van de NOvAA (thans van de Nba). Hij is als openbaar accountant verbonden aan [A] Accountants en Adviseurs B.V. te [plaats2] en verrichtte werkzaamheden voor de particuliere medische [B] B.V. te [plaats1] (hierna: de Kliniek).

2.2       Klager sub 1) (hierna: klager) is op 21 december 2011 aangetreden als statutair bestuurder en als medisch directeur van de Kliniek. Hij was als medisch directeur werkzaam op basis van een overeenkomst van opdracht tussen zijn onderneming ([C] Nederland B.V.) en de Kliniek. Daarnaast was klager certificaathouder en bestuurder van de Stichting [D] ([D]) en bestuurder van de Stichting [E] (de Stichting). Op 1 december 2011 was drs. [F] (hierna: [F]) benoemd als algemeen statutair directeur van de Kliniek en de Stichting.

2.3       Klager heeft betrokkene in de loop van februari 2013 mondeling en schriftelijk ingelicht over zijn zorgen over de continuïteit van de Kliniek en over door hem geconstateerde “onregelmatigheden”. Voorts heeft klager op 28 mei 2013 zijn zorgen, die voornamelijk betrekking hadden op het handelen van [F], uiteengezet in een schrijven aan de aandeelhouders van de Kliniek, de certificaathouders van [D] en het bestuur van de Stichting; dit schrijven is ook aan betrokkene verstuurd. Klager heeft betrokkene laten weten dat hij in verband met de feiten en vermoedens die hij heeft beschreven in zijn brief van 28 mei 2013, de bevestigingen bij de door betrokkene te beoordelen jaarrekeningen 2012 van de Stichting en de Kliniek niet wilde ondertekenen. Op aandringen van [G] (enig lid van de Raad van Toezicht van de Stichting, hierna: de Raad van Toezicht en [G]) heeft klager op 30 mei 2013 onder voorbehoud alleen de bevestiging bij de jaarrekening 2012 van de Stichting ondertekend.

2.4       Betrokkene heeft in juni 2013 aan de Raad van Toezicht (in de persoon van [G]) een extern onderzoek naar de door klager geuite beschuldigingen aan het adres van [F] geadviseerd en aanbevolen om daarvoor het bureau “[Instituut]” ([Instituut]) in te schakelen. Betrokkene kende namelijk de daaraan verbonden [H] (hierna: [H]) nog uit zijn tijd bij [accountantskantoor]. [F] heeft in september 2013 zijn reactie (inhoudende een betwisting van de aantijgingen) op de brief van klager van 28 mei 2013 gestuurd aan de Raad van Toezicht en aan betrokkene. In oktober 2013 heeft de advocaat van klager (in een brief aan de Raad van Toezicht met een afschrift aan betrokkene) gereageerd op de reactie van [F]. [Instituut] ([H]) heeft een concept-opdrachtbevestiging d.d. 21 oktober 2013 opgesteld. De formulering van de opdracht is door de advocaat van klager bij brief van 31 oktober 2013 becommentarieerd; deze brief is ook naar betrokkene gegaan.

2.5       In november 2013 heeft de Raad van Toezicht aan de advocaat van klager en aan [F] meegedeeld dat de opdracht aan [Instituut] was verstrekt na nader overleg met [H] en betrokkene over de reacties op de concept-opdrachtbevestiging. [H] heeft in het kader van het onderzoek op 20 november 2013 met klager gesproken. Op 7 december 2013 heeft [Instituut] het conceptrapport van het onderzoek verstrekt aan de Raad van Toezicht, [F] en aan klager en diens advocaat. Op 9 december 2013 is het conceptrapport aan betrokkene toegezonden. Per brief van 16 december 2013 aan [H] heeft de advocaat van klager namens klager gereageerd op het concept-rapport. Ook betrokkene heeft van deze reactie kennisgenomen.

