ECLI:NL:TNORDHA:2015:24 Kamer voor het notariaat Den Haag 14-55

ECLI: ECLI:NL:TNORDHA:2015:24
Datum uitspraak: 15-07-2015
Datum publicatie: 24-07-2015
Zaaknummer(s): 14-55
Onderwerp: Registergoed
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   De notaris heeft niet gehandeld zoals een behoorlijk notaris betaamt. Klager verzoekt de voorzitter van de Kamer om een onderzoek te gelasten naar de gang van zaken voor en tijdens het passeren van de akten van levering en hypotheek.

Kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag

Beslissing d.d. 15 juli 2015 inzake de klacht onder nummer 14-55 van:

Mr. [P], officier van justitie bij het Parket Den Haag, Afdeling Opsporing en Vervolging, Team 3,

hierna ook te noemen: klager of het OM,

tegen

mr. [notaris],

notaris te [vestigingsplaats],

hierna ook te noemen: de notaris,

advocaat mr. R. van der Hoeven te Rotterdam.

De procedure

De Kamer heeft kennisgenomen van:

·         de klacht, met bijlagen, ingekomen op 20 augustus 2014,

·         het antwoord van de notaris, met bijlagen.

·         de repliek,

·         de dupliek,

·         een viertal e-mails van klager van 15 mei 2015,

·         een e-mail van klager van 15 mei 2015, met bijlagen,

·         e-mail van de advocaat van de notaris van 21 mei 2015,

·         e-mail van klager van 22 mei 2015.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 mei 2015. Daarbij waren aanwezig klager en de notaris bijgestaan door advocaat mr. R. van der Hoeven. Van het verhandelde is proces­verbaal opgemaakt met daaraan de door beide partijen overgelegde pleitnotities gehecht.

De feiten

Klager heeft het volgende feitencomplex gesteld:

In september 2010 is in opdracht van klager een strafrechtelijk onderzoek (destijds onder de naam [D], op 18 februari 2011 voortgezet onder de naam [B]) gestart naar de verdachte [E] (hierna te noemen: E) al dan niet samen met zijn echtgenote. Het onderzoek richtte zich op hypotheekfraude, oplichting, valsheid in geschrifte en witwassen met behulp van derden ( door klager aangemerkt als “strolieden”) door diverse vastgoed- en banktransacties. Deze derden zijn veelal familieleden van [E], maar ook andere personen die [E] in de loop der tijd heeft leren kennen.

In januari 2012 zijn [E] en zijn echtgenote aangehouden in het kader van het strafrechtelijk onderzoek. In het onderzoek is opgevallen dat de onroerende zaken veelal uit eigen middelen werden gefinancierd, welke eigen middelen werden overgemaakt vanuit bankrekeningen op naam van de strolieden, aldus klager. [E] en zijn echtgenote beschikten over notariële volmachten, waarin – kort gezegd – was vastgelegd dat [E] of meestal zijn echtgenote gemachtigd waren om voor de volmachtgever alle denkbare rechtshandelingen te verrichten.  

In het onderzoek zijn de bankrekeningen die op naam stonden van de aan klager bekende strolieden en de talloze vastgoedtransacties die over deze bankrekeningen zijn gelopen grondig onderzocht. Van diverse bij- en afschrijvingen op die bankrekeningen kon in eerste instantie niet worden achterhaald met welke vastgoedtransactie de overboekingen te maken hadden. Deze onduidelijkheden waren grond voor klager voor het versturen van in totaal 21 vorderingen krachtens artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) naar diverse notariskantoren. Het betrof vorderingen om informatie te verkrijgen over het geldverkeer dat over de derdengeldenrekeningen van de notarissen was gelopen. Door de antwoorden die de notarissen hebben gegeven op de vele vragen kwamen een aantal zaken aan het licht. Aan de notaris waren op grond van de vordering ex artikel 126nd WvSv vragen gesteld over 13 verschillende transacties. Er is door klager in 2012 nader gekeken naar transacties die gepasseerd zijn bij [naam notariskantoor], meer specifiek bij de notaris.

Bij zes van de 13 transacties is de notaris betrokken geweest als notaris/waarnemer en in één dossier was hij betrokken als kandidaat-notaris, werkzaam onder verantwoordelijkheid van de notaris. Klager heeft tevens ten aanzien van vijf notariële akten strafrechtelijke vervolging ingesteld jegens de notaris wegens het ten onrechte niet doen van een Wwft melding. De strafrechtelijke procedure loopt nog.

