ECLI:NL:TACAKN:2016:108 Accountantskamer Zwolle 16/199 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2016:108
Datum uitspraak: 07-11-2016
Datum publicatie: 07-11-2016
Zaaknummer(s): 16/199 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met berisping
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Voor feitelijke onderbouwing van een klacht is het enkel verwijzen naar een omvangrijk pakket bijlagen bij het klaagschrift onvoldoende, tenzij uit een bijlage een heldere en expliciete onderbouwing van een klachtonderdeel blijkt. Advies aan cliënte tot het bewust doen van een onjuiste, te lage aangifte BTW en dat later door een suppletieaangifte te corrigeren, om zo liquiditeitsproblemen van de cliënte op te lossen, is in strijd met de beginselen van integriteit en vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Berisping.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 16/199 Wtra AK van 7 november 2016 van

X1 en X2 ,

beiden domicilie kiezende te [plaats1],

K L A G E R S ,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. M.G. Kelder.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 19 januari 2016 ingekomen klaagschrift van 18 januari 2016 met bijlagen;

-        het op 25 maart 2016 ingekomen verweerschrift van 24 maart 2016 met bijlagen;

-        de ter zitting door betrokkene met instemming van klagers overgelegde bijlagen aangeduid met nummers, 02, 1a, 2a, 2b, 2c, 3a, 4 en 11, 12, 13.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 13 mei 2016 waar zijn verschenen: [X1] en [X2] (hierna ook: [X1] respectievelijk [X2]) in persoon en betrokkene, bijgestaan door mr. M.G. Kelder, advocaat te Utrecht.

1.3       Klagers en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is eigenaar van en werkzaam voor accountantskantoor [A] B.V. (hierna: [A]) te [plaats2]. Eén van zijn medewerkers, [B] (hierna: [B]), heeft op 24 april 2015 administratiekantoor [C] B.V. (hierna: [C]) opgericht. Dit administratiekantoor huurt kantoorruimte in hetzelfde pand als waar [A] en anderen kantoor houden.

2.2       Aan de oprichting van [C] heeft betrokkene begin 2015 aan de wieg gestaan. [C] en [A] zijn twee gescheiden ondernemingen. [B] verricht de werkzaamheden voor [C] voor het grootste deel in zijn eigen tijd. Tijdens het verrichten van werkzaamheden voor [A] is hij ook beschikbaar voor klanten van [C].

2.3       Klagers wilden in 2015 in samenspraak met overname/bedrijfsadviseur [D] (hierna: [D]) in 2015 een groothandel in LED verlichting onder de naam [E] opzetten. Betrokkene is door zijn zakenrelatie [D] in dat kader uitgenodigd voor een bespreking op 16 april 2015.

2.4       Betrokkene heeft in dat gesprek te kennen gegeven om meerdere redenen niet te kunnen voldoen aan de door klagers gevraagde diensten en heeft hen voor de administratieve dienstverlening verwezen naar [C]. Dit heeft geleid tot een opdrachtverlening door klagers aan [C].

2.5       Op 25 mei 2015 is [E] Investment B.V. opgericht. [C] werd daarvan enig aandeelhouder/bestuurder. Per 16 december 2015 zijn alle aandelen overgedragen aan [X2] en sedertdien is hij de directeur. [X1] heeft daar destijds om financiële redenen van afgezien. [E] Investment B.V. heeft op 25 mei 2015 de werkmaatschappijen [E] B.V. en [E] Finance B.V. opgericht.

2.6       Betrokkene heeft de oprichtingskosten van de drie vennootschappen ad € 1.361,25 voorgeschoten omdat [C] nog niet over een eigen bankrekening beschikte. [E] Investments B.V. heeft deze kosten begin augustus 2015 terugbetaald.

