ECLI:NL:TACAKN:2015:113 Accountantskamer Zwolle 15/784 Wtra AK
ECLI: | ECLI:NL:TACAKN:2015:113 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-10-2015 |
Datum publicatie: | 12-10-2015 |
Zaaknummer(s): | 15/784 Wtra AK |
Onderwerp: | |
Beslissingen: |
|
Inhoudsindicatie: | OM-klacht inzake het bewust indienen van onjuiste aangiften BTW gegrond. De flagrante schending van de beroepsregels leidt tot de maatregel van doorhaling, onder bepaling van de duur van niet-inschrijving op 10 jaren. |
ACCOUNTANTSKAMER
BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/784 Wtra AK van 12 oktober 2015 van
HET OPENBAAR MINISTERIE ,
Functioneel Parket, eenheid Rotterdam,
vertegenwoordigd door officier van justitie mr. C.E.J. Backer,
K L A G E R ,
gemachtigde: drs. R.E. Dohmen RA AA,
t e g e n
Y ,
voorheen registeraccountant,
kantoorhoudende te [plaats1],
B E T R O K K E N E ,
raadsman: mr. G. Kattenberg.
1. Het verloop van de procedure
1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:
- het op 13 april 2015 ingekomen klaagschrift van 2 april 2015, met bijlagen;
- de op 3 juni 2015 ingekomen brief van gelijke datum van de raadsman van betrokkene;
- de op 8 juni 2015 ingekomen brief van gelijke datum van de gemachtigde van klager;
- de op 9 juli 2015 ingekomen brief van gelijke datum van de raadsman van betrokkene, waarin wordt medegedeeld dat betrokkene afziet van het indienen van een verweerschrift;
- de op 20 augustus 2015 ingekomen brief van 19 augustus 2015 van de raadsman van betrokkene, met als bijlage een afschrift van een brief van betrokkene aan de ledenadministratie van de Nba, waarin de doorhaling van betrokkene in het register wordt verzocht.
1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 31 augustus 2015, waar zijn verschenen ‑ aan de zijde van klager - zijn vertegenwoordiger, de officier van justitie mevr. mr. C.E.J. Backer, en zijn gemachtigde, drs. R.E. Dohmen RA AA, verbonden aan de belastingdienst/FIOD te Eindhoven, en ‑ aan de zijde van betrokkene ‑ Y RA in persoon, bijgestaan door mr. G. Kattenberg, advocaat te Amsterdam.
1.3 Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten en/of toegelicht. Voorts hebben partijen doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.
2. De vaststaande feiten
Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.
2.1 Betrokkene was van [datum1] tot [datum2] als registeraccountant ingeschreven in het register van het NIVRA (thans: van de Nba). Hij hield praktijk onder de naam “Y Accountancy” in [plaats1].
2.2 Begin 2013 is de Belastingdienst begonnen met een boekenonderzoek bij de vennootschappen van betrokkene. De aankondiging van het onderzoek betrof een invorderingsonderzoek/liquiditeitsonderzoek bij [A] Beheer B.V. (hierna: [A]), Y Accountancy B.V. (hierna: Y Accountancy) en [B] Administrateurs B.V. (hierna: [B]) inzake de inkomende en uitgaande geldstromen 2012, alsmede de juistheid en tijdigheid van de gedane aangiften omzetbelasting 2012 en volgende van de tussen genoemde rechtspersonen bestaande “Fiscale eenheid [A] Beheer B.V., Y Accountancy B.V. c.s.” (hierna: de fiscale eenheid) en van [B]. De reden voor dit onderzoek was dat de vennootschappen onvoldoende aan de fiscale verplichtingen en afspraken voldeden. Kort na het eerste bezoek zijn aanvullende gegevens over eerdere jaren gevraagd, waarna op 25 februari 2013 werd besloten om een volledig onderzoek (inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, omzetbelasting en loonbelasting) in te stellen over de jaren 2008 tot en met 2012 bij de voornoemde rechtspersonen en de fiscale eenheid. De bevindingen uit het boekenonderzoek waren reden om op 2 december 2013 tijdens het tripartite overleg (TPO) te besluiten om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen, waarin naast de holding [A] ook de werkmaatschappij Y Accountancy onderwerp van onderzoek werd.
