ECLI:NL:TACAKN:2015:105 Accountantskamer Zwolle 15/830 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:105
Datum uitspraak: 14-09-2015
Datum publicatie: 14-09-2015
Zaaknummer(s): 15/830 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klacht over accountant die in opdracht van advocatenkantoor, die een geschil heeft met een voormalig cliënt, bankafschriften heeft vergeleken met en heeft gerapporteerd over een door dat advocatenkantoor opgesteld financieel overzicht van ontvangsten en betalingen op derdengeldrekeningen. Geconstateerd wordt dat de rapportage duidelijk is in wat wel en wat niet is gedaan en dat de bewoordingen meer feitelijk zijn dan concluderend, terwijl betrokkene van zijn opdrachtgever heeft geëist dat die de rapportage alleen tezamen met de opdrachtbevestiging mocht openbaren. Dit alles kan de toets der kritiek doorstaan. Tevens zijn andere klachtonderdelen over de inhoud van de rapportage hetzij feitelijk onjuist dan wel onvoldoende onderbouwd. Tot slot, het klachtonderdeel dat betrokkene niet objectief heeft gehandeld, is evenmin onderbouwd. Volgt ongegrondverklaring van de klacht.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/830 Wtra AK van 14 september 2015 van

X B.V. ,

zaakdoende te [plaats1],

K L A A G S T E R ,

gemachtigd vertegenwoordiger: [A],

t e g e n

drs. Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. J.K.A. van Loo.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 17 april 2015 ingekomen klaagschrift van 15 april 2015, met bijlagen;

-        het op 17 juni 2015 ingekomen verweerschrift van dezelfde datum, met bijlagen;

-        de op 26 juni 2015 ingekomen brief van klaagster van 25 juni 2015, met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 13 juli 2015 waar zijn verschenen - aan de zijde van klaagster - haar daartoe gemachtigde vertegenwoordiger [A] en - aan de zijde van betrokkene - drs. Y RA in persoon, bijgestaan door mr. J.K.A. van Loo, advocaat te Amsterdam.

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten en/of toegelicht (klaagster aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sedert [datum] ingeschreven in het register van de koninklijke Nederlandse beroepsorganisatie van accountants (het Nba, voorheen het NIVRA), thans als openbaar accountant. Hij is verbonden aan [B] B.V. te [plaats2] (hierna: [B]).

2.2       Klaagster is een onderneming van [C], die in geschil is geraakt met haar voormalige advocaat, mr. [advocaat1] (die te [plaats3] praktijk voerde onder de naam “[D] Advocaten”).

2.3       Uit een vonnis van de rechtbank Den Haag van 12 november 2014 in een civiele procedure van klaagster tegen mr. [advocaat1] blijkt dat mr. [advocaat1] grotendeels in het gelijk is gesteld, maar ook dat mr. [advocaat1] aan klaagster dient te voldoen een bedrag van € 29.368,70, bestaande uit het resterend saldo van € 11.967,83 van het ten behoeve van klaagster aangehouden bedrag op de derdengeldrekening van het kantoor van mr. [advocaat1] en een bedrag van € 17.400,87 aan gelden die zonder rechtsgrond van die derdengeldrekening aan mr. [advocaat1] waren overgeboekt. De civiele rechter heeft daarbij - na verhoor onder ede van mr. [advocaat1] en diens echtgenote mw. mr. [advocaat2] (hierna: mw. [advocaat2]) - geoordeeld dat bewezen is dat een kasopname van € 4.500,- d.d. 16 oktober 2006 door mr. [advocaat1] aan [C] is overhandigd. [C] en [A] hebben tegen het echtpaar [advocaat1 en advocaat2] aangifte gedaan van meineed en klaagster heeft tegen genoemd vonnis van 12 november 2014 hoger beroep ingesteld.

2.4       In het kader van genoemde civiele procedure heeft mw. [advocaat2] als bestuurder van de stichting “Beheer Derdengelden [D] Advocaten” (hierna: de Stichting) [B]/betrokkene benaderd met specifieke vragen over het beheer van derdengelden van klaagster over de periode van 1 januari 2006 t/m 31 december 2010 op twee bankrekeningen.

2.5       De opdrachtbevestiging ter zake is van 10 december 2013 en betrokkene heeft in het kader van deze opdracht integraal de bankafschriften van de bankrekeningnummers 1489.59.903 (Rabobank) en 57.77.46.030 (ABN Amro Bank) over de periode 1 januari 2006 tot en met 31 december 2010 beoordeeld en deze afgestemd met de inhoud van een door mw. [advocaat2] namens de Stichting opgesteld overzicht, getiteld “Financiële verantwoording ontvangsten en uitbetalingen inzake beheer derdengelden [X] B.V. 2006-2010 op rekeningnummer 14.89.59.903 en 57.77.46.030”. Van deze werkzaamheden heeft betrokkene op 18 december 2013 een rapport van feitelijke bevindingen uitgebracht; evenvermeld overzicht was bij het rapport gevoegd. Het rapport is namens mr. [advocaat1] in de onder 2.3 genoemde civiele procedure ingebracht.

2.6       Klaagster heeft in brieven van 6 februari 2014 en 7 maart 2014 vragen aan betrokkene doen stellen over diens rapportage. Deze vragen heeft betrokkene in brieven van 4 en 17 maart 2014 beantwoord.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de door klaagster ingediende klacht liggen, zoals uit het klaagschrift is afgeleid en namens klaagster ter zitting is bevestigd, de volgende verwijten:

  1. dat betrokkene in zijn rapportage ten onrechte heeft gesteld dat € 4.500,- aan klaagster is uitbetaald;
  2. dat in de rapportage ten onrechte drie andere kasopnames niet zijn vermeld;
  3. dat betrokkene niet onafhankelijk en/of niet objectief heeft gehandeld, doch op aanwijzing van mr. [advocaat1].

3.3       Wat namens klaagster bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen  (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook niet meer zou zijn toegestaan) doch als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door en namens betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de registeraccountant ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, voor zover dit plaatshad in de periode van 1 januari 2007 tot 4 januari 2014, worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (RA’s) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1 en, voor zover dit plaatshad ná 4 januari 2014, aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Het gaat in de onderhavige zaak om klachten inzake een accountantsrapport dat is gebruikt in een civiele procedure. Daarom is bij de beoordeling van belang de door de Accountantskamer gevormde jurisprudentie inzake ondersteuning door een accountant van een partijstandpunt in een civielrechtelijk geschil. Belangrijke overwegingen in de desbetreffende uitspraken zijn:

-        dat NVCOS 4400 niet altijd de meest geschikte standaard is voor dergelijke opdrachten;

-        dat de fundamentele beginselen uit de VGC en VGBA onverkort gelden, in het bijzonder ook de eis van objectiviteit, ook al betreft het een rapportage naar aanleiding van een partijopdracht;

-        dat bij wetenschap of vermoeden dat de rapportage in een civiele procedure zal worden gebruikt, de accountant ‑ gelet op de toegevoegde waarde die in het maatschappelijk verkeer aan een accountantsrapport in een gerechtelijke procedure wordt toegekend en op het algemeen belang dat rechtspraak op objectieve waarheidsvinding berust ‑ ervoor dient te zorgen dat zijn rapportage deze waarheidsvinding niet belemmert doordat deze te eenzijdig is toegespitst op het standpunt/belang van de opdrachtgever/cliënt.

4.5       In de onderhavige zaak was sprake van een duidelijke opdracht, te weten nagaan of de door de Stichting in de hiervoor bij 2.5 vermelde ‘financiële verantwoording’ opgenomen ontvangsten en betalingen aangaande vijf entiteiten aansloten bij de bankafschriften van twee bankrekeningen van die Stichting. 

4.6       De rapportage van betrokkene is duidelijk in wat deze wel en niet behelst en geeft verder inzicht in welke werkzaamheden zijn verricht. De gebruikte bewoordingen zijn meer feitelijk dan concluderend; zij geven geen eigen oordeel van betrokkene weer. Een en ander gecombineerd met het gegeven dat betrokkene van zijn opdrachtgeefster heeft geëist dat de rapportage alleen openbaar mag worden gemaakt tezamen met de opdrachtbevestiging (waarin de uit te voeren werkzaamheden exact staan omschreven) maakt dat die rapportage de toets aan de hiervoor onder 4.4 weergegeven eisen kan doorstaan.

4.7       Het bij 3.2 onder a. weergegeven verwijt dat in de rapportage is vermeld dat de kasopname van € 4.500,- aan [C] is uitbetaald, is feitelijk onjuist. In de rapportage staat immers vermeld dat “de opgenomen uitbetalingen in de financiële verantwoording in overeenstemming zijn met de bankafschriften”, hetgeen voor de in de financiële verantwoording opgenomen kasopname van € 4.500,- slechts betekent dat deze in een bankafschrift was terug te vinden en geenszins dat dit bedrag aan [C] is uitbetaald. Evenmin kan met recht worden gezegd dat dit laatste in de rapportage op enigerlei wijze wordt gesuggereerd. De klacht is op dit onderdeel dan ook ongegrond te achten.

4.8       Het bij 3.2 onder b. weergegeven verwijt dat in de rapportage ten onrechte drie andere kasopnames niet zijn vermeld, is niet duidelijk onderbouwd. Uit de rapportage zou weliswaar kunnen worden afgeleid dat betrokkene niet nog meer kasopnames heeft aangetroffen in de bankafschriften, die in verband staan met de door stichting opgestelde financiële verantwoording. Echter, niet gebleken of aannemelijk is geworden dat er desalniettemin drie kasopnames zijn geweest, die in verband met klaagster c.s. gebracht zouden kunnen worden. Voor zover bijlage 3 bij het klaagschrift, een kopie van een handgeschreven notitie (waarin ook allerlei vraagtekens voorkomen), moet dienen tot het bewijs of aannemelijk maken van drie van zulke kasopnames, schiet deze daarin tekort. De klacht is daarom op dit onderdeel eveneens ongegrond te achten.

4.9       Het bij 3.2 onder c. weergegeven verwijt dat betrokkene niet onafhankelijk en/of niet objectief heeft gehandeld, doch op aanwijzing van mr. [advocaat1], is namens klaagster niet, dan wel volstrekt onvoldoende, onderbouwd. Indien en voor zover aan dit klachtonderdeel in het licht van de voorafgaande klachtonderdelen al zelfstandige betekenis moet worden toegekend, moet het ‑ mede gelet op het hiervoor bij 4.3 overwogene ‑ ongegrond worden verklaard.

4.10       Op grond van het hiervoor overwogene dient de klacht in alle onderdelen ongegrond te worden verklaard, zodat als volgt wordt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond .

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. W.J.B. Cornelissen (rechterlijke leden) en H. Geerlofs AA en P. Mansvelder RA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen klaagster en/of betrokkene dan wel de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.