2.7       Betrokkene heeft [B] geadviseerd over diens rol bij de oprichting van [E] Investments B.V, bij de uitvoering van door klagers gevraagde betalingen en over een fiscale kwestie. Toen klagers en [B] hun samenwerking wensten te beëindigen heeft betrokkene [B] geholpen met de afwikkeling van de samenwerking die onder meer bestond uit een overdracht van de aandelen in [E] Investment B.V. door [C] aan [X2] en vervanging van [B] als haar bestuurder.

2.8       Bij brief van 23 december 2015 hebben klagers betrokkene en [B] laten weten een klacht tegen hen bij de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants neer te leggen en ter finale kwijting van door klagers gemaakte kosten voor het oplossen van door betrokkene veroorzaakte problemen, een tegemoetkoming daarin verzocht.  Hierop heeft betrokkene afwijzend gereageerd.

3.         De klacht

3.1       Ten grondslag aan de door klagers ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door klagers gegeven toelichting, de verwijten dat betrokkene:

a.        de wet omzeilt;

b.       eigen personeel inzet als zetbaas in een besloten vennootschap met als doel winstbejag en macht;

c.        niet betrouwbaar is omdat hij beloftes niet nakomt;

d.       opdracht heeft gegeven om een proces van aandelenoverdracht te vertragen en frustreren;

e.        foutieve aangiften BTW heeft ingediend.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014 worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       De Accountantskamer overweegt vooreerst in reactie op de stelling van betrokkene in zijn verweerschrift inhoudende dat betrokkene in het klaagschrift niet anders wordt verweten dan dat hij op een dubieuze manier getracht heeft de wet te omzeilen met als enig doel winstbejag en macht, in dat klaagschrift ook expliciet, de bovengenoemde klachtonderdelen c. tot en met e.  aan betrokkene worden tegengeworpen.  

4.5       Betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat hem geen enkel tuchtrechtelijk verwijt treft en daartoe uiteengezet dat hij de facto geen relatie met klagers had en hen heeft laten weten geen diensten te kunnen verlenen, dat hij ook geen diensten aan klagers heeft verleend, dat diensten zijn verricht door [B] via [C], dat hij slechts met [B] heeft gespard en hem heeft geadviseerd gevraagde diensten niet te verrichten, dat hij geen enkele vergoeding heeft ontvangen voor werkzaamheden die mogelijk verband houden met de onderhavige kwestie en dat het kantoor van betrokkene en [C] twee gescheiden organisaties zijn die zelfstandig opereren en waarvan de eigenaren geen belang hebben in elkaar, noch enige bestuurlijke bevoegdheden.

4.6.1    Wat betreft klachtonderdelen a. en b. heeft betrokkene meer specifiek betoogd dat klagers op geen enkele wijze inzichtelijk hebben gemaakt waaruit zijn dubieuze handelen bestaat noch dat zij inzichtelijk hebben gemaakt waaruit zou moeten blijken dat hij door een handelwijze zijnerzijds winstbejag of macht voor ogen heeft gehad.

4.6.2    Dienaangaande overweegt de Accountantskamer dat klagers ter onderbouwing van deze klachtonderdelen hebben verwezen naar correspondentie die zij als bijlagen, genummerd 1 tot en met 100 bij het klaagschrift hebben overgelegd zonder de daaruit te destilleren grondslag voor deze klachtonderdelen aan te duiden. De Accountantskamer heeft, noch uit eigen beweging noch op grond van een door klagers ter zitting verstrekte toelichting, die wel van hen verwacht mocht worden maar niet is gegeven, een feitelijke grondslag voor die klachtonderdelen in de bijlagen vast kunnen stellen. Gelet hierop hebben klagers hun klachten niet aannemelijk gemaakt en zijn de klachtonderdelen ongegrond.

4.7       Omdat betrokkene klachtonderdelen c. en d. niet als zodanig heeft onderkend heeft hij geen daarop toegesneden verweer gevoerd. Ook te dier zake heeft echter te gelden dat klagers deze verwijten met een enkele verwijzing naar de bij het klaagschrift gevoegde honderd bijlagen onvoldoende hebben onderbouwd en ook ter zitting niets naar voren hebben gebracht dat wijst op onbetrouwbaarheid van betrokkene of het niet nakomen van beloftes dan wel op het vertragen door betrokkene van een aandelentransactie welke bovendien ook niet door klagers nader is geduid. Gelet hierop zijn ook deze klachtonderdelen ongegrond.

