ECLI:NL:TACAKN:2015:117 Accountantskamer Zwolle 15/622 Wrakingsverzoek

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:117
Datum uitspraak: 23-10-2015
Datum publicatie: 23-10-2015
Zaaknummer(s): 15/622 Wrakingsverzoek
Onderwerp:
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Wrakingsverzoek afgewezen. Voor het overgrote deel is het verzoek te laat gedaan en voor zover het verzoek tijdig is gedaan, is het ongegrond. Anders dan verzoekster meent, heeft de voorzitter van de Accountantskamer geen enkele bemoeienis met organisatorische aspecten, waaronder toedeling van zaken, van het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Toepassing van de anti-misbruik bepaling omdat verzoekster stelt niet te zullen berusten in welke haar onwelgevallige uitspraak dan ook en de leden van de wrakingskamer in dat geval ook als ‘besmet’ te beschouwen, waardoor het wrakingsverzoek is ingegeven door verzoeksters wens om bij voorbaat gelijk te krijgen.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) op het wrakingsverzoek in de zaak met nummer 15/622 Wtra AK van 23 oktober 2015 van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

X B.V. ,

gevestigd te [plaats1],

K L A A G S T E R ,

vertegenwoordigd door [A] RA,

t e g e n

drs. Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. F.C.M. van der Velden.

1 .         Het verloop van de procedure

1.1       Klaagster heeft bij brief van 7 oktober 2015, ontvangen door de Accountantskamer op 8 oktober 2015, een verzoek ingediend tot wraking van de volgende leden van de kamer die de door klaagster ingediende klacht behandelt:

- mr. [voorzitter], voorzitter van de Accountantskamer (hierna: mr. [voorzitter]);

- mr. [rechter1], rechterlijk lid (hierna: mr. [rechter1]);

- drs. [accountant1] RA, accountantslid (hierna: drs. [accountant1] RA).

1.2       Mr. [voorzitter] heeft de wrakingskamer van de Accountantskamer (de wrakingskamer) schriftelijk, mede namens mr. [rechter1] en drs. [accountant1] RA meegedeeld dat zij niet berusten in het tegen hen ingediende wrakingsverzoek.

1.3       Op 9 oktober 2015 hebben mr. [rechter1] en drs. [accountant1] RA ieder voor zich telefonisch en voorafgaand aan de behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting, aan de secretaris van de wrakingskamer bevestigd dat zij op 8 oktober 2015 overleg hebben gehad met mr. [voorzitter] en dat zij niet berusten in het tegen hen ingediende wrakingsverzoek.

1.4       Het verzoek is ter zitting van 9 oktober 2015 behandeld door de wrakingskamer. Klaagster was daar vertegenwoordigd door [A] RA, bijgestaan door [B]. Betrokkene heeft via zijn raadsvrouw laten weten niet bij de zitting aanwezig te zullen zijn. De gewraakte leden van de Accountantskamer hebben ervan afgezien om te worden gehoord.

2.         De vaststaande feiten

2.1       Op 17 juni 2013 heeft de Accountantskamer uitspraak gedaan in de zaak met nummer 12/1612 Wtra AK met betrekking tot de klacht van mr. [advocaat] tegen [A] RA.

2.2       Op 30 april 2015 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) uitspraak gedaan (zaaknummer AWB 13/517) op het hoger beroep van [A] RA tegen de onder 2.1 vermelde uitspraak. Lid van de kamer die deze uitspraak heeft gedaan was onder meer mr. [C] (hierna: mr. [C]).

2.3       Op 7 maart 2014 heeft de Accountantskamer uitspraak gedaan in de zaak met nummer 12/251 Wtra AK met betrekking tot de klacht van X B.V. (thans ook klaagster) tegen drs. Y RA.

2.4       Op 24 augustus 2015 heeft de Accountantskamer uitspraak gedaan in de zaak met nummer 14/3184 Wtra AK met betrekking tot de klacht van klaagster tegen prof. drs. [D] RA .

2.5       Op 23 maart 2015 heeft klaagster opnieuw een klacht ingediend tegen drs. Y RA. Dit betreft de onderhavige zaak met nummer 15/622 Wtra AK.

2.6       Bij brief van 19 mei 2015 heeft de voorzitter van de Accountantskamer, mr. [voorzitter], klaagster en betrokkene in de zaak met nummer 15/622 Wtra AK onder meer als volgt geïnformeerd:

Mr. Van der Velden heeft mij bij brief van 1 mei j.l. allereerst verzocht de klacht in de eerste twee onderdelen kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren en de klacht wat betreft het tweede en derde onderdeel kennelijk ongegrond te verklaren.

Ik acht het niet opportuun, in casu mede met het oog op art. 39.3 Wtra, dit verzoek toe te wijzen.