2.6       Op 9 januari 2014 heeft de Raad van Toezicht de certificaathouders van [D] en klager bericht dat was besloten de onderzoeksactiviteiten naar de beschuldigingen van klager jegens [F] te staken en de opdracht aan [Instituut] te beëindigen. Betrokkene is daarvan per e-mail op de hoogte gebracht. Op dezelfde datum heeft [H] in een e-mail aan betrokkene in antwoord op de vraag of de reactie van klager op het conceptrapport een nieuw licht wierp op het onderzoek, nog eens bevestigd de conclusie van het conceptrapport, luidende dat geen informatie naar boven was gekomen die van belang is voor de beoordeling van de jaarrekening door de externe accountant en dat niet is gebleken van een ernstige integriteitsinbreuk van de huidige bestuurders met mogelijke consequenties voor de aanpak van de accountant.

2.7       Betrokkene heeft op 15 januari 2014 een (goedkeurende) beoordelingsverklaring bij de jaarrekening 2012 van de Kliniek afgegeven.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       De verwijten houden blijkens het klaagschrift (onder 4. daarvan) in dat het onaanvaardbaar is dat betrokkene:

  1. naar aanleiding van de signalen van klager over de door hem gesignaleerde handelwijze van [F], de Raad van Toezicht van de Stichting heeft geadviseerd inzake het instellen van een onderzoek en de persoon van de onderzoeker, maar daarbij de kritiek van klager op de onderzoeksvraag, de onderzoeker, het onderzoek en de conceptrapportage heeft genegeerd;
  2. zich bij zijn onderzoek inzake de beoordeling van de jaarrekening 2012 van de Kliniek heeft gebaseerd op de uitkomsten van het financieel onderzoek van [H], zoals opgenomen in de door klager betwiste en nooit vastgestelde conceptrapportage.

In het verweerschrift tegen de klacht heeft betrokkene doen blijken het klachtonderdeel onder I. te begrijpen als bezwaren van klager tegen:

a)     de rol van betrokkene als adviseur van de Raad van Toezicht bij het instellen van het deskundigenonderzoek;

b)     de onderzoeksvraag;

c)     de persoon van de onderzoeker;

d)     het nalaten van betrokkene om actie te ondernemen naar aanleiding van de onaanvaardbare wijze waarop de onderzoeker zijn onderzoek heeft uitgevoerd;

e)     het negeren van de kritiek van klager op het conceptrapport

en het klachtonderdeel onder II. te begrijpen als bezwaren van klager tegen:

f)      het gebruiken van dat conceptrapport, terwijl betrokkene wist dat het niet geformaliseerd was;

g)     het op onjuiste (de Accountantskamer begrijpt: ontoereikende) gronden vaststellen van de jaarrekening van de Kliniek;

h)     het klager bewegen de bevestiging van de jaarrekening van de Stichting te ondertekenen in het belang van de continuïteit van de onderneming.

3.3       Wat door of namens klager bij de mondelinge behandeling aan nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen  (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) doch als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door betrokkenen gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant-administratieconsulent ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, voor zover dit plaats had in de periode van 17 januari 2007 tot 4 januari 2014, worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (AA’s) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1 en, voor zover dit plaatshad ná 4 januari 2014, aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4.1    Namens klagers is met betrekking tot klachtonderdeel I. - onder meer - aangevoerd:

ad a) en c)

-        dat betrokkene ten tijde van zijn advies op de hoogte was, althans had moeten zijn, van de berisping die kort daarvoor nog aan [H] was opgelegd door de Accountantskamer, en van het negatieve nieuws rondom diens persoon vanwege de vele tuchtklachten en berispingen, maar dat hij desalniettemin, zonder een eigen grondig en nauwgezet onderzoek, [H] als onderzoeker bij de Raad van Toezicht heeft aanbevolen; en

ad b)

-        dat de door [H] en de Raad van Toezicht opgestelde onderzoeksvragen aan betrokkene zijn voorgelegd om te bezien of deze een antwoord zouden geven op de ten behoeve van de beoordeling van de jaarrekening van de Kliniek relevante vragen, hetgeen volgens betrokkene het geval was, maar dat betrokkene nooit heeft gereageerd op de - hem bekende - kritiek van klager op de formulering van die onderzoeksvragen, die geen recht deed aan de situatie nu het onderzoek zich zou focussen op de discussie tussen klager en [F] in plaats van op de waarheidsvinding ten aanzien van de vermeende belangenverstrengeling en onregelmatigheden in het handelen van [F].