De klacht en het verweer van de notaris

De informatie betreffende de notaris is klager pas volledig bekend geworden, nadat antwoord was gegeven op de vragen die in de vordering ex artikel 126nd WvSv waren gesteld, zodat de klacht tijdig is ingediend. Sinds 1 januari 2013 geldt een gewijzigd en ruim belanghebbende begrip. Met een dergelijke verruiming van de kring van belanghebbenden verhoudt zich niet dat van die belanghebbende verwacht kan worden dat elke MOT-melding of andere aanwijzing dat zich bij een bepaalde transactie onregelmatigheden hebben voorgedaan, direct nader onderzoek wordt verricht door die belanghebbende. De ontvankelijkheid van de belanghebbende dient in de ogen van klager te worden beoordeeld naar het moment waarop de belanghebbende ook daadwerkelijk kan onderbouwen op grond waarvan bepaalde zaken in zijn ogen (wellicht) niet goed zijn gegaan. Het feit dat er een MOT-melding is gedaan door de notaris of het notariskantoor, brengt niet met zich dat klager als OM in die periode enig zicht had kunnen krijgen op de geldstroom bij de notaris.

Aanvankelijk maakte klager de notaris verwijten over dertien transacties. Tijdens de mondelinge behandeling heeft klager ermee ingestemd dat de notaris voor wat betreft vijf van die transacties niets kan worden verweten, omdat hij daarbij geen betrokkenheid blijkt te hebben gehad. Wat betreft de resterende acht transacties heeft klager inhoudelijk het een en ander aangevoerd, maar hij is niet uitgebreid ingegaan op iedere levering afzonderlijk. Klager verzoekt de voorzitter van de Kamer om een onderzoek te gelasten naar de gang van zaken voor en tijdens het passeren van de akten van levering en hypotheek. Uit de verklaringen van drie getuigen blijkt dat volmachten zijn misbruikt. Er zijn diverse leveringen (relatief) kort na elkaar gepasseerd. Daarbij waren per transactie diverse subjectieve en objectieve indicatoren aanwezig, die om nader onderzoek van de zijde van het notariskantoor van de notaris vroegen. Niet gebleken is dat die indicatoren de notaris ertoe hebben gebracht nader onderzoek in te stellen, zelfs niet nadat hij meerdere transacties had gepasseerd waarbij strolieden werden gebruikt, maar steeds dezelfde centrale figuur [E] als contactpersoon optrad. De notaris heeft aldus niet gehandeld zoals een behoorlijk notaris betaamt.

De notaris heeft het volgende aangevoerd. Klager dient niet ontvankelijk te worden verklaard in zijn klacht. Het sinds 1 januari 2013 uitgebreide belanghebbende begrip eist nog wel dat in een concrete casus een concreet belang van klager aanwezig is. Klager heeft geen betrokkenheid bij een specifiek dossier en er is dus geen rechtstreeks belang. Wel kan er in concrete omstandigheden van het geval sprake zijn van een afgeleid belang. Ook dat is niet aangetoond door klager. Klager heeft “serieuze twijfels of mr [notaris] wel heeft gehandeld conform de daarvoor geldende regelgeving en protocollen” geconstateerd. Er bestaat twijfel bij klager, maar deze twijfel wordt niet voldoende geconcretiseerd. Nu de klacht niet verder komt dan een algemene formulering, kan er van een redelijk afgeleid belang geen sprake zijn. Klager dient derhalve niet ontvankelijk te worden verklaard.

Doordat het OM als één en ondeelbaar moet worden beschouwd kan de beslissing van het OM om de notaris te dagvaarden niet los worden gezien van deze tuchtprocedure. Uit de strafrechtelijke vervolging volgt dat het OM haar (eventuele) afgeleide belang bij een tuchtklacht heeft verspeeld. Door middel van de strafrechtelijke vervolging ondersteunt zij immers al de corrigerende functie van het tuchtrecht. Klager dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn klacht.