Subsidiair heeft mr. Van der Velden verzocht haar een nieuwe termijn voor het indienen van een verweerschrift te verlenen en dat het verweerschrift zich voorshands mag beperken tot de ontvankelijkheidsvraag.

Ik acht het opportuun om dit verzoek in te willigen in dier voege dat het verweerschrift v.w.b. de eerste 2 klachten zich mag beperken tot de ontvankelijkheidsvraag, doch voor wat betreft de derde klacht (waarbij mr. Van der Velden het ontvankelijkheidsverweer niet heeft gevoerd) zal direct inhoudelijk verweer moeten worden ingediend.

Dit verweerschrift dient binnen 1 maand na heden te zijn ingediend.

2.7       De Accountantskamer heeft klaagster bij brief van 24 juni 2015 uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van de zaak met nummer 15/622 Wtra AK op de zitting op 9 oktober 2015. In die brief is klaagster tevens medegedeeld dat de Accountantskamer dan als volgt is samengesteld: mr. [voorzitter] als voorzitter, mr. [rechter1], mr. [rechter2], drs. [accountant1] RA, [accountant2] AA als leden en [secretaris] als secretaris.

3.         Het verzoekschrift van 7 oktober 2015

3.1       Klaagster heeft in haar verzoekschrift en ter zitting - kort gezegd - aangevoerd dat de redenen voor haar wrakingsverzoek als volgt luiden.

3.1.1    Ten aanzien van mr. [rechter1] voert klaagster samengevat aan dat hij lid was van de kamer die de uitspraak van de Accountantskamer van 17 juni 2013 heeft gedaan.

3.1.2    Ten aanzien van drs. [accountant1] RA voert klaagster samengevat aan dat hij lid was van de kamer die de uitspraken van de Accountantskamer van 17 juni 2013 en 24 augustus 2015 heeft gedaan.

3.1.3    Ten aanzien van mr. [voorzitter] voert klaagster samengevat aan dat hij lid was van de kamer die de uitspraken van de Accountantskamer van 17 juni 2013 en 24 augustus 2015 heeft gedaan. Tevens voert klaagster aan dat mr. [voorzitter] ten onrechte de door haar ingediende klacht heeft beperkt (zie 2.6). Tenslotte voert klaagster aan dat mr. [voorzitter] er niet voor heeft gewaakt dat mr. [C], verondersteld lid van de Accountantskamer, deel heeft uitgemaakt van de meervoudige kamer van het CBb die heeft geoordeeld over het hoger beroep (zie 2.2) tegen de uitspraak van de Accountantskamer van 17 juni 2013.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent het wrakingsverzoek overweegt de wrakingskamer het volgende.

4.1       Op grond van artikel 34 Wtra kan de voorzitter of elk van de leden die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de onpartijdigheid van de Accountantskamer schade zou kunnen leiden.

Op het verzoek zijn de artikelen 513 tot en met 515 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van overeenkomstige toepassing. Ingevolge artikel 513, eerste lid Sv wordt het verzoek gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. De Accountantskamer zoekt voorts aansluiting bij het in de rechtbank Overijssel geldende Wrakingsprotocol, zoals dat op 17 december 2013 door het bestuur van die rechtbank is vastgesteld (hierna: het Wrakingsprotocol).

allereerst en vooraf

4.2       Klaagster stelt dat, nu zij geen schriftelijke volmacht van mr. [rechter1] en drs. [accountant1] RA aan mr. [voorzitter] heeft gezien en evenmin een schriftelijke reactie van hen waarin zij vermelden dat zij niet berusten in het tegen hen ingediende wrakingsverzoek, mr. [rechter1] en drs. [accountant1] RA in dit verzoek hebben berust.

4.3       De wrakingskamer overweegt dat de onder 4.1 vermelde artikelen Sv noch het Wrakingsprotocol voorschrijven dat de gewraakte leden de wrakingskamer moeten meedelen dat zij niet berusten in het wrakingsverzoek, laat staan dat daarvoor een verplichte vorm is voorgeschreven. Integendeel, slechts in het geval van berusting dient het betrokken lid, op grond van artikel 8.3 van het Wrakingsprotocol, de secretaris van de wrakingskamer te informeren. Klaagsters conclusie dat mr. [rechter1] en drs. [accountant1] RA in het verzoek hebben berust, is derhalve onjuist. Dit geldt te meer nu zij telefonisch aan de secretaris van de wrakingskamer hebben bevestigd niet te berusten in het tegen hen ingediende wrakingsverzoek.

ten aanzien van mr. [rechter1]