4.4.2    Daartegenover heeft betrokkene - onder meer - doen aanvoeren:

ad a) en c)

-        dat hij niet inziet hoe het (door hem volledig te goeder trouw) in contact brengen van twee partijen klachtwaardig kan zijn;

-        dat hij voorafgaand aan zijn advies in juni 2013 aan de Raad van Toezicht niet op de hoogte was van het negatieve nieuws omtrent [H], die tot eind 2012 zelfs vertrouwenspersoon was van de Nba, terwijl de uitspraak van de Accountantskamer waarop klagers doelen in juni 2013 nog niet was gedaan en daarna niet in kracht van gewijsde is gegaan aangezien [H] daartegen in hoger beroep is gegaan;

-        dat, mede gelet op de aard van de opdracht, er geen aanleiding was een "eigen grondig en nauwgezet onderzoek" naar de persoon van de onderzoeker te doen;

-        ware dat anders geweest, dan zou hij [H] niet hebben aanbevolen;

ad b)

-        dat de in overleg tussen de Raad van Toezicht en [H] opgestelde onderzoeksvragen inderdaad aan betrokkene voorgelegd zijn om te bezien of deze een antwoord zouden geven op de ten behoeve van de beoordeling van de jaarrekening van de Kliniek relevante vragen; dat betrokkene deze vraag bevestigend heeft beantwoord en dit telefonisch heeft doorgegeven aan [G]; dat hij verder niet betrokken is geweest bij de totstandkoming van de onderzoeksvragen en niet inziet op grond waarvan hij hierdoor tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld;

-        dat hij evenmin inziet waarom hij de reactie van klager op de onderzoeksvragen dient over te nemen of gemotiveerd te weerleggen, nu hij geen (inhoudelijke) rol speelde bij het formuleren van die vragen en dat, als de reactie van klager had moeten leiden tot wijziging van de onderzoeksvragen, een verzoek tot actie in verband daarmee aan [G] of [H] meer voor de hand had gelegen;

-        dat overigens uit de reactie van [G] blijkt dat deze kennis heeft genomen van de reactie van klager en daarmee rekening heeft gehouden bij het formuleren van de onderzoeksopdracht;

-        dat betrokkene bij de aanpassing van de opdracht verder niet betrokken is geweest en daarop ook geen invloed had.

4.4.3    De Accountantskamer vermag - mede gelet op de weerspreking ter zake door betrokkene - niet in te zien waardoor betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld  nadat hij kennis had genomen van de kritiek van klager op de formulering van de onderzoeksvragen in de conceptopdrachtbevestiging. Betrokkene stelt terecht dat die formulering vooral moet worden beschouwd als een zaak tussen de opdrachtgever en de onderzoeker. Voorts moet worden vastgesteld dat de formulering van de vragen is aangepast in de richting die door de advocaat van klager in haar commentaar is bepleit. Tot slot hebben klagers niet duidelijk gemaakt welke vragen met het oog op de beoordeling van de jaarrekening wel gesteld hadden moeten worden maar niet gesteld zijn. Klachtonderdeel I onder b) moet dan ook ongegrond worden verklaard.

4.4.4    Met betrekking tot de verwijten onder a) en c) echter overweegt de Accountantskamer dat een accountant, indien hij een advies als het onderhavige uitbrengt vanwege een mogelijke fraude bij een cliënt waarvan hij de jaarrekening aan het beoordelen is, zorgvuldig en gedegen te werk dient te gaan en daarom niet zonder meer een hem - als collega in vroeger tijden - bekende deskundige behoort aan te bevelen. In dit geval heeft betrokkene ervan blijk gegeven dat niet te hebben gedaan nu hij zelf heeft gesteld dat hij destijds niet op de hoogte was van het negatieve nieuws omtrent [H], terwijl wel van hem verlangd kon worden dat hij een oordeel had gegeven over de bekwaamheid van [H] mede aan de hand van de beschikbare actuele gegevens omtrent diens reputatie. Door dat kennelijk na te laten heeft betrokkene gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel ‘deskundigheid en zorgvuldigheid’ als bedoeld in artikel A‑100.4 onder c. en nader uitgewerkt in hoofdstuk A‑130 van de VGC en moet klachtonderdeel I onder a) en c) in zoverre gegrond worden verklaard. Met het vorenstaande is overigens niet gezegd - en de Accountantskamer laat dan ook uitdrukkelijk in het midden - dat betrokkene, als hij wel kennis had gedragen van wat klagers noemen het negatieve nieuws over [H], destijds [H] niet had mogen aanbevelen.   