2.3 Onder leiding van de officier van justitie hebben opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIOD kantoor Arnhem in de periode tussen 2 december 2013 en 1 april 2014 een strafrechtelijk onderzoek uitgevoerd naar het indienen van opzettelijk onjuist ingevulde aangiften omzetbelastingbelasting van het accountantskantoor (Y Accountancy) en de holding ([A]) over de periode 1 januari 2009 tot en met 31 december 2012.
2.4 Betrokkene is, naast (middellijk of onmiddellijk) enig aandeelhouder, feitelijk leidinggevende/beleidsbepaler van beide onder 2.3 vermelde vennootschappen en wordt verdacht van het (doen) invullen van de bedoelde opzettelijk onjuiste belastingaangiften. Daarnaast wordt vermoed dat de jaarrekening van Y Accountancy over het jaar 2011 opzettelijk onjuist is opgemaakt.
2.5 Uit de resultaten van het strafrechtelijk onderzoek is naar voren gekomen:
- dat een werkneemster van [B] in het financieel boekhoudpakket AFAS de administratie bijhield van [A], Y Accountancy en [B];
- dat uit een overzicht in AFAS bleek wat maandelijks aan omzetbelasting door [A] en Y Accountancy moest worden aangegeven, welk overzicht vervolgens door genoemde werkneemster aan betrokkene werd gegeven;
- dat de periodieke aangiften omzetbelasting van [A] en Y Accountancy onder de fiscale eenheid werden gedaan;
- dat betrokkene:
· op het periodieke aangifteformulier omzetbelasting handmatig aantekende de hoeveelheid waarmee de te betalen omzetbelasting voor de betreffende maandaangifte moest worden verminderd/aangepast;
· genoemde werkneemster verzocht de omzet en de te betalen omzetbelasting debet te boeken, waardoor de periodiek te betalen omzetbelasting werd verlaagd;
· de werkneemster vervolgens de administratie liet aanpassen in AFAS zoals hij het aangepast wilde hebben;
- dat de werkneemster daarna aan een collega mailde dat de periodieke aangifte omzetbelasting in AFAS klaarstond om naar de Belastingdienst te worden verzonden;
- dat deze collega vervolgens de klaarstaande aangiften naar de Belastingdienst verzond en na het verzenden controleerde of de aangiften omzetbelasting van de fiscale eenheid bij de Belastingdienst waren aangekomen;
- dat volgens de Belastingdienst door voornoemde aanpassingen een bedrag van ruim € 100.000,- in de periode 2009-2012 te weinig omzetbelasting is afgedragen;
- dat betrokkene na afloop van het betreffende jaar tegen de werkneemster zei welke voorafgaande journaalposten in AFAS moesten worden geboekt en vervolgens zelf de jaarrekeningen 2009-2011 opmaakte;
- dat door de manier van boeken, via de voorafgaande journaalposten, het zicht op de nog verschuldigde omzetbelasting aan het eind van het jaar in de periode 2009-2011 ontbreekt.
2.6 In het door klager overgelegde eindprocesverbaal in verband met het hiervoor vermelde strafrechtelijke onderzoek staat onder meer:
“ IV-4-4 Resumé
Gelet op de volgende aanwijzingen, nl. dat:
- (…) van de Belastingdienst een boekenonderzoek heeft ingesteld bij
[A] Beheer BV, Y Accountancy BV en [B] Administrateurs BV en het conceptrapport van 24 juni 2013 heeft gemaakt;
- (…) mij, verbalisant, op 26 maart 2014 het jaarrapport 2011 van
Y Accountancy BV te [plaats1] heeft verstrekt (DOC-008).
- (…) op het jaarrapport heeft vermeld dat hij het jaarrapport heeft
ontvangen van Y op 11 februari 2013.
- Y verklaart het jaarrapport 2011 van Y Accountancy BV (DOC-
008) te hebben verstrekt aan de Belastingdienst op 11 februari 2013 in verband met
het boekenonderzoek;
- Y verklaart dat hij het jaarrapport 2011 van Y Accountancy BV
heeft opgemaakt;
- Y verklaart dat de juiste balanspositie qua nog verschuldigde
omzetbelasting op 31-12-2010 niet juist is opgenomen in het jaarrapport 2011 van
Y Accountancy BV en dat hij, Y, in 2011 de verschuldigde
BTW verrekend heeft met rekening courant en dat helemaal fout is.