4.4       Bij brief van 24 juni 2015 (zie 2.7) heeft de Accountantskamer klaagster op de hoogte gesteld van de namen van de leden van de kamer die de klacht in de zaak met nummer 15/622 Wtra AK behandelen. Er is geen reden om aan te nemen dat klaagster deze brief niet op 25 juni 2015 of kort daarna heeft ontvangen. Klaagster was uiterlijk op de dag nadat de onder 2.1 vermelde uitspraak is gedaan, op de hoogte van deze uitspraak. Daarmee is zij in de zin van artikel 513, eerste lid Sv uiterlijk op 25 juni 2015 bekend geworden met de omstandigheid dat mr. [rechter1] lid was van de behandelende kamer in de zaak die tot de uitspraak van 17 juni 2013 heeft geleid en dat hij tevens lid is van de kamer die de zaak met nummer 15/622 Wtra AK zou behandelen op 9 oktober 2015. Nu het wrakingsverzoek pas is ingediend op 7 oktober 2015, ontvangen door de Accountantskamer op 8 oktober 2015, derhalve één dag voor de zitting, is het verzoek ten aanzien van mr. [rechter1] niet gedaan zodra de feiten en omstandigheden als bedoeld onder 4.1 aan klaagster bekend geworden zijn. Mitsdien is klaagster niet ontvankelijk in het door haar ingediende wrakingsverzoek, voor zover dit is gericht tegen mr. [rechter1].

ten aanzien van drs. [accountant1] RA

4.5       Bij brief van 24 juni 2015 (zie 2.7) heeft de Accountantskamer klaagster op de hoogte gesteld van de namen van de leden van de kamer die de klacht in de zaak met nummer 15/622 Wtra AK behandelen. Er is geen reden om aan te nemen dat klaagster deze brief niet op 25 juni 2015 of kort daarna heeft ontvangen. Klaagster was uiterlijk op de dag nadat de onder 2.1 en 2.4 vermelde uitspraken zijn gedaan, op de hoogte van deze uitspraken. Daarmee is zij in de zin van artikel 513, eerste lid Sv uiterlijk op 25 augustus 2015 bekend geworden met de omstandigheid dat drs. [accountant1] RA lid was van de behandelende kamers in de zaken die tot de uitspraken van 17 juni 2013 en 24 augustus 2015 hebben geleid en dat hij tevens lid is van de kamer die de zaak met nummer 15/622 Wtra AK zou behandelen op 9 oktober 2015. Nu het wrakingsverzoek pas is ingediend op 7 oktober 2015, ontvangen door de Accountantskamer op 8 oktober 2015, derhalve één dag voor de zitting, is het verzoek ten aanzien van drs. [accountant1] RA niet gedaan zodra de feiten en omstandigheden als bedoeld onder 4.1 aan klaagster bekend geworden zijn. Mitsdien is klaagster ook niet ontvankelijk in het door haar ingediende wrakingsverzoek, voor zover dit is gericht tegen drs. [accountant1] RA.

ten aanzien van mr. [voorzitter]

4.6       Klaagster heeft niet gesteld en dit is evenmin anderszins gebleken dat zij de onder 2.4 vermelde brief met de daarin opgenomen procedurele beslissing van de voorzitter van de Accountantskamer, niet op 20 mei 2015 of kort daarna heeft ontvangen. Bij brief van 24 juni 2015 (zie 2.7) heeft de Accountantskamer klaagster op de hoogte gesteld van de namen van de leden van de kamer die de klacht in de zaak met nummer 15/622 Wtra AK behandelen. Er is geen reden om aan te nemen dat klaagster deze brief niet op 25 juni 2015 of kort daarna heeft ontvangen. Klaagster was uiterlijk op de dag nadat de onder 2.1 en 2.4 vermelde uitspraken zijn gedaan, op de hoogte van deze uitspraken. Daarmee is zij in de zin van artikel 513, eerste lid Sv uiteindelijk uiterlijk op 25 augustus 2015 bekend geworden met de procedurele beslissing van 19 mei 2015 en met de omstandigheid dat mr. [voorzitter] lid was van de behandelende kamers in de zaken die tot de uitspraken van 17 juni 2013 en 24 augustus 2015 hebben geleid en dat hij tevens lid is van de kamer die de zaak met nummer 15/622 Wtra AK zou behandelen op 9 oktober 2015. Nu het wrakingsverzoek pas is ingediend op 7 oktober 2015, ontvangen door de Accountantskamer op 8 oktober 2015, is het verzoek ten aanzien van mr. [voorzitter] niet gedaan zodra de feiten en omstandigheden als bedoeld onder 4.1 aan verzoeker bekend geworden zijn. Mitsdien is klaagster in zoverre niet ontvankelijk in het door haar tegen mr. [voorzitter] ingediende wrakingsverzoek.