4.5.1    Namens klagers is met betrekking tot klachtonderdeel I. voorts ‑ onder meer - aangevoerd:

ad d) en e)

-        dat de totstandkoming van het conceptrapport uiterst dubieus is, alleen al vanwege het feit dat [H] zijn onderzoek in slechts enkele dagen had afgerond, maar ook omdat [H] alles behalve heeft voldaan aan de onderzoeksopdracht en hiermee een onbehoorlijk en onvolledig onderzoek heeft uitgevoerd, slechts in beperkte mate antwoord gegeven op de onderzoeksvragen en zonder medeweten van klager deze als onderwerp van onderzoek gemaakt, waarmee, maar ook op andere wijze, [H] volledig zijn boekje te buiten is gegaan;

-        dat [H] in zijn conceptrapportage de uitvoerige en gemotiveerde input van klager heeft genegeerd, wat ook wordt bevestigd door het gegeven dat in het rapport geen antwoord is gegeven op de vragen in de onderzoeksopdracht;

-        dat betrokkene van dit alles op de hoogte is gesteld en op grond hiervan had moeten concluderen dat het onderzoek niet deugdelijk is uitgevoerd, dat de onderzoeker zich niet integer, onafhankelijk en objectief heeft uitgelaten over klager, en dat de uitkomsten van het onderzoek onjuist zijn en geen antwoord geven op de onderzoeksvragen en dat hij dit ernstig tekortschieten had moeten herkennen en erkennen en tijdig een maatregel had moeten nemen, dan wel zich van de onjuiste en onvolledige informatie had moeten distantiëren;

en met betrekking tot klachtonderdeel II. - onder meer - :

ad f), g) en h)

-        dat het ondeugdelijke en door klager gemotiveerd betwiste conceptrapport met medeweten van betrokkene nooit als definitief rapport is uitgebracht en dat betrokkene volledig ten onrechte de beoordeling van de jaarrekening 2012 van de Kliniek op basis van de uitkomsten van 'het onderzoek' heeft afgerond en een positieve beoordelingsverklaring heeft afgegeven, terwijl hij noch [H] de kritiek van klager op die rapportage gemotiveerd heeft weerlegd;

-        dat betrokkene aan klager ten tijde van het tekenen van de bevestiging bij de jaarrekening 2012 van de Stichting wel had toegezegd dat een en ander grondig zou worden onderzocht omdat ook volgens betrokkene een financieel onderzoek noodzakelijk was teneinde een goedkeurend oordeel (bedoeld zal zijn: een goedkeurende beoordelingsverklaring) te kunnen geven bij de jaarrekening 2012;

-        dat betrokkene, ook zonder de zorgen die klager kenbaar heeft gemaakt over de handelwijze van [F], zelf had moeten constateren dat er onregelmatigheden waren die hem hadden moeten weerhouden een positieve beoordelingsverklaring bij de jaarrekening 2012 af te geven en dat hij daarnaast had moeten constateren dat er binnen de organisatie van de Kliniek geen sprake was van een juiste balans en een gepaste afstand tussen het bestuur en de Raad van Toezicht.

4.5.2    Hiertegenover heeft betrokkene - onder meer - doen aanvoeren:

            ad d)

-        dat in zijn algemeenheid onbegrijpelijk is dat klager alle verwijten aan het adres van betrokkene richt en niet aan het adres van [H], nu betrokkene het onderzoek niet verricht heeft en zodoende ook niet vaktechnisch of tuchtrechtelijk verantwoordelijk gehouden kan worden voor de door [H] uitgevoerde werkzaamheden, maar wat daar ook van zij, betrokkene zich afvraagt op grond waarvan hij had moeten "concluderen dat het onderzoek niet deugdelijk is uitgevoerd, dat de onderzoeker zich niet integer, onafhankelijk en objectief heeft opgesteld en dat de uitkomsten van het onderzoek onjuist zijn en geen antwoord geven op de onderzoeksvragen", nu hij geen rol had in het onderzoek, hierbij geen partij was en bovendien geen opdracht had gekregen ten aanzien van (de uitkomsten van) dit onderzoek;