- in het conceptrapport van 24 april 2013 van de Belastingdienst staat:
• dat de juiste verplichtingen niet blijken uit de balans in de jaarrekeningen van [A] Beheer BV en Y Accountancy BV in 2009-2011;
• dat de Belastingdienst een berekening heeft gemaakt van de herrekende balanspost omzetbelasting op 31-12-2010 en 31-12-2011 die afwijkt van de balanspost omzetbelasting zoals die is opgenomen in het jaarrapport 2011 van Y Accountancy BV;
• dat in 2011 niet alleen stelselmatig onjuiste aangiften omzetbelasting werden ingediend als gevolg van het feit dat er minder werd afgedragen dan uit de financiële administratie is gebleken maar dat binnen de financiële administratie ook nog kunstmatig de hoogte van de te betalen omzetbelasting werd verlaagd. Er wordt aangegeven welke herstelboekingen, jourmaalposten, zouden moeten worden gemaakt in de financiële administratie van Y Accountancy BV om het voorgaande te herstellen.
- de Belastingdienst, naast andere bedragen ter zake van omzetbelastingcorrecties
naar aanleiding van het boekenonderzoek, in het jaar 2011 in totaal € 31.985
(€ 6.850 + € 25.1 35) te weinig aangegeven omzetbelasting heeft nageheven met dagtekening 24 december 2013 ten name van Fiscale eenheid [A] Beheer BV, Y Accountancy BV c.s.
…bestaat het vermoeden dat de jaarrekening 2011 van Y Accountancy BV valselijk is
opgemaakt door Y om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen
gebruiken, gepleegd te [plaats2] en/of [plaats1], althans in Nederland. Strafbaar gesteld bij artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, gepleegd in de periode 2011-2013.”.
3. De klacht
3.1 Betrokkene heeft gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels en met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.
3.2 Ten grondslag aan de klacht ligt, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klager gegeven toelichting:
a) dat betrokkene de op en na 28 april 2009 ingediende aangiften omzetbelasting van maart 2009 tot en met december 2012 opzettelijk onjuist heeft gedaan en
b) dat betrokkene de jaarrekening van Y Accountancy over het boekjaar 2011 (in het klaagschrift staat kennelijk abusievelijk: 2012), gedateerd d.d. 7 maart 2012 valselijk heeft opgemaakt (wat betreft de daarin vermelde en/of daaruit blijkende verschuldigde omzetbelasting, zo begrijpt de Accountantskamer),
hetgeen volgens klager niet alleen strafbaar is op grond van art. 69 lid 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen juncto artikel 225 lid 1 dan wel artikel 336 van het Wetboek van Strafrecht, maar daarnaast in strijd is met het fundamentele beginsel "integriteit" als bedoeld in artikel A-100.4 sub a. en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-110 van de Verordening gedragscode (RA’s) (hierna: VGC).
4. De gronden van de beslissing
Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.
4.1 Op grond van artikel 33 Wet op de Registeraccountants (oud, hierna: Wet RA) en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen, onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep. Hierbij verdient opmerking dat een accountant, ook nadat hij is uitgeschreven uit het accountantsregister, tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor handelen of nalaten dat zich heeft voorgedaan in de periode dat hij nog wel ingeschreven stond.
4.2 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaats had in de periode van 1 januari 2007 tot 4 januari 2014, worden getoetst aan de in die periode geldende VGC en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.
4.3 Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel 3.2.a dient het volgende.
4.4.1 De resultaten van het onderzoek zoals vermeld onder 2.5 zijn door betrokkene niet betwist. Betrokkene heeft ter zitting bevestigd dat hij ten tijde van het doen van de desbetreffende aangiften omzetbelasting zich ervan bewust was dat hij die ten onrechte deed. Hiermee is tuchtrechtelijk voldoende aannemelijk geworden dat betrokkene de aangiften omzetbelasting over maart 2009 tot en met december 2012 van de fiscale eenheid telkens bewust onjuist heeft gedaan.
4.4.2 Het gedrag van betrokkene moet worden aangemerkt als oneerlijk en onoprecht handelen in zijn zakelijke betrekkingen en in strijd met de voor betrokkene relevante wet- en regelgeving. Het feit dat betrokkene nadien openheid van zaken heeft gegeven en heeft meegewerkt aan de onder 2.2 en 2.5 vermelde onderzoeken - wat daar overigens ook van zij - doet daaraan niet af. Betrokkene heeft met zijn handelen ook het accountantsberoep in diskrediet gebracht. Het is aldus in strijd met de fundamentele beginselen "integriteit" en "professioneel gedrag" als bedoeld in artikel A-100.4 onder a. en e. en nader uitgewerkt in de hoofdstukken A-110 en A-150 van de VGC. Dit onderdeel van de klacht dient dan ook gegrond te worden verklaard.
4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel 3.2.b dient het volgende.
4.5.1 Klager heeft met betrekking tot dit klachtonderdeel onder verwijzing naar het onder 2.6 vermelde proces-verbaal aangevoerd dat de jaarrekening van Y Accountancy van het jaar 2011 door betrokkene vermoedelijk valselijk is opgemaakt. Naar de Accountantskamer begrijpt, ziet de klacht er op dat de balanspost omzetbelasting tot een te laag bedrag is opgenomen in voormelde jaarrekening.
4.5.2 Betrokkene heeft ter zitting betwist dat de balanspost omzetbelasting in de jaarrekening van Y Accountancy van het jaar 2011 tot een te laag bedrag is opgenomen.
4.5.3 De Accountantskamer is van oordeel dat klager dit deel van de klacht onvoldoende heeft onderbouwd. De Accountantskamer neemt daarbij in aanmerking dat klager in zijn klaagschrift niets naders ter staving van dit klachtonderdeel heeft aangevoerd dan het uit het onder 2.6 vermelde proces-verbaal afgeleide vermoeden. Dit klemt te meer nu de Accountantskamer uit de feiten afleidt dat vanwege het bestaan van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting alleen [A] in verband met de omzetbelasting een schuld aan (en eventueel een vordering op) de Belastingdienst zou kunnen hebben.
4.6 Op grond van het hiervoor overwogene dient de klacht op dit onderdeel ongegrond te worden verklaard.
4.7 Nu de klacht (gedeeltelijk) gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen.
4.7.1 Bij de beslissing omtrent het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van de vergrijpen van betrokkene en de omstandigheden waaronder deze zich hebben voorgedaan.
4.7.2 De Accountantskamer neemt in aanmerking dat betrokkene gedurende een periode van jaren en met een aanzienlijke frequentie (maandelijks) bewust verkeerde aangiften omzetbelasting heeft gedaan. Voldoende aannemelijk is geworden dat het daarmee gemoeide fraudebedrag ruim € 100.000,- beloopt. Betrokkene heeft bovendien verklaard niet de intentie te hebben gehad de te weinig aangegeven omzetbelasting door middel van suppleties alsnog aan te geven en af te dragen. Wat betreft de bewustheid merkt de Accountantskamer nog op dat betrokkene als reden voor zijn handelen liquiditeitsproblemen heeft aangevoerd, terwijl hij in die jaren wel verplichtingen is aangegaan met betrekking tot het huren en inrichten van een bedrijfspand en het leasen van een auto (Volvo XC 90).
4.7.3 Met zijn handelen heeft betrokkene eerdergenoemde fundamentele beginselen "integriteit" en "professioneel gedrag" op flagrante wijze geschonden . De Accountantskamer acht in deze klachtzaak alles overziende dan ook de maatregel van doorhaling van de inschrijving van de accountant in het register als bedoeld in artikel 2, onder e. Wtra passend en geboden, onder bepaling van de termijn dat betrokkene niet opnieuw kan worden ingeschreven op de maximale duur van tien jaren.
4.7.4 Dat betrokkene, overigens eerst na de start van een strafrechtrechtelijk onderzoek, alle medewerking zou hebben verleend aan de onder 2.2 en 2.5 vermelde onderzoeken, doet daar niet aan af en is derhalve geen aanleiding om de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in het register kan worden ingeschreven te bekorten.
4.7.5 Gelet op de uitschrijving van betrokkene uit het register is er onvoldoende reden om deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.8 Op grond van al het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.
5. Beslissing
De Accountantskamer:
- verklaart de klacht in onderdeel 3.2.a gegrond;
- legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van doorhaling van de inschrijving van de accountant in het register als bedoeld in artikel 2, onder e. Wtra, welke maatregel ingaat op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden èn de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd;
- bepaalt de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in het register kan worden ingeschreven op 10 (tien) jaren;
- verklaart de klacht in onderdeel 3.2.b ongegrond;
· verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;
· verstaat dat betrokkene op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra het door klager betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,- (zeventig euro) aan klager zal vergoeden.
Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. A.L. Goederee en mr. C.H. de Haan (rechterlijke leden), H. Geerlofs AA en drs. W.J. Schoonderbeek RA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2015.
_________ __________
secretaris voorzitter
Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________
Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen klager en/of betrokkene dan wel de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.