4.7       Het laatste argument voor haar wrakingsverzoek ten aanzien van mr. [voorzitter] ziet op het feit dat mr. [C], verondersteld lid van de Accountantskamer, deel heeft uitgemaakt van de meervoudige kamer van het CBb die heeft beslist (zie 2.2) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de Accountantskamer van 17 juni 2013 (zie 2.1). Klaagster heeft daarbij aangevoerd dat zij eerst in de week van 27 september 2015 tot en met 3 oktober 2015 kennis heeft genomen van het feit dat mr. [C] een collega was van de onder 2.4 genoemde prof. drs. [D] RA. Gelet daarop is het op 7 oktober 2015, ontvangen door de Accountantskamer op 8 oktober 2015, ingediende, tegen mr. [voorzitter] gerichte wrakingsverzoek niet gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan klaagster bekend geworden zijn, maar wel zo spoedig mogelijk daarna, zodat klaagster in zoverre ontvankelijk is in haar verzoek.

4.8       Bij de inhoudelijke beoordeling van het verzoek stelt de wrakingskamer voorop dat een rechter, waaronder begrepen een tuchtrechter, moet worden vermoed uit hoofde van zijn aanstelling onbevooroordeeld en onpartijdig te zijn. Van een deugdelijke grond voor wraking kan eerst worden gesproken indien sprake is van feiten en omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de rechtzoekende persoonlijk, dan wel aangaande een standpunt in de zaak een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. De vrees dat zulks het geval is, dient bovendien objectief gerechtvaardigd te zijn, hetgeen wil zeggen dat niet voldoende is dat degene die de rechter wraakt niet gelooft in diens onpartijdigheid.

4.9       Naar de wrakingskamer heeft begrepen, heeft klaagster zich in de kern op het standpunt gesteld dat mr. [voorzitter] een vooringenomenheid koestert aangaande standpunten in de zaak omdat hij er niet voor heeft gewaakt dat mr. [C] deel heeft uitgemaakt van de meervoudige kamer van het CBb, die uitspraak heeft gedaan in de onder 2.2 vermelde zaak. Dienaangaande stelt de wrakingskamer voorop dat mr. [C] sinds 1 januari 2012 niet meer als rechterlijk lid is verbonden aan de Accountantskamer. Voorts overweegt de wrakingskamer dat bij de Wtra is geregeld dat de Accountantskamer een voorzitter heeft, in dit geval mr. [voorzitter], en dat aan deze een aantal specifieke bevoegdheden is toegekend vooral met betrekking tot de organisatie (van de Accountantskamer). Hieruit volgt echter op geen enkele wijze dat de voorzitter formeel, dan wel informeel, invloed heeft op de organisatie van het CBb, laat staan op de samenstelling van de kamers van het CBb. Integendeel, van het CBb en van elk van zijn leden wordt verwacht dat hij of zij in onafhankelijkheid en onpartijdigheid een oordeel geven over de voorgelegde zaken. Dat dit feitelijk anders is (geweest), mist iedere feitelijke onderbouwing. In zoverre faalt derhalve het verzoek en is dit ongegrond.

tenslotte

4.10     Voor zover klaagster ter zitting heeft willen stellen dat de wrakingskamer uit eigener beweging argumenten moet zoeken in de door klaagster overgelegde stukken, die kunnen dienen ter onderbouwing van haar wrakingsverzoek, is de wrakingskamer van oordeel dat deze stelling geen steun vindt in het recht.

4.11     Gelet op de inhoud van het wrakingsverzoek, gelet op de verklaring van klaagster ter zitting dat zij bij een haar onwelgevallige uitkomst van dit wrakingsverzoek, de leden van de wrakingskamer eveneens als ‘besmet’ zal beschouwen, en gelet op de verklaring van klaagster ter zitting dat zij niet zal berusten in welke onwelgevallige uitkomst dan ook, ziet de wrakingskamer aanleiding om toepassing te geven aan artikel 515, vierde lid Sv. De wrakingskamer stelt vast dat, nu klaagster haar verzoek slechts lijkt te doen om bij voorbaat haar gelijk te doen krijgen, sprake is van misbruik van het rechtsmiddel wraking en zal daarom bepalen dat een volgend verzoek om wraking niet in behandeling zal worden genomen.

5.         De beslissing

De wrakingskamer:

5.1       verklaart het wrakingsverzoek ten aanzien van mr. [rechter1] en drs. [accountant1] RA niet-ontvankelijk;

5.2       verklaart het wrakingsverzoek ten aanzien van mr. [voorzitter] niet-ontvankelijk en voor zover het ontvankelijk is, ongegrond, zoals hiervoor overwogen;

5.3       bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van klaagster in de procedure met nummer 15/622 Wtra AK niet in behandeling zal worden genomen.

Aldus beslist door W.F. Boele, voorzitter, mr. C.H. de Haan, rechterlijk lid, en D.J. ter Harmsel AA, accountantslid, in aanwezigheid van mr. H.J. Haanstra, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2015.

_________                                                                              __________

secretaris                                                                                voorzitter

Deze uitspraak is  aan partijen verzonden op:______________________________