-        dat van het in verband brengen met informatie die materieel onjuist, onvolledig of misleidend is, geen sprake is geweest;

ad e) en f)

-        dat juist is dat betrokkene (ook door [G]) geïnformeerd werd dat er geen vervolgopdracht zou worden verstrekt, zodat uiteindelijk geen definitief ("vastgesteld

en gevalideerd", zoals klagers dat noemen) rapport tot stand is gekomen en dat betrokkene hieromtrent inlichtingen heeft gevraagd en verkregen bij Bureau Vaktechniek van [A] en van dit bureau heeft begrepen dat zulks niet nodig was voor het verder kunnen uitvoeren van de opdracht;

-        dat betrokkene eigen en aanvullend onderzoek heeft verricht, zoals hij ten tijde van de bespreking op 19 februari 2016 aan klager (en diens advocaat) heeft uitgelegd en laten zien;

ad g)

-        dat betrokkene betwist dat hij zelf had moeten constateren dat er onregelmatigheden waren die hem hadden moeten weerhouden een positieve beoordelingsverklaring bij de jaarrekening 2012 af te geven;

-        dat nergens uit blijkt dat er onvoldoende balans of afstand zou zijn geweest tussen het bestuur en de Raad van Toezicht, terwijl daarnaast geldt dat het ging om een onderneming in de opstartfase, waar nog niet alle taken en posities uitgekristalliseerd waren en het niet voor niets is dat betrokkene de good governance vanaf het begin op de agenda heeft gezet;

-        dat betrokkene, nadat hij door klager geïnformeerd werd over de beweerde onregelmatigheden, heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen op grond van Standaard 240 van de NVCOS, waarbij vooropgesteld dient te worden dat er helemaal geen fraude of vermoede fraude aan het licht is gekomen tijdens de beoordelingswerkzaamheden en dat klager weliswaar vermoedens uitte maar op geen enkele wijze heeft aangetoond dat er daadwerkelijk sprake is geweest van fraude aan de zijde van [F];

-        dat betrokkene klager (als enige) diverse malen heeft aangehoord, verschillende besprekingen met [F] en met [G] heeft gevoerd en het onafhankelijke onderzoek heeft voorgesteld;

-        dat het rapport van [H] slechts een van de factoren was die in het kader van de beoordeling een rol speelden en belangrijk was dat ook uit betrokkenes onderzoek geen aanwijzingen van fraude aan het licht kwamen;

-        dat betrokkene zijn werkzaamheden met inachtneming van Standaard 2400 van de NVCOS heeft verricht;

ad h)

-        dat betrokkene niet inziet hoe hij klager ertoe bewogen zou hebben om een bevestiging bij de jaarrekening van de Stichting (ook wel LOR genaamd) te tekenen;

-        dat hij klager nadrukkelijk heeft voorgehouden wat de gevolgen zouden zijn van het tekenen van de LOR en heeft voorgesteld bij de bevestiging van de jaarrekening van de Stichting een nuance aan te brengen bij de ondertekening;

-        dat het gaat om een advies dat klager heeft opgevolgd en dat klager niet stelt of motiveert dat het betreffende advies van betrokkene onjuist zou zijn geweest.

4.5.3    De Accountantskamer vermag - wederom mede gelet op de weerspreking ter zake van betrokkene - niet in te zien waardoor betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld bij het laten ondertekenen van de bevestiging van de jaarrekening van de Stichting, te minder nu klager ook niet heeft gesteld waarin het verwijtbare bewegen tot ondertekenen precies was gelegen. Klachtonderdeel II. onder h) moet dan ook ongegrond worden verklaard. Met betrekking tot de overige, hiervoor nog niet besproken, verwijten overweegt de Accountantskamer dat betrokkene in het verweer - onder meer - heeft doen stellen dat hij zijn (de Accountantskamer begrijpt: beoordelings)werkzaamheden met inachtneming van Standaard 2400 van de NVCOS heeft verricht. Daarin was destijds onder 16 bepaald: “Als de accountant gebruik maakt van de werkzaamheden van een andere accountant of een andere deskundige dient de accountant vast te stellen dat de verrichte werkzaamheden in het kader van het doel van de beoordelingsopdracht toereikend zijn.” In aanmerking nemend dat betrokkene ter zitting heeft erkend dat elk van de zeven onderwerpen, waarnaar op grond van de opdracht aan [Instituut] onderzoek moest worden gedaan, van belang konden zijn voor het bestaan van fraude, en voorts dat in de bevindingen van het conceptrapport aan vijf van die zeven onderwerpen zonder enige motivering geen woord wordt gewijd, mocht betrokkene niet zonder meer uitgaan van de juistheid van de conclusie van het conceptrapport, luidende ‘dat geen informatie naar boven was gekomen die van belang is voor de beoordeling van de jaarrekening door de externe accountant en dat niet was gebleken van een ernstige integriteitsinbreuk van de huidige bestuurders met mogelijke consequenties voor de aanpak van de accountant’, ook niet nadat het - daartoe door hem geraadpleegde - vaktechnisch bureau van zijn kantoor dat had goedgevonden. Daarbij komt dat betrokkene niet zelf aan de hand van de bevindingen van [Instituut] heeft vastgesteld, laat staan vastgelegd dat de door [H] verrichte werkzaamheden in het kader van het doel van de beoordelingsopdracht toereikend waren, terwijl ‑ nu hij de conclusie uit het conceptrapport van die werkzaamheden wel voor die beoordelingsopdracht heeft gebruikt ‑ hij dit volgens het bepaalde onder 16 van Standaard 2400 van de NVCOS wel had moeten doen. Aan de  uitkomst van de consultatie van Bureau Vaktechniek van [A] (inhoudend dat de uitgevoerde werkzaamheden afdoende zijn uitgevoerd om te komen tot afronding van de jaarrekening en het daarbij verstrekken van een goedkeurende beoordelingsverklaring) komt in dit verband geen betekenis toe (en die uitkomst kan daarom ook niet als vastlegging dienen) nu dit bureau expliciet heeft opgetekend dat over de “feitelijke inhoud van het [Instituut]-rapport (…) geen conclusie (wordt) getrokken.” Betrokkene heeft hiermee gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel ‘deskundigheid en zorgvuldigheid’ als bedoeld in artikel A‑100.4 onder c. en nader uitgewerkt in hoofdstuk A‑130 van de VGC en met het fundamenteel beginsel van ‘professioneel gedrag’ als bedoeld in artikel A-100.4 onder e. van de VGC en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-150 van de VGC.  Klachtonderdeel I. onder d) en e)  en klachtonderdeel II. onder f) zijn daarom gegrond te achten. En omdat de beoordeling van de jaarrekening 2012 van de Kliniek aldus op basis van ontoereikende beoordelingsinformatie is geschied, levert dat een schending van dezelfde fundamentele beginselen op en moet klachtonderdeel II. onder g) eveneens gegrond worden verklaard.

4.6       Nu de klacht (grotendeels) gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daaromtrent houdt zij rekening met de aard en de ernst van de verzuimen van betrokkene en de omstandigheden waaronder deze zich hebben voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van berisping passend en geboden. Daarbij heeft zij mede in aanmerking genomen dat betrokkene met het nalaten van nader onderzoek om vast te stellen of de verrichte werkzaamheden van [H] in het kader van zijn beoordelingsopdracht toereikend waren, het bepaalde onder 16 van de NV COS 2400 (zoals deze destijds luidde) verregaand heeft veronachtzaamd.

4.7        Op grond van het hiervoor overwogene moet als volgt worden beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht in onderdeel I. onder b) en in onderdeel II. onder h) ongegrond.

·       verklaart de klacht voor het overige in beide onderdelen gegrond in voege als hiervoor omschreven;

·       legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van berisping;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba, na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·       verstaat dat betrokkene, op grond van het bepaalde in artikel 23 derde lid Wtra, het door klager betaalde griffierecht van € 70,-- (zeventig euro) aan klager vergoedt.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans (rechterlijk lid) en A.M.H. Homminga AA (accountantslid), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 5 december 2016.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.