4.8       Wat betreft klachtonderdeel e. heeft het volgende te gelden. Klagers hebben zich op het standpunt gesteld dat betrokkene hen een foutieve aangifte BTW heeft doen indienen. Weliswaar hebben klagers ter onderbouwing van dit klachtonderdeel ook volstaan met een enkele verwijzing naar eerder genoemde bijlagen maar daarvan behelst de bijlage met nummer 23 een e-mail, gedateerd 10 augustus 2015, van betrokkene aan klagers welke een heldere en expliciete onderbouwing voor dit standpunt behelst. In deze e-mail schrijft betrokkene:

“(...).

Ook nog belangrijk om te weten: de afdracht BTW 2e kwartaal 2015 is berekend op € 8.741. Omdat er al uitkeringen naar personen waren gedaan was er geen saldo op de bank en heb ik besloten om de aangifte om € 141 te zetten. Blijft dus nog op korte termijn een correctie in te sturen van € 8.600 en dit nog te betalen. (...)”.

Deze woordkeuze duidt naar het oordeel van de Accountantskamer op zijn minst op een advies aan klagers om inzake de afdracht van de BTW op de beschreven wijze te handelen en kan niet anders worden gekwalificeerd dan als een advies tot het doen van een bewust onjuiste aangifte. Daaraan doet niet af dat betrokkene ter zitting heeft betoogd de aangifte niet zelf te hebben gedaan en in deze aangifte tezamen met een suppletieaangifte een oplossing te hebben gezien voor liquiditeitsproblemen binnen de vennootschap.

Door aldus te adviseren om bewust te lage aangifte omzetbelasting te doen en deze pas op een later moment af te dragen aan de belastingdienst die daarmee onbedoeld en onbewust als externe financier zou worden gebruikt, heeft betrokkene naar het oordeel van de Accountantskamer in strijd gehandeld met de fundamentele beginselen "integriteit" en  “vakbekwaamheid en zorgvuldigheid” als bedoeld in de artikelen 6 en 13 van de VGBA. Dit klachtonderdeel moet dan ook gegrond worden verklaard. Het had naar het oordeel van de Accountantskamer meer op de weg van betrokkene, die zich in zijn klaagschrift en ter zitting heeft gepresenteerd als klankbord voor en coach van [B], gelegen om hem te adviseren een uitstelverzoek bij de fiscus in te dienen.

4.9       Nu klachtonderdeel e. gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daaromtrent houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van de betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van berisping passend en geboden. Aldus wordt in aanmerking genomen dat betrokkene heeft geadviseerd om voor een kwartaal een bewust verkeerde aangifte omzetbelasting te doen. Daardoor heeft betrokkene gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van integriteit en vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Een handelwijze die strijdt met het beginsel van integriteit wordt een accountant in beginsel zwaar aangerekend. In onderhavige kwestie is in het licht daarvan eveneens meegewogen  dat de foutieve aangifte een gering bedrag betrof waarvan het de bedoeling was dat dit door een suppletieaangifte alsnog volledig zou worden betaald. Anderzijds is acht geslagen op een eerdere door de Accountantskamer opgelegde tuchtrechtelijke maatregel, gedateerd 6 december 2010.

4.10      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart klachtonderdelen a., b., c. en d. ongegrond;

·       verklaart de klachtonderdeel e. gegrond;

·       legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van   berisping;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·       verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klagers betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klagers vergoeden.

Aldus beslist door mr. E.W. Akkerman, voorzitter, mr. M.J. van Lee en mr. H. de Hek (rechterlijke leden) en mr. drs. J.B. Backhuijs RA en D.J. ter Harmsel AA RB (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 7 november 2016.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.