Verder is voor de ontvankelijkheid nog van belang het moment waarop het OM op enige wijze is gebleken van het handelen of nalaten van de notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven. Relevante data voor dit verweer zijn 23 februari 2009 en 26 februari 2010. Op 23 februari 2009 heeft notaris [Z] een Wwft-melding gedaan in het kader van de transactie [adres], die ook door klager in zijn klaagschrift wordt genoemd. Deze melding is niet alleen door de FIU (Financial Intelligence Unit) als verdachte melding aangemerkt, maar ook door de FIU aan het landelijk parket, in elk geval aan het OM gemeld. Het proces-verbaal van de inspecteur van de politie [F], waarin deze de melding verbaliseert, dateert al van 23 juni 2011, ruim drie jaar voor de indiening van de klacht op 19 augustus 2014. In het proces-verbaal staat dat de ongebruikelijke transactie onder dezelfde voorwaarden alsnog heeft plaatsgevonden bij notaris [A] in [vestigingsplaats] (de notaris heeft de akte gepasseerd). Verder blijkt uit een brief van een advocaat aan de notaris van 26 februari 2010 dat een politieambtenaar die op dat moment werkzaam was in het onderzoek [D], van mening was dat de notaris onvoldoende zou hebben gedaan om de identiteit van mevrouw[W] vast te stellen en dat in de conceptakte van de betreffende levering een adres zou zijn opgenomen waar mevrouw [W] niet zou zijn ingeschreven. Kennisneming van het handelen van de notaris op 26 februari 2010 leidt tot de conclusie dat klager niet ontvankelijk verklaard dient te worden.

Inhoudelijk heeft de notaris het volgende aangevoerd. De notaris heeft destijds voldoende en naar behoren gereageerd op feiten en omstandigheden die zich aandienden. Steeds heeft de notaris de bij de transactie betrokken partijen geïdentificeerd. Waar sprake was van een volmacht heeft hij gecontroleerd of die volmacht nog geldig was, hetzij door de interne registers te raadplegen (indien het een volmacht betrof die door notariskantoor [naam] was afgegeven), hetzij door met de betreffende notaris die de volmacht had afgegeven te bellen en/of te corresponderen. Waar sprake was van financiering door een derde, private partij, zijn die partijen benaderd door het notariskantoor met het verzoek te bevestigen dat men zich realiseerde een lening aan te gaan en de vraag of die onderlinge relatie was vastgelegd. De notaris kreeg steeds een bevestigende beantwoording en zag geen reden daaraan te twijfelen en nader onderzoek te doen. Destijds was het geen kantoorbeleid om kopieën van die leningsovereenkomst op te vragen. Ten gevolge van een verdergaande bewustwording en voortschrijdend inzicht wordt tegenwoordig niet alleen gevraagd of de onderlinge verhouding is vastgelegd, maar wordt ook om een kopie van die leningsovereenkomst gevraagd.

De beoordeling

De ontvankelijkheid - belanghebbende

Klager heeft gesteld dat hij in het kader van het algemeen belang de klacht heeft ingediend.

Nu de klacht is ingediend na 1 januari 2013 dient de vraag of klager belanghebbende is te worden getoetst aan het sindsdien geldende belanghebbendenbegrip, ook nu het gaat om handelen van de notaris in 2007.

Artikel 99, eerste lid van de Wet op het notarisambt (Wna) bepaalt, voor zover hier van belang, dat klachten kunnen worden ingediend door “een ieder met enig redelijk belang”.

De tot 1 januari 2013 geldende Wna kende een dergelijke bepaling niet. De Memorie van Toelichting op het huidige artikel 99 lid 1 (MvT II, 32 250, nr. 3, p. 26-27) vermeldt: “Uit de wetsgeschiedenis (…) van het huidige (oude, kamer) artikel 99 Wna blijkt reeds dat zowel de KNB als het Bureau een tuchtrechtrechtelijke klacht kunnen indienen, evenals bijvoorbeeld collega-notarissen. In de voorgestelde herziene tekst van het eerste lid wordt geëxpliciteerd dat de kring van degenen die een tuchtrechtelijke klacht kunnen indienen bestaat uit een ieder die enig redelijk belang heeft bij de indiening van een klacht. Dit belang kan volgen uit betrokkenheid bij een specifieke zaak of bestaan uit een belang bij de handhaving van de beroepsnormen en -regels voor het notariaat. Naast de cliënt van de notaris, de KNB en het Bureau kan hierbij, afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, worden gedacht aan belangenorganisaties, het openbaar ministerie en instanties die zijn belast met taken die raken aan werkzaamheden van de notaris, zoals gemeenten, de belastingdienst of het kadaster. Er geldt dan ook een ruim belanghebbendenbegrip: een rechtstreeks belang bij de klacht is niet zonder meer vereist, ook een indirect of afgeleid belang van de klager kan grond zijn voor ontvankelijkheid. Hiermee is een ruime toegang tot de tuchtrechtelijke klachtprocedure beoogd ter ondersteuning van de corrigerende functie van het tuchtrecht en het zelfreinigend vermogen van de beroepsgroep.”

