ECLI:NL:TACAKN:2015:16 Accountantskamer Zwolle 14/904 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:16
Datum uitspraak: 04-02-2015
Datum publicatie: 04-02-2015
Zaaknummer(s): 14/904 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie:   Tuchtzaak verband houdende met eerdere Vestiaklachtzaken. De betrokken accountant heeft samenstellingsverklaringen afgegeven bij jaarrekeningen 2008 tot en met 2010 van een vennootschap die voor aanzienlijke geldbedragen heeft bemiddeld in financiële producten van banken voor onder meer Vestia. In het kader daarvan werden door deze vennootschap hoge provisiebedragen uitgekeerd aan de voormalige treasurer van Vestia. Hiervoor waren geen facturen in de administratie aanwezig. Voor 2008 heeft de accountant daarover aan de directie geen vragen gesteld; vragen aan de directie in 2009 en 2010 hebben niet geleid tot het alsnog inzage verkrijgen in eventueel aanwezige facturen. De verantwoordelijkheid van de accountant bij een samenstellingsopdracht voor de juistheid en volledigheid van de door hem samengestelde financiële informatie is beperkt. Zijn werkzaamheden zijn er niet op gericht en stellen de accountant niet in staat enige zekerheid omtrent de getrouwheid van een financieel overzicht te verschaffen. Dat betekent echter niet dat de accountant geen enkele verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van de juistheid van de door hem verwerkte financiële informatie, aangezien de accountant verplicht is de werkzaamheden met professionele deskundigheid en zorgvuldigheid uit te voeren. Wanneer de accountant constateert dat de hem verstrekte gegevens onjuist, onvolledig of anderszins onbevredigend zijn, mag hij deze gegevens niet zonder meer verwerken, aldus het bepaalde onder 14 in de NVCOS 4410, en dient hij te overwegen om de onder 13 in NVCOS 4410 genoemde, verifiërende  werkzaamheden alsnog uit te voeren. In het onderhavige geval had betrokkene moeten constateren dat de hem ter beschikking gestelde gegevens door het ontbreken van meergenoemde facturen onvolledig en/of onbevredigend waren als bedoeld onder 14 in NVCOS 4410 en dat deze niet zonder het alsnog uitvoeren van onder 13 in NVCOS 4410 genoemde, verifiërende  werkzaamheden hadden mogen vermeld of verwerkt in de hier aan de orde zijnde jaarrekeningen. Immers, het betrof hier een substantieel (ruim een derde) deel van de omzet van het bedrijf uitmakende betalingen van de cliënt aan een van haar belangrijkste relaties. Ook in verband met de aard van de bedrijfsactiviteiten van deze cliënt (het bemiddelen in financiële producten) en de onderhavige post (provisie) had betrokkene alert moeten zijn op voldoende broninformatie en mocht hij met slechts bankoverschrijvingen ter zake geen genoegen nemen. Hij had bij het uitblijven van het aanleveren van die facturen naar het oordeel van de Accountantskamer zelfs zijn opdracht moeten teruggeven. Voorts heeft de betrokken accountant ten onrechte nagelaten van de betalingen zonder onderliggende facturen in het kader van de Wwft een melding van ongebruikelijke transacties te maken. Aan de betrokken accountant wordt een berisping opgelegd.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 14/904 Wtra AK van 4 februari 2015 van

HET OPENBAAR MINISTERIE ,

Functioneel Parket, handhavingseenheid Amsterdam,

K L A G E R ,

vertegenwoordigd door mw. mr. M.J. Dontje, officier van justitie,

gemachtigde: drs. R.E. Dohmen RA AA,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman/gemachtigde: mr. M.G. Kelder.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 15 april 2014 ingekomen klaagschrift van 14 april 2014, met bijlagen;

-        het op 7 juli 2014 ingekomen verweerschrift met “inleverdatum”: 30 juni 2014.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 6 oktober 2014, waar zijn verschenen - aan de zijde van klager ‑ zijn vertegenwoordigster de officier van justitie mr. M.J. Dontje en als gemachtigde drs. R.E. Dohmen RA AA en ‑ aan de zijde van betrokkene – [Y] AA in persoon, bijgestaan door mr. M.G. Kelder, advocaat te Utrecht.

1.3       Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en/of toegelicht en doen antwoorden en/of geantwoord op vragen.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene staat sinds 24 juli 1996 als accountant-administratieconsulent ingeschreven in het accountantsregister en is met toepassing van artikel 72 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) thans ingeschreven in het accountantsregister van de NBA. Hij is als openbaar accountant verbonden aan het kantoor [A] Accountants te [plaats].

2.2       Betrokkene heeft als accountant-administratieconsulent van de vennootschap [B] Invest B.V. (tevens handelende onder de naam [C]) onder meer de jaarrekeningen 2008, 2009 en 2010 samengesteld. De opdracht aan betrokkene hield de volgende werkzaamheden in:

a.      Het samenstellen van de jaarrekeningen van [B] Holding B.V. en [B] Invest B.V.

b.     Het assisteren bij het verwerken van de financiële administratie.

c.      Het opstellen van de publicatierapporten en het voorbereiden van de notulen van de AvA's van beide vennootschappen.

d.     Het verzorgen van de aangifte VPB van de fiscale eenheid [B] Holding B.V.

e.      Het verzorgen van de aangiftes IB voor de heer [B] en diens vrouw.

f.       Het verzorgen van de salarisadministratie voor één werknemer.

2.3       [B] Invest B.V. (hierna: [B]) heeft vanaf 2005 voor aanzienlijke geldbedragen bemiddeld in financiële producten van banken voor woningcorporaties, waaronder Vestia. In het kader daarvan werden door [B] betalingen gedaan aan de (voormalige) treasurer van Vestia op diens op de naam “[D]” gestelde inzake-rekening.

2.4.1    Betrokkene heeft in verband met het samenstellen van de jaarrekening 2008 aan (het bestuur van) [B] geen vragen gesteld over het ontbreken van facturen van [D] met betrekking tot de grootboekrekening 7004 ‘Provisie [D]’. Op 13 november 2009 heeft betrokkene zijn samenstellingsverklaring bij de jaarrekening 2008 afgegeven.

2.4.2    Bij het bespreken van de concept-jaarrekening 2009 heeft betrokkene de afwezigheid van facturen van [D] met betrekking tot de grootboekrekening 7004 ‘Provisie [D]’ met (het bestuur van) [B] besproken. Hij heeft geen consequenties voor de afgifte van een samenstellingsverklaring verbonden aan het blijven ontbreken van die facturen; op 13 oktober 2010 heeft betrokkene zijn samenstellingsverklaring bij de jaarrekening 2009 afgegeven.

2.4.3    Ook bij het bespreken van de concept-jaarrekening 2010 heeft betrokkene de afwezigheid van facturen van [D] met betrekking tot de grootboekrekening 7004 ‘Provisie [D]’ met (het bestuur van) [B] besproken. Hij heeft wederom geen consequenties voor de afgifte van een samenstellingsverklaring verbonden aan het blijven ontbreken van die facturen; op 16 juni 2011 heeft betrokkene zijn samenstellingsverklaring bij de jaarrekening 2010 afgegeven.

2.5       Per (aangetekende) brief van 18 april 2012 heeft het kantoor van betrokkene, [A] Accountants te [plaats], de beëindiging van opdracht aan [B] c.s. bevestigd.  

3.         De klacht

3.1       De klacht houdt in dat betrokkene inbreuk heeft gemaakt op de fundamentele beginselen ‘deskundigheid en zorgvuldigheid’ en ‘professioneel gedrag’ als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. en e. en nader uitgewerkt in de hoofstukken A-130 en A-150 van de Verordening gedragscode (AA’s) (hierna: VGC), alsmede op het in die VGC neergelegde conceptueel raamwerk.

3.2       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop namens klager gegeven toelichting, de volgende verwijten:

  1. Betrokkene heeft inbreuk gemaakt op het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid omdat hij samenstellingsverklaringen heeft afgegeven bij de jaarrekeningen 2008 tot en met 2010 van [B], die gebaseerd zijn op een onvoldoende deugdelijke grondslag nu ruim een derde van de omzet aan een (onderneming van een) werknemer van de Vestia-groep werd uitbetaald, tegenover welke geldstroom structureel en langdurig geen facturenstroom aanwezig was.
  2. Betrokkene heeft inbreuk gemaakt op het fundamentele beginsel van professioneel gedrag omdat hij ten onrechte heeft nagelaten van de betalingen zonder onderliggende facturen een ‘melding ongebruikelijke transactie’ te doen in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft).
  3. Betrokkene heeft inbreuk gemaakt op het in de VGC neergelegde conceptueel raamwerk, door zich de bedreiging van de structurele afwezigheid van facturen ter zake van de door [B] aan die werknemer van de Vestia-groep op diens op naam van [D] staande inzake-rekening betaalde provisies onvoldoende te realiseren en geen passende maatregelen te nemen om die bedreiging terug te brengen tot een aanvaardbaar niveau, laat staan een en ander voldoende te documenteren.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 51 Wet op de Accountants-administratieconsulenten (oud; hierna: Wet AA) en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab)is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, had plaats in de periode van 17 januari 2007 tot 1 januari 2014. Het moet daarom worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (AA’s) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4.1    In klachtonderdeel a. verwijt klager betrokkene dat hij kritiekloos samenstellings-verklaringen bij de jaarrekeningen 2008, 2009 en 2010 van [B] heeft afgegeven, terwijl in de administratie van die vennootschap voor een substantieel deel van de omzet facturen ontbraken en slechts bankoverschrijvingen als broninformatie aanwezig waren. Door dit van zijn cliënt te accepteren en geen aanvullende werkzaamheden te verrichten, heeft betrokkene volgens klager onvoldoende materiële en/of deugdelijke grondslag verkregen voor de afgegeven samenstellingsverklaringen.     

4.4.2    Betrokkene heeft zich met betrekking tot klachtonderdeel a. op het standpunt gesteld:

-        dat hij door zijn afgifte van de samenstellingsverklaring voor de jaarrekening 2008 van [B], waar de af-/aanwezigheid in de administratie van facturen van [D] met betrekking tot de grootboekrekening 7004 'Provisie [D]' niet aan de orde is geweest, geen inbreuk heeft gemaakt op het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid;

-        dat hij ten tijde van de afgifte van de samenstellingsverklaring bij de jaarrekening 2009 weliswaar bekend was met de mogelijke afwezigheid in de administratie van [B] van die facturen, maar desondanks die samenstellingsverklaring heeft afgegeven op basis van de volgende overwegingen:

  1. alle op de desbetreffende grootboekrekening 7004 geboekte betalingen aan [D] gingen via de bank en waren dus eenvoudig verifieerbaar;
  2. [B] was niet BTW-plichtig, zodat er ook geen BTW-administratie werd gevoerd en in dat kader de aanwezigheid van facturen niet relevant was. Betrokkene wist dat [B] bij het verlenen van zijn bemiddelingsdiensten op het gebied van rentederivaten en kredieten ten behoeve van gerenommeerde banken samenwerkte met derden aan wie hij provisie betaalde. Hij kon er van uitgaan dat deze derden voor deze vergelijkbare diensten waarschijnlijk ook niet BTW-plichtig zouden zijn. Er was dus geen aanleiding om te veronderstellen dat er sprake was van BTW-fraude of ontduiking van BTW;
  3. betaling door [B] van provisies aan derden paste in het business-model van de onderneming. Aan anderen dan [D] werden ook hoge provisies betaald;
  4. bij provisies die [B] ontving van banken waren ook niet altijd facturen aanwezig;
  5. de ontwikkeling van de brutomarge, die ook met [B] besproken is, gaf geen opmerkelijke afwijkingen te zien;
  6. voorgestelde correcties werden steeds doorgevoerd en posten werden in de regel ook uitgezocht;
  7. de jaarrekening was uitsluitend bestemd voor [B] en mocht behalve aan de bank niet zonder toestemming van betrokkene openbaar worden gemaakt. De kring van gebruikers van de jaarrekening was derhalve zeer beperkt, te meer ook daar [B] volledig gefinancierd werd met eigen middelen;

-        dat hij mogelijk inbreuk heeft gemaakt op het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid bij de afgifte van de samenstellingsverklaring bij de jaarrekening 2010 van [B] door bij zijn bespreking van de conceptjaarrekening op zijn vraag aan [B] om de onderliggende facturen bij de als inkoopkosten geboekte provisiebetalingen aan [D] genoegen te nemen met de mededeling van [B] dat hij een en ander nog zou uitzoeken en zich bij de afgifte van deze samenstellingsverklaringen wat betreft de brondocumenten uitsluitend te baseren op de door bankafschriften onderbouwde betalingen ter zake en dat hij, zeker met de kennis van nu, van mening is dat hij bij zijn cliënt had moeten doorvragen naar de desbetreffende facturen, had moeten overwegen om aanvullende maatregelen te nemen teneinde de verplichting tot het uitbetalen van de provisies nader te verifiëren en in extremis (bij het uitblijven van bevredigende antwoorden of uitkomsten) zijn opdracht had moeten teruggeven.

4.4.3.1 Voor de beoordeling van klachtonderdeel a. is van belang dat het doel van een samenstellingsopdracht, gelet op het vermelde onder 4 van de NVCOS 4410, is het verzamelen, verwerken, rubriceren en samenvatten van financiële informatie. De verantwoordelijkheid van de accountant bij een samenstellingsopdracht voor de juistheid en volledigheid van de door hem samengestelde financiële informatie is beperkt. Zijn werkzaamheden zijn er niet op gericht en stellen de accountant niet in staat enige zekerheid omtrent de getrouwheid van een financieel overzicht te verschaffen. Dat betekent echter niet dat de accountant geen enkele verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van de juistheid van de door hem verwerkte financiële informatie, aangezien de accountant verplicht is de werkzaamheden met professionele deskundigheid en zorgvuldigheid uit te voeren. Wanneer de accountant constateert dat de hem verstrekte gegevens onjuist, onvolledig of anderszins onbevredigend zijn, mag hij deze gegevens niet zonder meer verwerken, aldus het bepaalde onder 14 in de NVCOS 4410, en dient hij te overwegen om de onder 13 in NVCOS 4410 genoemde, verifiërende  werkzaamheden alsnog uit te voeren. Tot een zodanige constatering moet de accountant in staat worden geacht op grond van het globaal beeld van de bedrijfsactiviteiten inclusief de inrichting van de administratie van de entiteit, waarover de accountant bij de uitvoering van een samenstellingsopdracht op grond van het bepaalde onder 11 van NVCOS 4410 - onder meer - dient te beschikken.

4.4.3.2 In het onderhavige geval had betrokkene dan ook moeten constateren dat de hem ter beschikking gestelde gegevens door het ontbreken van meergenoemde facturen onvolledig en/of onbevredigend waren als bedoeld onder 14 in NVCOS 4410 en dat deze niet zonder het alsnog uitvoeren van onder 13 in NVCOS 4410 genoemde, verifiërende  werkzaamheden hadden mogen vermeld of verwerkt in de hier aan de orde zijnde jaarrekeningen. Immers, het betrof hier een substantieel (ruim een derde) deel van de omzet van het bedrijf uitmakende betalingen van [B] aan een van haar belangrijkste relaties. Ook in verband met de aard van de bedrijfsactiviteiten van [B] (het bemiddelen in financiële producten) en de onderhavige post (provisie) had betrokkene alert moeten zijn op voldoende broninformatie en mocht hij met slechts bankoverschrijvingen ter zake geen genoegen nemen. Hij had bij het uitblijven van het aanleveren van die facturen naar het oordeel van de Accountantskamer zelfs zijn opdracht moeten teruggeven. Betrokkene heeft dit ook ten aanzien van de jaarrekening 2009 (min of meer) en die van 2010 (volmondig) erkend, maar niet ten aanzien van de jaarrekening 2008, omdat het ontbreken van de desbetreffende facturen bij de samenstelling daarvan “niet aan de orde is geweest”. De Accountantskamer vermag evenwel niet in te zien waarom betrokkene dat ontbreken toen niet zelf aan de orde hoefde te stellen en is dan ook van oordeel dat de nalatigheid van betrokkene ook geldt ten aanzien van de jaarrekening 2008, omdat hij ook toen - onder meer - de afweging diende te maken of de hem beschikbaar gestelde informatie wel toereikend van opzet en vrij van onjuistheden van materieel belang leek te zijn. Betrokkene heeft derhalve de onderhavige samenstelwerkzaamheden met onvoldoende diepgang verricht door zich onvoldoende te houden aan het in NVCOS 4410 bepaalde. Hetgeen hij heeft doen aanvoeren, zoals hiervoor bij 4.4.2 onder a. tot en met g. is weergegeven, doet hieraan niet af. Betrokkene heeft met deze omissie telkens gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel ‘deskundigheid en zorgvuldigheid’ als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. van de VGC. Klachtonderdeel a. moet daarom gegrond worden verklaard.

4.5.1    Met betrekking tot klachtonderdeel b., inhoudende dat betrokkene inbreuk heeft gemaakt op het fundamentele beginsel ‘professioneel gedrag’ omdat hij ten onrechte heeft nagelaten van de betalingen zonder onderliggende facturen een ‘melding ongebruikelijke transactie’ te doen in het kader van de Wwft, heeft klager nog doen wijzen op de volgende, reeds sinds 2003 (en dus ook ten tijde van de verweten gedragingen) van toepassing zijnde indicatoren, te weten “transacties die door hun omvang, aard, frequentie of uitvoering ongebruikelijk zijn” en “administratieve systemen die door hun ontwerp of opzettelijk geen adequate mogelijkheid bieden transacties te volgen of voldoende bewijs te leveren” en “betalingen voor verleende diensten die excessief hoog lijken in relatie tot de verleende diensten (…) betalingen voor niet gespecificeerde diensten (…) aan adviseurs”, alsmede op het feit dat bij die indicatorenlijst ook is opgenomen: “Deze aandachtsgebieden en de daaronder opgenomen voorbeelden dragen geen uitputtend karakter en zijn ook geen checklist, doch zijn bedoeld om de aandacht te richten. In de praktijk zullen zich dan ook zeker andere situaties kunnen voordoen.”  

4.5.2    Betrokkene heeft tegen klachtonderdeel b. - onder meer - doen inbrengen:

-        dat hem ten onrechte wordt toegedicht dat hij wist dat voor de desbetreffende betalingen geen facturen aanwezig waren in de administratie van [B], nu hij er slechts om heeft gevraagd en ze niet heeft ontvangen, hetgeen iets anders is dan wetenschap van het ontbreken ervan;

-        dat de bewuste betalingen steeds via de bank gingen en waren onderbouwd met bankafschriften;

-        dat [B] niet BTW-plichtig was en de ontvangers van de provisie zeer waarschijnlijk ook niet, zodat er minder aanleiding was om te veronderstellen dat er sprake zou zijn van belastingfraude en dus van een grond om een melding te doen.

4.5.3    Deze weerspreking van klachtonderdeel b. gaat er evenwel aan voorbij dat door het ontbreken van facturen voor meer dan een derde van de omzet van zijn cliënt, sprake was van minstgenomen enkele van de namens klager genoemde en hiervoor onder 4.5.1 weergegeven indicatoren voor het doen van een Wwft-melding. In het bijzonder valt niet in te zien dat hier geen sprake was van de ‑ voor o.a. openbare accountants geldende ‑ objectieve indicatoren “administratieve systemen die door hun ontwerp of opzettelijk geen adequate mogelijkheid bieden transacties te volgen of voldoende bewijs te leveren” en “betalingen voor verleende diensten die excessief hoog lijken in relatie tot de verleende diensten (…) betalingen voor niet gespecificeerde diensten (…) aan adviseurs”. Hetgeen betrokkene tegen dit klachtonderdeel heeft doen inbrengen doet hieraan niet af. Klachtonderdeel b. moet daarom eveneens gegrond worden verklaard.

4.6       Klachtonderdeel c., inhoudende dat b etrokkene inbreuk heeft gemaakt op het in de VGC neergelegde conceptueel raamwerk, door zich de bedreiging van de structurele afwezigheid van facturen ter zake van de door [B] aan die werknemer van de Vestia-groep op diens op naam van [D] staande inzake-rekening betaalde provisies onvoldoende te realiseren en geen passende maatregelen te nemen om die bedreiging terug te brengen tot een aanvaardbaar niveau, laat staan een en ander voldoende te documenteren, mist - zoals ook namens betrokkene is betoogd - in het onderhavige geval zelfstandige betekenis in het licht van het onder a. vermelde klachtonderdeel. Immers, de waarborgen die betrokkene tegen genoemde bedreiging had moeten treffen, zouden dezelfde maatregelen zijn geweest, die betrokkene met betrekking tot hetgeen hem in klachtonderdeel a. wordt verweten had moeten nemen, te weten: aanvullende verifiërende werkzaamheden en - bij het uiteindelijk uitblijven van het verschaffen van voldoende inzicht - teruggave van zijn opdracht. Verdere bespreking van klachtonderdeel c. kan daarom achterwege worden gelaten.

4.7       De klacht dient op grond van het vorenstaande in de onderdelen a. en b. gegrond te worden verklaard.

4.8       Bij de beslissing omtrent het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van de verzuimen van de betrokkene en de omstandigheden waaronder deze zich hebben voorgedaan. Alles afwegend acht de Accountantskamer oplegging van de maatregel van berisping passend en geboden. Daarbij heeft de Accountantskamer rekening gehouden met de omstandigheid dat betrokkene inmiddels ervan blijk heeft gegeven in te zien dat zijn nalaten telkens ernstige schendingen van de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels opleverde en dat voorts aannemelijk is geworden dat hij de nodige maatregelen heeft genomen om het stelsel van kwaliteitsbeheersing op zijn kantoor te verbeteren en dat hij zich bij de uitvoering van zijn werkzaamheden kritischer opstelt ten aanzien van de informatie die hem wordt aangeleverd.

4.9        Op grond van al het hiervoor overwogene moet als volgt worden beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht in de onderdelen a. en b. gegrond;

·       legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van berisping;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba, na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

·       verstaat dat betrokkene op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra het door klager betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klager zal vergoeden.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. R.P. van Eerde en mr. J.W. Frieling (rechterlijke leden) en A.M.H. Homminga AA en drs. R.G. Bosman RA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen/kan klager en/of betrokkenedan wel de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.