ECLI:NL:TACAKN:2015:71 Accountantskamer Zwolle 14/2733 en 14/2734 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:71
Datum uitspraak: 19-06-2015
Datum publicatie: 19-06-2015
Zaaknummer(s): 14/2733 en 14/2734 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met berisping
  • Klacht gegrond met doorhaling
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen twee AA’s luidt dat bij hertoetsing op 4 oktober 2013  is gebleken dat stelsel van kwaliteitsbeheersing van hun accountantspraktijk niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Een van de AA’s was ten tijde van de toetsing in 2009 niet werkzaam bij en verbonden aan de getoetste praktijk, de andere wel. Uitgangspunt is dat elke AA die werkzaam is bij of is verbonden aan een accountantspraktijk ervoor zorg dient te dragen dat die praktijk beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Dat betekent voor de ene AA dat de klacht inhoudt dat op 4 oktober 2013 bij een toetsing is gebleken dat de praktijk daaraan niet voldeed. Dit oordeel laat onverlet dat aan een toetsing van een accountantspraktijk in het bestuursrecht andere rechtsgevolgen kunnen worden verbonden dan aan een hertoetsing. De tweede AA verrichtte op 4 oktober 2013 feitelijk geen werkzaamheden meer in de accountantspraktijk, maar was gezien zijn aandelenbezit nog wel aan de accountantspraktijk verbonden. Het stelsel voldeed op 4 oktober 2013 niet en dat leidt voor de ene AA tot een berisping en voor de andere AA tot een doorhaling van anderhalf jaar.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaken met nummers 14/2733 en 14/2734 Wtra AK van 19 juni 2015 van

de KONINKLIJKE NEDERLANDSE BEROEPSORGANISATIE VAN ACCOUNTANTS (Nba) ,

gevestigd te Amsterdam,

K L A A G S T E R ,

raadsvrouwen: mr. M.L. Batting en mr. J.A. Nijland,

t e g e n

1. Y1 ,

raadsman: mr. V.J. Groot,

2. Y2 ,

beiden voorheen accountant-administratieconsulent,

beiden kantoorhoudende te [plaats1],

B E T R O K K E N E N .

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 29 oktober 2014 ingekomen klaagschrift van 28 oktober 2014 met bijlagen;

-        het op 16 december 2014 ingekomen verweerschrift van de raadsman van Y1 van 15 december 2014 met bijlagen

-        de op 17 december 2014 ingekomen brief van de raadsman van Y1 van

16 december 2014, met bijlage.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 6 februari 2015, waar zijn verschenen namens klaagster haar raadsvrouwen mr. M.L. Batting en mr. J.A. Nijland, advocaten te Den Haag, vergezeld van G.J.A.H van der Wielen AA, adviseur van de Raad voor Toezicht, voorheen van de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s (hierna: de Raad), en betrokkenen in persoon, waarbij Y1 werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. V.J. Groot, advocaat te Dordrecht.

1.3       Klaagster en betrokkenen hebben op deze zitting hun standpunten doen toelichten onderscheidenlijk toegelicht alsmede doen antwoorden onderscheidenlijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer. Klaagster heeft daarbij pleitnotities doen overleggen.

2.          De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Y1 was sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister van de NOvAA (vanaf 1 januari 2013 het register van de Nba; hierna: het accountantsregister) en werkzaam als openbaar accountant-administratieconsulent. Per [datum] is Y1 op eigen verzoek uitgeschreven uit het accountantsregister.

2.2       Y2 was sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister. Hij is de vader van Y1. Via een rechtspersoon, waarin hij (indirect) een meerderheidsbelang heeft, was (en is) hij verbonden aan de accountantspraktijk van [A] Accountants B.V. Per [datum] is Y2 op eigen verzoek uitgeschreven uit het accountantsregister.

2.3       Op 22 september 2009 is de praktijk van [A] Accountants B.V. te [plaats2] in het kader van de Verordening op de periodieke preventieve toetsing (hierna: VPPT) getoetst (hierna: de toetsing). Bij brief van 16 december 2009 heeft de Raad aan Y2 het eindoordeel van de toetsing toegezonden, inhoudende dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de praktijk niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Y2 heeft daarna een verbeterplan (hierna: het verbeterplan) aan de Raad gezonden dat per brief van 7 april 2010 door de Raad is goedgekeurd.

2.4       Bij brief van 16 maart 2012 heeft de Raad aan Y1 voor de duur van een jaar vrijstelling verleend van de hertoetsing, nadat Y1 aan de Raad had laten weten dat nog steeds het plan bestond de accountantspraktijk te beëindigen.

2.5       Bij brief van 22 februari 2013 heeft de Raad aan [A] Accountants B.V. te [plaats2] bericht dat deze opnieuw in de selectie voor de hertoetsing is gekomen. In reactie hierop heeft Y1 op 18 maart 2013 een brief aan de Raad gezonden, inhoudende:

“Graag reageer ik op uw schrijven d.d. 22 februari jl.

Het onderliggend feitencomplex dat ten grondslag ligt aan de hertoetsing is als volgt. In 2005 zijn de heer drs. Y2 AA en de heer [B] AA onder de naam [A] Accountants BV een accountantspraktijk begonnen op de [adres] te [plaats2]. Ikzelf had daarin (indirect) een minderheidsbelang en verzorgde voorkomende fiscale advieswerkzaamheden. Op de vestiging zelf ben ik nooit (fysiek) werkzaam geweest, behoudens incidentele besprekingen. Op dat moment was ik zelf overigens geen accountant.

Deze praktijk is in 2009 door de NOvAA getoetst. Hiervoor is het judicium ‘onvoldoende’ ontvangen. De grootste probleempunten waren de PE-punten van de accountants en de dossiervorming.

De volgende personen waren op dat moment op de vestiging werkzaam:

Accountants

- Drs. Y2 AA

- [B] AA

Medewerkers

- [C]

- [D]

- [E]

- [F]

- [G]

- [H]

In 2010 is de samenwerking tussen Y2 en [B] beëindigd. De klantenportefeuille is voor een groot gedeelte meegegaan met de heren [B] en de heer [C].

De heer [B] zet sinds 2010 zijn deel van de praktijk voort onder de naam [I]

Accountants, [adres2] te [plaats2]. Zie [emailadres1]

De heer [C] zet sinds 2010 zijn deel van de praktijk voort onder de naam [J], [adres3] te [plaats2]. [D] is bij hem in dienst getreden. Zie [emailadres2].

De heet [H] zet sinds 2010 zijn deel van de praktijk voort onder de naam [H], [adres4] te [plaats3].

[G] is in 2010 dienst getreden bij Alfa Accountants, [adres5] te [plaats4].

Er resteerde op dat moment een zeer beperkt klantenbestand, met voor een substantieel gedeelte cliëntèle in de binnenscheepvaart.

Aangezien de locatie [adres1] te [plaats2] niet meer beschikbaar was met ingang van medio 2010, is er voor gekozen om met de resterende personeelsleden ([F] en [E]) het resterend deel van de praktijk voort te zetten aan de [adres6] in [plaats4]. Ik ben zelf in 2010 verhuisd naar de regio om het resterend deel van de praktijk voort te zetten. Gaandeweg werd duidelijk dat dit niet levensvatbaar was, mede door een zeer sterke verslechtering van de situatie in de binnenvaart.

Het dienstverband met mevrouw [E] is beëindigd begin 2012 en het dienstverband met de heer [F] is een aantal maanden daarna beëindigd.

De heer drs. Y2 AA is voornemens zijn activiteiten als accountant te beëindigen per 1 mei a.s. Hiervoor is reeds een aantal zaken bij de notaris in gang gezet. Ten aanzien van voorgaande ben ik uiteraard bereid om e.e.a. met nader bewijs te staven. Ik acht het echter niet correct om bij voorbaat salarisafrekeningen, beëindigingsovereenkomsten o.i.d. mee te sturen, gezien de vereiste discretie jegens de betreffende personen.

Huidige situatie en vervolg

Zelf ben ik met ingang van oktober 2011 ingeschreven als accountant. Ik ben in september 2011 een vestiging in [plaats1] gestart, met nieuwe medewerkers. Deze vestiging valt onder de juridische entiteit [A] Accountants BV. Geen van de voormelde personeelsleden is op deze vestiging werkzaam en er wordt slechts een zeer beperkt aantal cliënten bediend, die in het verleden vanuit de vestiging [plaats2] werden bediend. De cliëntèle is grotendeels nieuw geworven. Dit laat onverlet dat ik de verbeterpunten (met name de dossiervorming en de PE-punten) steeds zoveel mogelijk in acht heb genomen. Uitgangspunt is dan ook dat de zaken op orde zijn.

Gezien het feit dat geen van de destijds bij [A] Accountants BV in [plaats2] werkzame personen nog betrokken is bij het huidige kantoor, afgezien van de heer drs. Y2 AA, die naar verwachting op korte termijn de organisatie zal verlaten, heb ik wel moeite met het feit dat dit een hertoetsing wordt genoemd. Hoewel ik, zoals aangegeven, vertrouw op een goede afloop van een toetsing, acht ik het niet correct om hier te spreken van een hertoetsing, ten eerste omdat ik zelf pas sinds relatief korte tijd accountant ben en ten tweede omdat dit, afgezien van de juridische huls feitelijk een nieuwe accountantspraktijk is.

Mocht u nadere informatie wensen omtrent voorgaande, dan zal ik daar uiteraard voor zorgen. Zoals aangegeven ben ik op dit moment enigszins terughoudend met het toezenden van wat in essentie privé-informatie is van de betreffende personen.

Voorts ben ik graag bereid e.e.a. mondeling of schriftelijk toe te lichten. Ik ben geenszins gekant tegen een toetsing, maar de huidige uitgangspositie (hertoetsing) is in mijn optiek niet helemaal passend.”

2.6       Bij brief van 19 april 2013 heeft de Raad de accountantspraktijk te [plaats2] geïnformeerd dat de hertoetsing op 4 oktober 2013 zal plaatsvinden. Op 23 april 2013 heeft de Raad beslist de geplande hertoetsing te handhaven. Redengevend hiertoe was blijkens een memo het volgende:

“De verantwoordelijke AA, de heer Y2 AA is voornemens te gaan stoppen. De verwachte datum van 1 mei 2013 om te stoppen wordt niet gehaald en men gaat vooralsnog door.

Indien de heer Y2 AA stopt en [plaats2] sluit, zal de hertoetsing vervallen en zal [A] adviseurs & Accountants te [plaats1] (en de twee vestigingen te [plaats5] en [plaats6]) voor een reguliere toetsing worden bezocht.”

2.7       Bij brief van 16 oktober 2013 heeft de Raad het conceptverslag van “de uitgevoerde hertoetsing” aan “[A] Accountants & Belastingadviseur ” te [plaats1] gezonden.

2.8       Bij e-mail van 8 november 2013 heeft [K] AA namens “[A] Accountants” een reactie op het concept toetsingsverslag aan de Raad gezonden.

2.9       Bij brief van 14 november 2013 is het definitieve toetsingsverslag aan “[A] Accountants & Belastingadviseur” te [plaats1] gezonden.

2.10     Bij brief van 29 januari 2014 heeft de Raad het eindoordeel van de hertoetsing aan [A] Accountants & Belastingadviseurs B.V. te [plaats2] gezonden, inhoudende dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de praktijk niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De Raad heeft in die brief tevens aangekondigd dat zijn bevindingen in de vorm van een klacht aan de tuchtrechter zullen worden voorgelegd.

3.         De klacht

3.1       De klacht houdt, zo begrijpt de Accountantskamer, in dat bij de hertoetsing op 4 oktober 2013 is geconstateerd dat betrokkenen hebben gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid en met het fundamentele beginsel van professioneel gedrag, als bedoeld in artikel A-100.4 en nader uitgewerkt in de hoofdstukken A-130 en A-150 van de Verordening gedragscode AA’s (hierna: VGC), omdat de accountantspraktijk waaraan betrokkenen als beleidsbepaler zijn verbonden, niet beschikte over een intern stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

3.2       In het bijzonder wordt betrokkenen verweten dat in het samenstellingsdossier ‘Advocaat’ sprake is van tekortkomingen in:

a)     aanvaarding en continuering van de opdracht;

b)     de documentatie en uitvoering van de werkzaamheden;

c)     de afwerking van de opdracht,

en dat in het beoordelingsdossier ‘Deurwaarder’ sprake is van tekortkomingen in:

d)     naleving van de in acht te nemen fundamentele beginselen;

e)     aanvaarding en continuering van de opdracht;

f)      planning van de werkzaamheden;

g)     uitvoering van de werkzaamheden;

h)     afronding en rapportering.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab)is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had in de periode van 17 januari 2007 tot 4 januari 2014, worden getoetst aan de in die periode vigerende VGC en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.

4.3       Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Y1 heeft in zijn verweerschrift uiteengezet dat hij nog geen twee jaar is ingeschreven als accountant en als zodanig nog niet eerder bij een toetsing betrokken is geweest. Daarom was er op 4 oktober 2013 geen sprake van een hertoetsing. De kennelijke opvatting van klaagster dat de vestiging te [plaats2] van [A] Accountants B.V. is “overgegaan” naar de vestiging te [plaats1] is niet correct, aangezien geen van de bij de vestiging [plaats1] werkzame personen werkzaam is geweest bij de vestiging te [plaats2] en vrijwel het gehele cliëntenbestand is vertrokken of verkocht. Na (medio) 2010 is de vestiging [plaats2] “feitelijk volledig afgewikkeld.” Die vestiging viel tot en met 2010 onder [A] Accountants B.V.  De vestiging te [plaats1] is pas op 1 september 2011 geopend, aldus Y1.

4.4.1    Namens klaagster is in reactie op dit verweer ter zitting betoogd dat de toetsing op 4 oktober 2013 terecht als hertoetsing is aangemerkt. Hiertoe is het volgende aangevoerd:

“Ook de heer Y1 was ten tijde van de eerste toetsing al bij het kantoor betrokken. De heer Y1 beschikte over een minderheidsbelang in de praktijk. Bovendien was de heer Y1 blijkens zijn verklaring bij het verbeterplan van 5 februari 2010, sinds 2005 als fiscaal deskundige werkzaam bij [A] Accountants (bijlage 2). Sinds oktober 2011 is hij als AA aan het kantoor verbonden.

In 2013 is de accountantspraktijk in [plaats2] geselecteerd voor een hertoetsing. Bij brief van 18 maar 2013 (bijlage 6) heeft de heer Y1 namens de accountantspraktijk richting de NBA gereageerd op deze aankondiging. Daarin heeft hij onder andere aangegeven dat de heer Y2 voornemens was zijn activiteiten als accountant te beëindigen en dat de praktijk te [plaats2] werd gesloten. Wel gaf hij aan dat de vestiging te [plaats1] onder de juridische entiteit van [A] Accountants B.V. viel. Een beperkt aantal cliënten is van de vestiging te [plaats2] meegenomen. Hoewel de heer Y1 aangeeft moeite te hebben met de benaming hertoetsing geeft hij wel aan de vereiste verbeterpunten in het interne stelsel in acht te hebben genomen. Hij heeft daarbij met name de dossiervorming genoemd.

Deze brief is voor de NBA aanleiding geweest te overwegen of de vestiging te [plaats1] al dan niet in de hertoetsing diende te worden betrokken. Uiteindelijk is daartoe wel besloten. Doorslaggevende reden daarvoor was dat anders dan eerder aangegeven de heer Y2 niet stopte met zijn werkzaamheden en zijn praktijk aldus voortzette te [plaats1].

Een en ander strookt met de oriënterende vragenlijst die voor de toetsing in 2013 door de praktijk is ingevuld. Daarin is aangegeven dat de accountantspraktijk is gevestigd te [plaats1] en dat de heren Y1 en Y2 daarvan beleidsbepaler zijn. De heer Y1 is de eindverantwoordelijk accountant.

Tot slot is dit in overeenstemming met het stelsel van toetsing en hertoetsing zoals dit blijkt uit de Verordening op de Kwaliteitstoetsing. Daaruit volgt dat voorwerp van de toetsing en hertoetsing vormt de accountantspraktijk in de zin van de Verordening Gedragscode. Uit de VGC volgt dat de organisatorische eenheid de accountantspraktijk vormt, die aldus ook uit meerdere vestigingen kan bestaan. Deze vestigingen kunnen aldus ook in de toetsing en hertoetsing worden betrokken. In zijn verweerschrift verklaart de heer Y1 dat de vestigingen [plaats2] en [plaats1] behoren tot de accountantspraktijk [A] Accountants. Uit de oriënterende vragenlijst uit 2013 blijkt bovendien dat de accountantspraktijk beschikt over één kwaliteitsstelsel voor alle vestigingen. Ook gelet daarop is de toetsing van de vestiging te [plaats1] terecht als hertoetsing aangemerkt, nu deze betrekking heeft op hetzelfde stelsel van kwaliteitsbeheersing als van de (toenmalige) vestiging te [plaats2].”

4.4.2    De Accountantskamer neemt tot uitgangspunt dat een openbaar accountant op grond van de op 4 oktober 2013 geldende wettelijke regels ervoor zorg diende te dragen dat de accountantspraktijk waarbij hij werkzaam is of waaraan hij is verbonden, beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat is afgestemd op de aard, omvang en het belang van de opdrachten, en waarmee wordt voldaan aan het bepaalde bij en krachtens de Wab.

4.4.3    Niet in geschil is dat betrokkenen op 4 oktober 2013 waren verbonden aan een (feitelijk) te [plaats1] gevestigde, door [A] Accountants B.V. uitgeoefende accountantspraktijk. Y1 was daarbij (vanaf de start in 2011) ook werkzaam als kantoorleider. Hij was (volgens het verweerschrift) de “verantwoordelijk” accountant van de praktijk. Niet betwist is dat Y1 de eindverantwoordelijk accountant is voor de werkzaamheden in de dossiers vermeld onder 3.2. Gelet op de door Y2 ondertekende oriënterende vragenlijst zijn betrokkenen beiden als beleidsbepaler aan de accountantspraktijk verbonden. Dat strookt wat Y2 betreft met de opgave in die lijst (die bevestiging vindt in het verweerschrift) dat hij indirect de meerderheid van de aandelen in [A] Accountants B.V. hield en houdt.  

4.4.4    Vast staat ook dat Y1 (pas) vanaf [datum] was ingeschreven in het accountantsregister. Hij had (zo valt te lezen in een bijlage bij het verbeterplan, gedateerd 5 januari 2010) bij de vestiging te [plaats2] van [A] Accountants B.V. de functie van fiscaal deskundige aanvaard. Dat strookt met wat Y1 heeft geschreven in zijn onder 2.5 aangehaalde brief aan de Raad. Y2 was volgens dezelfde bijlage bij het verbeterplan en volgens zijn verklaring ter zitting van de Accountantskamer beleidsbepaler van de vestiging te [plaats2].

4.4.5    Gezien het vorenstaande kan Y1 niet worden verweten dat bij de hertoetsing van de accountantspraktijk te [plaats1] is gebleken dat de accountantspraktijk niet beschikte over een intern stelsel van kwaliteitsbeheersing, dat voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Daartoe is onvoldoende dat Y1 al ten tijde van de toetsing was verbonden aan de (in [plaats2] gevestigde) praktijk doordat hij (indirect) de minderheid van de aandelen in [A] Accountants B.V. hield en bij die praktijk (mogelijk ook al) de functie van fiscaal adviseur bekleedde, en wel omdat Y1 toen nog niet stond ingeschreven in het accountantsregister. Dat Y1 de verbeterpunten in het verbeterplan “in acht heeft genomen”, zoals klaagster heeft aangevoerd, maakt dit niet anders.

4.4.6    Het hiervoor gegeven oordeel laat onverlet dat in de klacht omschreven onder 3.1 en 3.2 het verwijt besloten ligt dat op 4 oktober 2013 is gebleken dat Y1 niet ervoor zorg heeft gedragen dat het stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantspraktijk waaraan hij toen was verbonden,  voldeed aan de daaraan te stellen eisen. Daardoor wordt, anders dan in het verweerschrift  gesteld, niet bewerkstelligd dat niet-accountants onder het bereik van het tuchtrecht vallen. 

4.4.7    De Accountantskamer wijst erop dat klaagster op grond van de toepasselijke wettelijke regels vóór en na 1 januari 2014 kon en kan klagen over het niet naleven door een accountant van de hier aan de orde zijnde zorgplicht. Dat klaagster stelt dat zij de klacht(en) indient op grondslag van de op 1 januari 2014 in werking getreden Verordening op de kwaliteitsbeoordelingen, en dat die Verordening nog niet bestond op 4 oktober 2013, levert dan ook geen grond op om de klacht(en) niet-ontvankelijk te verklaren, zoals in het verweerschrift wordt bepleit. Voor het bestaan van de bevoegdheid tot klagen is, anders dan onder 4.4 van het verweerschrift wordt verondersteld, niet van belang of het eindoordeel (bedoeld onder 2.10 van deze uitspraak) door het bestuur van de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten had moeten worden vastgesteld dan wel door het bestuur van klaagster. Daaruit volgt dat ook de (beweerde) ongeldigheid van dit eindoordeel niet in de weg staat aan de ontvankelijkheid van de klacht(en). Opmerking verdient wel dat zich hier niet de situatie voordoet waarin klaagster van haar bevoegdheid tot klagen geen gebruik mag maken, omdat zij het vertrouwen heeft gewekt dat zij niet of pas na het verstrijken van een hersteltermijn zal klagen. Dat vertrouwen kan niet zijn gewekt met het voornemen verwoord in het onder 2.6 vermelde memo, omdat betrokkenen daarvan geen kennis hebben gekregen en te meer niet omdat het memo niet handelt over het indienen van een klacht.

4.4.8    Het hiervoor gegeven oordeel laat onverlet dat, naar de Accountantskamer bekend is, in het bestuursrecht aan het eindoordeel over een toetsing van een accountantspraktijk (andere) rechtsgevolgen plegen te worden verbonden (dan aan een hertoetsing). Of er op 4 oktober 2013 in bestuursrechtelijke zin sprake was van een toetsing of een hertoetsing, staat ter beoordeling van de ter zake bevoegde bestuursrechter, en kan hier dan ook in het midden worden gelaten.

4.4.9    Voor Y2 geldt wel dat hij op 4 oktober 2013 was verbonden aan een accountantspraktijk die eerder, te weten in 2009, is getoetst. Hij was immers ten tijde van de toetsing en op 4 oktober 2013 verbonden aan de praktijk (en in 2009 daarbij ook werkzaam). Of de praktijk nog dezelfde klanten en dezelfde medewerkers had, doet niet ter zake, nu, zoals hiervoor tot uitgangspunt is genomen, een openbaar accountant op grond van de op 4 oktober 2013 geldende wettelijke regels ervoor dient zorg te dragen dat de accountantspraktijk waaraan hij is verbonden, beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat is afgestemd op de aard, omvang en het belang van de opdrachten, en waarmee wordt voldaan aan het bepaalde bij en krachtens de Wab. Dat hij op 4 oktober 2013 feitelijk geen werkzaamheden (meer) verrichtte ten behoeve van de praktijk in [plaats1], maar geheel andere zakelijke activiteiten ontplooide, maakt ook geen verschil, omdat hij (gezien zijn aandelenbezit) wel verbonden was aan de praktijk. Gezien dit oordeel behoeft de klacht, voor zover deze is gericht tegen Y2, niet anders te worden opgevat dan zoals zij is omschreven onder 3.1 en 3.2.    

4.5       In het verweerschrift is verder aangevoerd dat klaagster onzorgvuldig te werk is gegaan door zich te richten tot vennootschappen die niet bestaan, zoals die genoemd onder 2.7, 2.9 en 2.10, en waaraan betrokkenen niet zijn verbonden. Daaruit volgt volgens Y1 dat het toetsingsverslag dat aan die vennootschappen is gericht, niet aan de klacht(en) ten grondslag kan worden gelegd. De Accountantskamer verwerpt dit verweer. Dat klaagster ervan uitgegaan is dat de accountantspraktijk wordt gevoerd in een andere entiteit dan [A] Accountants B.V. en dat ook in het toetsingsverslag niet de juiste entiteit is vermeld, getuigt mogelijk van slordigheid, maar brengt niet mee dat aan de bevindingen van de (her)toetsing op 4 oktober 2013 geen waarde gehecht mag worden, nog daargelaten dat niet is weersproken dat de accountantspraktijk in het accountantsregister niet onder de naam [A] Accountants B.V. is ingeschreven.

4.6       Anders dan Y1 meent wordt in de brief van 14 november 2013 niet erkend dat één van de drie toetsers tijdens de (her)toetsing op 4 oktober 2013 heeft aangeboden de getoetste beoordelingsopdracht bij zijn werkgeefster onder te brengen. Het feit dat deze toetser bij de kennismaking voorafgaande aan de toetsing kenbaar heeft gemaakt dat hij is verbonden aan een entiteit die accountants ondersteunt, is naar het oordeel van de Accountantskamer geen reden om te twijfelen aan diens objectiviteit. Op wat in het verweerschrift naar voren is gebracht over de uitlatingen van diezelfde toetser over de onverenigbaarheid van een beoordelings- en een samenstellingsopdracht (en de gevolgtrekking die Y1 daaraan verbindt) zal de Accountantskamer bij de bespreking van de bevindingen van de toetsers ingaan. De Accountantskamer gaat voorbij aan alle verweren die zien op het onjuist optekenen van of de niet toepasselijkheid van de voorschriften, waarnaar in het klaagschrift wordt verwezen. Het oordeel of betrokkenen al dan niet in strijd met (die) voorschriften hebben gehandeld, is immers voorbehouden aan de Accountantskamer.

4.7       Ten aanzien van de tekortkomingen die klaagster aan de klacht zoals omschreven onder 3.1 en 3.2 ten grondslag heeft gelegd, geldt het volgende.

4.7.1    Betrokkenen hebben volgens klaagster gelet op de aan het dossier ‘Advocaat’ klevende tekortkomingen gehandeld in strijd met de randnummers 7, 8, 9, 10, 11, 15 en 17 van de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (hierna: NVCOS) 4410 en de artikelen 10 en 11 van de Nadere voorschriften accountantskantoren ter zake van aan assurance verwante opdrachten (hierna: NVAK-aav). In het dossier ‘Deurwaarder’ hebben betrokkenen volgens klaagster gelet op de daarin geconstateerde tekortkomingen gehandeld in strijd met de artikelen A-130.5, A-140.5, B1-210.1 tot en met B1-210.9 en B1-290 van de VGC, de artikelen 12, 35 en 52 van de Nadere voorschriften accountantskantoren ter zake van assurance opdrachten (hierna: NVAK-ass) en de randnummers 3, 6, 10 tot en met 12, 13, 17, 18 tot en met 24 van de NVCOS 2400.

4.7.2    Y2 heeft de bevindingen van de toetsers niet betwist.

4.7.3.1 Klaagster heeft volgens Y1 ontoereikend gemotiveerd dat de bevindingen van de toetsers strijd opleveren met de door klaagster aangehaalde voorschriften. Met hetgeen Y1 dienaangaande in zijn verweerschrift naar voren heeft gebracht heeft hij echter onvoldoende betwist dat de getoetste dossiers vele tekortkomingen vertonen. Y1 miskent in (vrijwel al) zijn verweren de essentie van de voorschriften, waarnaar klaagster heeft verwezen, namelijk dat door middel van vastleggingen uit een dossier moet kunnen worden afgeleid welke werkzaamheden zijn verricht en of de werkzaamheden in overeenstemming met de daartoe geldende regels zijn verricht. De onderzochte dossiers schieten in dit opzicht duidelijk tekort.

4.7.3.2 Zo moge er in het dossier ‘Advocaat’ checklists zijn ingevuld, inclusief een bedrijfsbeschrijving, maar daaruit volgt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet dat Y1 zich ervan heeft overtuigd dat er tussen hem en de opdrachtgever overeenstemming bestaat over de voorwaarden van de opdracht, zoals is voorgeschreven (en nader toegelicht) in randnummer 7 van NVCOS 4410 en evenmin dat is voldaan aan de overige in 4.7.1 vermelde randnummers van deze NVCOS. Een beschrijving van de bedrijfsactiviteiten dient meer te behelzen dan “een advocatenkantoor met meerdere opdrachtgevers en beperkte risico’s”. Dat in het dossier is vermeld dat de waarderingsgrondslag van de goodwill in de jaarrekening juist is toegelicht en dat de verantwoordelijk accountant dit aspect heeft geaccordeerd, kan niet worden aangemerkt als (de vastlegging van) een afweging als bedoeld in randnummer 15 van NVCOS 4410. Dat een bevestiging bij de jaarrekening ontbreekt en eveneens een verslag van een gesprek waaruit een bevestiging volgt, is niet betwist en levert strijd op met randnummer 17 van NVCOS 4410.

4.7.3.3 In het dossier ‘Deurwaarder’ is onder ogen gezien dat de combinatie van een samenstellingsopdracht (ter uitvoering waarvan kennelijk geen samenstellingsverklaring wordt afgegeven) en een beoordelingsopdracht een bedreiging  kan opleveren voor de te vergen objectiviteit bij het uitvoeren van de beoordelingsopdracht, maar is vervolgens (zo blijkt uit productie 15 van Y1) die bedreiging niet aanwezig geacht vanwege de uiteenlopende aard van de werkzaamheden, hetgeen uiteraard per definitie het geval is, terwijl het veel meer voor de hand had gelegen (dat was overwogen) een waarborg te treffen bestaande in het scheiden van taken en verantwoordelijkheden. Een geheimhoudingsbeding in de arbeidsovereenkomst van de systeembeheerder met zijn werkgeefster, een door Y2 beheerste rechtspersoon, aan welke rechtspersoon het systeembeheer is uitbesteed, is uiteraard niet bindend jegens [A] Accountants B.V. Dat twee medewerkers van de accountantspraktijk te [plaats1] “een belang in de zaak” zouden krijgen is geen reden om een beoordeling van hun functioneren achterwege te laten. Dat die beoordelingen niet hebben plaatsgevonden, bevreemdt te meer, nu in de oriënterende vragenlijst is ingevuld dat dit wel gebeurt en dat de beoordelingen worden vastgelegd in de personeelsdossiers. De constatering dat zich in het dossier geen opdrachtbevestiging bevond is niet weerlegd met alleen het alsnog overleggen van een opdrachtbevestiging. Aan Y1 kan worden toegegeven dat, anders dan klaagster heeft gesteld, er kennelijk wel is beoordeeld of de relatie met de cliënt kan worden gecontinueerd. In het verweerschrift wordt niet betwist dat in het dossier (slechts) is vermeld dat er geen onjuistheden van materieel belang zijn aangetroffen in de voorhanden gegevens. Klaagster stelt zich terecht op het standpunt dat deze vastlegging niet als objectief kan worden aangemerkt, nu deze niet is onderbouwd. Als zodanig kan niet dienen de in het dossier opgenomen berekening van de gehanteerde materialiteit, omdat het dossier geen toelichting daarop bevat. Wat in het verweerschrift wordt gesteld over de beoordeling van de inschatting van de mogelijkheid tot duurzame voortzetting van de bedrijfsactiviteiten vormt een bevestiging van de stelling van klaagster dat de reikwijdte van het onderzoek naar die inschatting niet kenbaar in het dossier is vastgelegd. Y1 heeft niet betwist dat het dossier geen verslagen van besprekingen met de opdrachtgever bevat. Voor zover Y1 heeft bedoeld te stellen dat bepaalde stukken zich wel in het dossier bevonden of ten kantore aanwezig waren, had het in de rede gelegen dat al  duidelijk  te maken op 4 oktober 2013 en/of die stukken  toe te voegen aan de reactie van 8 november 2013 op het concept toetsingsverslag. De betreffende stukken zijn evenmin in deze zaak overgelegd.     

4.7.4    Alles overziend is aannemelijk dat betrokkenen hebben gehandeld in strijd met een groot aantal van de hiervoor onder 4.7.1 vermelde voorschriften.

4.8       Gezien de aard en de omvang van de hiervoor vastgestelde tekortkomingen, waarvoor betrokkenen gezien artikel B1-291.2 VGC verantwoordelijk zijn, moet worden geoordeeld dat de accountantspraktijk van betrokkenen op 4 oktober 2013 niet beschikte over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de gestelde normen, die zijn neergelegd in de hiervoor vermelde voorschriften.

4.9       Van omstandigheden die meebrengen dat betrokkenen van de hiervoor vastgestelde overtredingen geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, is niet gebleken. Het niet naleven van de verordeningen en nadere voorschriften die (onder meer) de kwaliteit van de beroepsuitoefening door de accountants-administratieconsulenten beogen te bewaken, levert naar het oordeel van de Accountantskamer, gelet op het maatschappelijk belang dat met de naleving gemoeid is, een overtreding op van de voor iedere accountant geldende fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag, een en ander als bepaald in artikel A-100.4 sub c. en e. van de VGC. De klachten zijn daarom gegrond.

4.10     Op grond van artikel 2 Wtra kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. In dat kader houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van de verzuimen van betrokkenen en de omstandigheden waaronder deze zich hebben voorgedaan. Alles overziende acht de Accountantskamer voor Y1 oplegging van de maatregel van berisping passend en geboden. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat aan hem net als bij een eerste toetsing nog enige tijd de gelegenheid moet worden geboden, indien hij dat wenst, zijn praktijk aan de geldende normen te laten voldoen. Met het oog daarop wordt klaagster in overweging gegeven, indien betrokkene zich weer zou willen inschrijven, na een redelijke termijn de praktijk wederom te toetsen. Voor Y2 geldt als verzwarende omstandigheid dat ook al in 2009 is gebleken dat hij zijn hier aan de orde zijnde zorgplicht niet nakwam. Dat is reden om aan hem de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het accountantsregister op te leggen, en om de termijn waarbinnen hij zich niet opnieuw mag inschrijven, te bepalen op achttien maanden.

4.11     Op grond van het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:  

·       verklaart de klachten gegrond;

·       legt ter zake aan Y1 de maatregel op van berisping;

·       legt ter zake aan Y2 de maatregel op van doorhaling van de inschrijving van de accountant in het register als bedoeld in artikel 2, onder e, Wtra, welke maatregel ingaat op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden én de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd;

·       bepaalt de termijn waarbinnen Y2 niet opnieuw in het register kan worden ingeschreven op achttien maanden;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregelen in de registers, voor zover betrokkenen daarin zijn of waren ingeschreven.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. A.D.R.M. Boumans (rechterlijke leden) en drs. R.G. Bosman RA en J. Maan AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. M.H.B. Boksebeld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen klaagster en/of betrokkenentegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.