De kamer is van oordeel dat het door klager gestelde algemene belang, kennelijk inhoudende het bestrijden van het witwaspraktijken via de notaris, in beginsel voldoende grond is om als belanghebbende te worden aangemerkt. Nu het Openbaar Ministerie er echter voor heeft gekozen de notaris te dagvaarden in een strafprocedure valt in redelijkheid niet in te zien welk belang klager daarnaast heeft bij deze klachtprocedure. Door het instellen van strafrechtelijke vervolging tegen de notaris wordt immers de corrigerende functie van het tuchtrecht al ondersteund. Klager is in zoverre dan ook niet ontvankelijk in zijn klacht.  

De ontvankelijkheid – vervaltermijn

Artikel 99 lid 15 Wna bepaalt dat een klacht slechts kan worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven heeft kennisgenomen. Het motief van de wetgever voor het opnemen van deze termijn is in de wetsgeschiedenis [Tweede Kamer II, 1996-1997, 23 706, nr. 12] als volgt verwoord:

“[...] De reden daarvoor is met name gelegen in het feit dat na verloop van een bepaalde termijn ervan uit moet kunnen worden gegaan dat de betrokkene geen reden ziet om een klacht tegen de notaris in te dienen. Gezien het karakter van de procedure, waarbij elke klager zelf de procedure zonder vormvoorschriften in gang kan zetten, acht ik een dergelijke termijn alleszins aanvaardbaar. De notaris moet ook niet in lengte van jaren kunnen worden achtervolgd met klachten waarvan de feiten door het verstrijken van een te lange termijn nog zeer moeilijk naar behoren zijn vast te stellen. [...]”

Hieruit volgt dat deze vervaltermijn een aanvang neemt zodra een klager kennis draagt van het handelen of nalaten van een notaris, en dus niet op het moment dat een klager tot de opvatting komt dat zodanig handelen of nalaten klachtwaardig is. Daarbij moet onderscheid worden gemaakt tussen het aan klager bekend worden van het handelen van de notaris enerzijds en het bekend worden van diens nalaten anderzijds. Van een handelen van de notaris blijkt in het algemeen op enige wijze naar buiten zoals in de vorm van een gegeven advies of in de vorm van een akte. Ook van het nalaten van een notaris zal moeten blijken. Hiervan kan sprake zijn indien de gevolgen van dat nalaten zichtbaar worden of indien op enige andere wijze dat nalaten bekend wordt. Een redelijke uitleg van artikel 99 lid 15 Wna brengt met zich dat de vervaltermijn ingeval van een nalaten begint te lopen zodra van dat nalaten op enige wijze aan klager blijkt.

In ieder geval staat vast dat het strafrechtelijk onderzoek in september 2010 is gestart en klager heeft niet weersproken, dat al in het vroege voorjaar van 2011 het strafrechtelijk onderzoek naar de onderhavige leveringen is gestart. Verder staat vast dat notaris [X] op 25 februari 2009 een MOT-melding heeft gedaan inzake de [adres]. In het proces-verbaal van 23 juni 2011 werd daarover uitdrukkelijk het volgende vermeld: “Volgens indirecte informatie heeft de overdracht alsnog, onder dezelfde voorwaarden, plaatsgevonden bij notaris [A] te [vestigingsplaats]”. Deze MOT-melding is door het [G] aan het OM gemeld. Nu het een MOT-melding betrof en het OM klager is, wordt aangenomen dat klager op deze datum op de hoogte is geraakt van de MOT-melding. De Kamer is van oordeel dat vanaf dat moment de vervaltermijn is gaan lopen. Door de [G] melding nam het OM kennis van een handelen van de notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven. Verder blijkt uit de brief van 26 februari 2010 van de advocaat mr. T.A. Vermeulen aan de notaris dat inzake de levering van de [adres en woonplaats] onderzoek werd verricht naar de rechtshandelingen van [E]. Er werden door de verbalisant vraagtekens geplaatst bij de betrokkenheid van de notaris. De klacht is bij de Kamer ingediend op 20 augustus 2014 en dus nadat de vervaltermijnen van drie jaren verstreken waren. De Kamer is daarom van oordeel dat klager niet kan worden ontvangen in zijn klacht.

Nu klager niet ontvankelijk is in zijn klacht komt de Kamer aan een verdere inhoudelijke behandeling van de klacht niet toe.

De beslissing

De Kamer voornoemd:

verklaart klager niet ontvankelijk in zijn klacht.

Deze beslissing is gegeven door mrs. M.G.L. den Os-Brand, voorzitter, R.R. Roukema, F. Hoppel, P.H.B. Gorsira en E.S. Voskamp en in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. F.S. Pietersma-Smit, in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2015.

Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH  Amsterdam, binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief.