ECLI:NL:TACAKN:2015:54 Accountantskamer Zwolle 14/537 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:54
Datum uitspraak: 08-05-2015
Datum publicatie: 08-05-2015
Zaaknummer(s): 14/537 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met doorhaling
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Betrokkene heeft opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting ingediend. Dit valt als beroepsmatig handelen onder het bereik van het tuchtrecht. Ten tijde van de mondelinge behandeling was betrokkene door de strafrechter ter zake onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf. Aan een accountant komt in het kader van een tuchtklacht in beginsel geen zwijgrecht toe. Indien deze in het tuchtgeding weigert te verklaren, zal de tuchtrechter daaraan de gevolgen mogen verbinden die hij geraden voorkomt. Maatregel: doorhaling  met de bepaling dat betrokkene binnen 10 jaar niet opnieuw in het accountantsregister kan worden ingeschreven.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 14/537 Wtra AK van 8 mei 2015 van

HET OPENBAAR MINISTERIE ,

Functioneel parket, Afdeling Fraude te Zwolle,

K L A G E R ,

raadsman: drs. R.E. Dohmen RA AA,

t e g e n

Y ,

voorheen registeraccountant,

te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. drs. R. Steenman.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 7 maart 2014 ingekomen klaagschrift van 5 maart 2014 met bijlagen;

-        de op 24 maart 2014 ingekomen brief van betrokkene van 21 maart 2014;

-        de op 1 april 2014 ingekomen brief van klager van 31 maart 2014;

-        het op 29 april 2014 ingekomen verweerschrift van 25 april 2014;

-        de op 17 juli 2014 per e-mail ingekomen brief van klager van die datum;

-        de op 5 augustus 2014 ingekomen aanvulling op het klaagschrift van 4 augustus 2014 met bijlagen;

-        het op 25 september 2014 ingekomen aanvullend verweerschrift van 24 september 2014;

-        de op 17 oktober 2014 ingekomen brief van klager van 16 oktober 2014 met nadere bijlage.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 12 december 2014 waar zijn verschenen: namens klager diens vertegenwoordiger mr. H.M. Pluimers (officier van justitie) en zijn raadsman drs. R.E. Dohmen RA AA, medewerker opsporing bij de FIOD te Eindhoven, en namens betrokkene zijn raadsman mr. drs. R. Steenman, advocaat te Den Haag. Betrokkene heeft ervan afgezien om voor het bijwonen van de zitting in persoon, gebruik te maken van de mogelijkheid te worden gelicht uit detentie.

1.3       Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) respectievelijk doen antwoorden op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene voert een eenmanszaak welke onder meer de volgende handelsnamen heeft gebruikt: Financieel Adviesbureau [Y] RA, [Y] RA Interim-/Projectmanagement en Organisatieadvies, [Y] RA Opleidingen Financieel, [Y] Opleidingen Financieel Management en [Y] RA Accountancy en Belastingadvies. De activiteiten van betrokkenes eenmanszaak bestond onder meer uit advisering op het gebied van management en bedrijfsvoering, organisatieadvies, administratieve dienstverlening en opleidingen financieel management. Betrokkene was daarbij ingeschreven in het accountantsregister als bedoeld in de artikelen 55 Wet op de Registeraccountants (oud, hierna: Wet RA) en 36 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: de Wab).

2.2       Op 22 april 2013 heeft betrokkene (persoonlijk) een aangifte omzetbelasting ingediend over het eerste kwartaal 2013 en door middel daarvan verzocht per saldo

€ 192.250,- aan hem te betalen. Naar aanleiding van deze aangifte heeft de Belastingdienst een boekenonderzoek uitgevoerd.

2.3       De bevindingen van het boekenonderzoek hebben geresulteerd in een opsporingsonderzoek als gevolg waarvan de Belastingdienst een naheffingsaanslag omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2013 voor een bedrag van € 192.250,- heeft opgelegd. Deze bevindingen houden het volgende in:

- Veruit het grootste gedeelte van de belastingteruggave zag op investeringen in een

opleidingsprogramma genaamd “Spica” en in een uitbesteding diensten ten aanzien van de

lespaketten “Plato” en “Spica”;

-  De facturen die op deze uitgaven zien en die door [Y] aan de Belastingdienst ter

beschikking zijn gesteld, zijn vals dan wel vervalst;

-  Er heeft nooit een betaling van de verschuldigde factuurbedragen plaats gevonden, omdat

een en ander in rekening-courant zou zijn verrekend;

- Deze rekening-courantverhouding heeft volgens de partij met wie [Y] zaken zou

doen, nooit bestaan;

-  De onderliggende overeenkomst die aan de overlegde facturen ten grondslag zouden moeten liggen, is vals dan wel vervalst;

-  Uit de analyse van de bankrekening van [Y] blijkt dat zijn inkomsten in de eerste vijf maanden van 2013 nagenoeg alleen bestaan uit terugontvangen omzetbelasting;

-  De aangifte omzetbelasting over het 1e kwartaal 2009 [de Accountantskamer begrijpt dat bedoeld is: 2013] is opzettelijk onjuist en is gedaan door [Y] zelf.

2.4       Betrokkene heeft zich op eigen verzoek per 1 oktober 2013 uit vermeld accountantsregister doen uitschrijven.

2.5       Medio 2014 is klager gestart met een strafrechtelijk onderzoek naar gedragingen van betrokkene in andere perioden -waarin hij nog stond ingeschreven in het accountantsregister-  in verband met vermoedens van het OM aangaande onjuiste aangiften omzetbelasting, onjuiste kostenfacturen, onjuiste omzetfacturen en valselijk opgemaakte facturen kilometeradministratie zakelijk gebruik auto over de boekjaren 2010, 2011 en 2012, welk onderzoek heeft geresulteerd in een strafvervolging van betrokkene.

2.6       Bij vonnis van 8 september 2014 heeft de rechtbank Overijssel betrokkene veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren ter zake van belastingfraude, gepleegd in de periode van 14 april 2010 tot en met 28 april 2014, en valsheid in geschrift, gepleegd in de periode van 1 december 2006 tot en met 15 juli 2014. Dit vonnis is in kracht van gewijsde gegaan.

3.         De klacht

3.1       Ten grondslag aan de door klager ingediende klacht ligt, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klager gegeven toelichting, het verwijt dat betrokkene heeft gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels doordat hij over de periode december 2008 tot aan de datum van zijn uitschrijving uit het register per 1 oktober 2013, aangiften omzetbelasting opzettelijk onjuist heeft gedaan en aan de belastingdienst onderliggende kosten- en omzetfacturen heeft verstrekt welke door betrokkene valselijk zijn opgemaakt.    

3.2       Klager vindt de handelwijze van betrokkene een inbreuk op de rechtsorde en strijdig met de beroepsethiek.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 33 Wet RA was de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens die wet bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       S inds 1 januari 2013 is de registeraccountant op grond van artikel 42 Wab ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens die wet bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.3       De Accountantskamer gaat er vanuit dat de gedragingen van betrokkene waarover is geklaagd, vallen onder het bereik van het tuchtrecht en geen gedragingen in de privé-sfeer betreffen. In weerwil van het betoog van betrokkene te dier zake is voor de beoordeling daarvan niet van belang of betrokkene over het geheel genomen werkzaamheden verrichtte die tot de gebruikelijke werkzaamheden van een accountant kunnen worden gerekend of dat hij de beklaagde werkzaamheden voor of ten dienste van een ander verrichtte. Betekenis komt in deze klachtzaak toe aan de omstandigheid dat betrokkene de litigieuze werkzaamheden en de hem verweten gedragingen heeft verricht in zijn hoedanigheid van accountant en als ondernemer met een eenmanszaak, zodat de hem verweten gedragingen vallen onder beroepsmatig handelen als bedoeld in artikel 33 Wet RA c.q. in het kader van zijn beroepsuitoefening zijn verricht, als bedoeld in artikel 42 Wab. Daarop heeft geen invloed dat betrokkene in persoon volledig, ook met zijn privévermogen, financieel verantwoordelijk is voor de onderneming. Zulks brengt met zich dat het aan betrokkene verweten handelen over de gehele door klager opgevoerde periode aan het oordeel van de tuchtrechter onderworpen is.

4.4       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had in de periode van 1 januari 2007 tot 4 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (RA’s) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het  voor “accountants in business” geldende deel C.  

4.5       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.6       Klager heeft aan de klacht afschriften van een aantal processen-verbaal en documenten ten grondslag gelegd. In aanvulling daarop heeft hij ter onderbouwing van de aan betrokkene verweten feitelijke handelingen en gedragingen, teneinde deze als vaststaand aan te merken, eerder genoemd vonnis van de rechtbank Overijssel van 8 september 2014 overgelegd.

4.6.1    In genoemd vonnis heeft de rechtbank overwogen:

     De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen dat            de verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande   dat:

     1.

hij, in de periode van 14 april 2010 tot en met 28 april 2014 in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten 17 aangiften omzetbelasting te naam gesteld van [Y] (Financieel Adviesbureau) betreffende de jaren 2010 en/of 2011 en/of 2012 en/of 2013 en/of 2014, waaronder:

de aangifte omzetbelasting over het 1e kwartaal van het jaar 2010, en

     de aangifte omzetbelasting over het 1e kwartaal van het jaar 2011, en

     de aangifte omzetbelasting over het 1e kwartaal van het jaar 2012, en

     de aangifte omzetbelasting over het 1e kwartaal van het jaar 2013, en

     de aangifte omzetbelasting over het 2e kwartaal van het jaar 2013, en

     de aangifte omzetbelasting over het 3e kwartaal van het jaar 2013, en

     de aangifte omzetbelasting over het 4e kwartaal van het jaar 2013, en

       de aangifte omzetbelasting over het 1e kwartaal van het jaar 2014,

onjuist of onvolledig heeft gedaan, terwijl dat feit er telkens toe strekte dat te weinig belasting zou worden geheven, immers heeft hij, verdachte, telkens opzettelijk in die aangiften:

- een onjuist bedrag aan voorbelasting,

en/of

- - een onjuist bedrag aan te betalen/terug te ontvangen omzetbelasting,

vermeld en vervolgens die aangiften (elektronisch) bij de belastingdienst te Apeldoorn gedaan;

2.

hij in de periode van 23 mei 2013 tot en met 14 maart 2014 in Nederland, terwijl hij, verdachte, ingevolge de belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, deze opzettelijk in valse of vervalste vorm voor dit doel beschikbaar heeft gesteld, immers heeft hij, verdachte, valse facturen doen toekomen aan een ambtenaar van de belastingdienst, kantoor Almelo, bestaande de valsheid van die facturen daarin dat die facturen niet door de daarop als afzender vermelde (rechts-)persoon waren uitgemaakt en/of dat de in die facturen beschreven levering van goederen en/of diensten niet had plaatsgevonden en/of dat de met die facturen in rekening gebrachte bedragen niet verschuldigd waren, terwijl dit feit ertoe strekte dat er te weinig belasting werd geheven, het betrof de navolgende facturen:

- een vijftal (kopie) facturen vermeldende als afzender [A] BV., waaronder de factuur voorzien van het factuurnummer 201303088, gedateerd 29 maart 2013, vermeldende het factuurbedrag EURO  164.257,50 en

- - een viertal (kopie) facturen vermeldende als afzender [B] B.V., waaronder de factuur voorzien van het factuurnummer 5202526687, gedateerd 29 november 2013, vermeldende het factuurbedrag EURO 11.664.40 en

- een vijftal (kopie) facturen vermeldende als afzender [C], waaronder de factuur voorzien van het factuurnummer 924912028, gedateerd 2 december 2013, vermeldende het factuurbedrag EURO 11.827,75 en

-   een vijftal (kopie) facturen vermeldende als afzender [Y] RA Opleidingen Financieel Management, waaronder de factuur uitgemaakt aan [D], voorzien van het factuurnummer 2013/12/011, gedateerd 30 december 2013, vermeldende het factuurbedrag EURO 24.724,50;

3.

hij in de periode van 1 december 2006 tot en met 15 juli 2014, in Nederland, een groot aantal facturen - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt, zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door een of meer anderen te doen gebruiken, ‘immers heeft hij, verdachte, valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid, op die facturen vermeld dat deze door de afzender waren uitgemaakt aan de onderneming van hem, verdachte, respectievelijk door (de onderneming van) hem, verdachte, waren uitgemaakt aan de geadresseerde, het betrof onder meer de navolgende facturen:

- een (kopie) factuur vermeldende als afzender [A] B.V., voorzien van het factuurnummer 200612053, gedateerd 21 december 2006, vermeldende het factuurbedrag EURO 49.179,04

en

- een (kopie) factuur vermeldende als afzender [A] B.V., voorzien van het factuurnummer 200712074, gedateerd 17 december 2007, vermeldende het factuurbedrag EURO 73.806,78 en

- een (kopie) factuur vermeldende als afzender [A] B.V., voorzien van het factuurnummer 201303088, gedateerd 29 maart 2013, vermeldende het factuurbedrag EURO 164.257,50 en

- een (kopie) factuur vermeldende als afzender [B] B.V., voorzien van het factuurnummer 5202526687, gedateerd 29 november 2013, vermeldende het factuurbedrag EURO 11.664,40 en

- een (kopie) factuur vermeldende als afzender [C], voorzien van het factuurnummer 924912028, gedateerd 2 december 2013, vermeldende het factuurbedrag EURO 11.827,75 en

- een (kopie) factuur vermeldende als afzender [Y] RA Opleidingen Financieel

Management, uitgemaakt aan [D], voorzien van het factuurnummer 2013 12 /011, gedateerd 30 december 2013, vermeldende het factuurbedrag EURO 24.724,50.

4.6.2    Voor de beoordeling van de klacht komt naar het oordeel van de Accountantskamer betekenis toe aan dit in kracht van gewijsde gegane vonnis, en de daarvan onderdeel uitmakende bewijsmiddelen, voor zover het vonnis de periode betreft waarin betrokkene als accountant stond ingeschreven en voor zover datgene wat bewezen is verklaard, ten grondslag is gelegd aan de klacht.       

4.6.3    Bezien tegen deze achtergrond betrekt de Accountantskamer in haar beschouwing van de klacht dat de rechtbank bewezen heeft verklaard dat betrokkene de aangiften omzetbelasting over het eerste kwartaal van het jaar 2010 tot en met het tweede kwartaal van 2013 opzettelijk onjuist of onvolledig heeft gedaan en een vijftal facturen gedateerd 29 maart 2013, vermeldende als afzender [A] BV., met nummers 201303088, 201303089, 201303090, 201303091, 201303092 waarvan bewezen is verklaard dat deze door betrokkene  valselijk zijn opgemaakt, aan de belastingdienst opzettelijk beschikbaar heeft gesteld.

Niet in haar beschouwing betrekt de Accountantskamer om eerder genoemde reden, het overigens door de rechtbank bewezenverklaarde. Daarbij merkt de Accountantskamer op dat haar niet gebleken is dat de aangifte omzetbelasting over het 3e kwartaal van 2013 door betrokkene voor 1 oktober 2013, zijnde de datum dat betrokkene uit het accountants-register is uitgeschreven, is ingediend.

4.7       Betrokkene heeft in zijn eerste verweerschrift bestreden dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de door klager in het initiële klaagschrift genoemde strafbare feiten en zich beroepen op artikel 6 EVRM waaruit volgens hem volgt dat hij onschuldig moet worden gehouden totdat de strafrechter zijn schuld heeft vastgesteld. Betrokkene heeft voorts betoogd dat klager het tegen hem gerichte verwijt ook niet anderszins heeft aangetoond. Naar aanleiding van de aanvullende klacht heeft betrokkene er op gewezen dat klager zich voor het verwijt in de periode van december 2008 tot december 2009 slechts heeft gebaseerd op het vermoeden dat onjuiste aangiften omzetbelasting zijn gedaan, facturen met een datum voor 2010 niet echt bestaan en betrokkene die facturen in 2011 heeft vervalst in verband met een aangekondigd boekenonderzoek. In de periode 30 mei tot 1 oktober 2013 heeft volgens hem geen onderzoek plaats gevonden naar de juistheid van de aangifte omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2013. Betrokkene heeft geen hoger beroep aangetekend tegen het strafvonnis van de rechtbank Overijssel, waarvan inmiddels de appeltermijn is verstreken. In de strafprocedure heeft betrokkene zich beroepen op zijn zwijgrecht. Ook in onderhavige tuchtprocedure heeft betrokkene zich (doen) beroepen op een naar zijn zeggen aan hem toekomend zwijgrecht.

4.8       Gezien voormeld onherroepelijk strafvonnis, de overgelegde processen-verbaal en de daarbij behorende bijlagen, is de Accountantskamer van oordeel dat de klacht, voor zover hiervoor geduid onder rechtsoverweging 4.6.3, eerste alinea, in voldoende mate door klager aannemelijk is gemaakt en derhalve in zoverre gegrond is. Overigens wijst de Accountantskamer erop dat naar haar oordeel aan een accountant, anders dan in een tegen hem ingestelde strafprocedure, in het kader van de beoordeling van een tuchtklacht in beginsel geen zwijgrecht toekomt. Indien een accountant in het tuchtgeding weigert te verklaren, zal de tuchtrechter daaraan de gevolgen mogen verbinden die hij geraden acht.

4.9       Aan zijn klacht met betrekking tot de periode december 2008 tot en met 2009 heeft klager vermoedens ten aanzien van onderliggende valselijk opgemaakte facturen ten grondslag gelegd terwijl betrokkene daartegen gemotiveerd verweer heeft gevoerd. Nu klager geen concrete feitelijkheden onderbouwd naar voren heeft gebracht waaruit aan betrokkene over deze periode te maken verwijten kunnen worden afgeleid, wat gelet op wat hiervoor onder 4.5 is overwogen wel op zijn weg had gelegen, kan in zoverre niet tot een aan betrokkene te maken tuchtrechtelijk verwijt worden geconcludeerd en is de klacht ongegrond.

4.10     Voormelde gegrondverklaarde handelwijze van betrokkene jegens de belasting-dienst was misleidend, niet eerlijk en onoprecht en leidt tot een overtreding van het beginsel van integriteit als bedoeld in artikel A-100.4 sub a. VGC en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-110 VGC, en van het beginsel van professioneel gedrag als bedoeld in artikel A-100.4 sub e. VGC en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-150 VGC. Een en ander betekent tevens een schending van artikel 33, eerste lid onder b. Wet RA respectievelijk artikel 42, eerste lid onder b. Wab, nu deze handelwijze zonder meer tevens moet worden aangemerkt als strijdig met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.11     Op grond van artikel 2 Wtra kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. De Accountantskamer kan niet anders oordelen dan dat de gedragingen van betrokkene een accountant onwaardig zijn en rekent hem dit zwaar aan. Door zijn handelwijze heeft betrokkene het vertrouwen in de registeraccountants op zeer ernstige wijze geschaad. Het ten behoeve van belastingaangiften overleggen van stukken in de wetenschap dat deze valselijk zijn opgemaakt, raakt zo zeer de wortels van de verantwoordelijkheden die het accountantsberoep met zich brengt dat, ook al is betrokkene in het strafrechtelijk circuit voor deels dezelfde feiten een niet onaanzienlijke straf opgelegd, als op te leggen tuchtmaatregel slechts in aanmerking komt een doorhaling van de inschrijving van betrokkene in de registers bedoeld in artikel 1 onder i. van de Wtra, met daarbij de bepaling dat de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in deze registers kan worden ingeschreven de maximale, derhalve tien jaren, dient te zijn. Het gegeven dat betrokkene niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld, legt in dit verband geen gewicht in de schaal.

4.12      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht gegrond in voege als hiervoor vermeld;

·       legt ter zake aan betrokkene de maatregel op van doorhaling van de inschrijving van de accountant in het registe r als bedoeld in artikel 2, onder e. Wtra ; deze maatregel gaat in op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden èn de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd;

·       bepaalt de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in het register kan worden ingeschreven op 10 jaren;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel  in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·       verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

·       verstaat dat betrokkene, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra het door klager betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan hem vergoedt.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. R.P. van Eerde en

mr. A.D.R.M. Boumans (rechterlijke leden) en S.L.J. Graafsma RA en J. Maan AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen klager en/of betrokkene dan wel de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.