ECLI:NL:TGZRZWO:2020:118 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 159/2019AB

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2020:118
Datum uitspraak: 23-10-2020
Datum publicatie: 23-10-2020
Zaaknummer(s): 159/2019AB
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Reikwijdte correctierecht in het kader van een vorderingsprocedure ex artikel 130-134 Wegenverkeerswet 1994.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 23 oktober 2020 naar aanleiding van de op 17 juli 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B, ex artikel 65d lid 2 onder b van de Wet BIG voortgezet door INSPECTIE GEZONDHEIDSZORG EN JEUGD, gevestigd te Utrecht,

vertegenwoordigd door G.M.A. van Zeeland, senior-inspecteur bij de inspectie, bijgestaan door mr. M.E. Oosting, advocaat bij de inspectie,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , psychiater, (destijds) werkzaam te B,

bijgestaan door mr. M.F. van der Mersch, advocaat te Amsterdam,

b e k l a a g d e

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- de tussenbeslissing van 11 november 2019;

- de brief van beklaagde van 4 december 2019;

- het aanvullend verweerschrift met bijlagen;

- de brief van klaagster van 11 februari 2020 met bijlagen;

- de brief van beklaagde van 18 februari 2020;

- de brief van klaagster van 20 februari 2020;

- de e-mail van beklaagde van 3 maart 2020.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 11 september 2020, waar namens klaagster zijn verschenen Van Zeeland en mr. Oosting, voornoemd, en beklaagde met zijn gemachtigde.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

A is door een basisarts onderzocht in verband met een rijbewijskeuring. Beklaagde is deels aanwezig geweest bij het onderzoek en heeft de rapportage ondertekend. A vindt dat beklaagde onvoldoende invulling heeft gegeven aan het correctierecht en dat niet gewezen is op de klachtmogelijkheden.

Beklaagde heeft tijdens de tuchtklachtprocedure de rapportage aangepast. Dat heeft A ertoe gebracht zijn klacht in te trekken.

Het college heeft geoordeeld dat de behandeling van de klacht uit algemeen belang zal worden voortgezet en heeft daartoe in gemelde tussenbeslissing het volgende overwogen:

“Het Regionaal Tuchtcollege Zwolle heeft in een beslissing van 5 december 2014 in een vergelijkbare casus betreffende de invulling van het correctierecht in het kader van een rijbewijskeuring aan beklaagde de maatregel van berisping opgelegd. Tijdens het mondelinge vooronderzoek van 14 oktober 2019 is desgevraagd niet gebleken dat beklaagde na berispt te zijn, zijn werkwijze op dit punt heeft aangepast.

Klager heeft op 16 oktober 2019 telefonisch aan de secretaris van het tuchtcollege laten weten dat beklaagde de rapportage heeft aangepast en dat klager de klacht intrekt. Ook hier is niet gebleken dat de werkwijze waarop deze klacht ziet, is aangepast.

Ingevolge artikel 65d lid 2 onder b van de Wet BIG wordt de behandeling van een klacht gestaakt indien deze wordt ingetrokken tenzij het tuchtcollege beslist dat de behandeling van de klacht om redenen, aan het algemeen belang ontleend, moet worden voortgezet.

Het college is van oordeel dat van een dergelijk belang sprake is omdat de vraag of het correctierecht door beklaagde in zijn dagelijkse praktijk juist wordt ingevuld nog niet is beantwoord. Op grond van de eerdere berisping op juist dit punt en hetgeen blijkens het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek door beklaagde hierover is gezegd, valt niet uit te sluiten dat het correctierecht van alle keurlingen bij beklaagde op onjuiste wijze wordt vormgegeven. Evenmin is de vraag beantwoord of beklaagde het correctierecht heeft vormgegeven op instigatie van het Bureau rijbewijskeuringen. Het alsnog toetsen van de klacht van klager, thans voortgezet door de inspecteur van Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd, maakt een zaaksoverstijgend en dus breder leereffect mogelijk.

De behandeling van de klacht dient dan ook te worden voortgezet. Dit zal gebeuren in een andere samenstelling van het college om de schijn van vooringenomenheid te voorkomen.

Ingevolge artikel 65d lid 3 van de Wet BIG zal de inspecteur voor het vervolg van de zaak als klager worden aangemerkt.”

3.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

3.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

3.2

Ter beantwoording is de vraag of beklaagde in zijn dagelijkse praktijk het in artikel 7:464 BW neergelegde correctierecht op juiste wijze invult.

3.3

Beklaagde voert, zakelijk weergegeven, aan dat de procedure met betrekking tot de keuring na de uitspraak van het college van 5 december 2014 (no. 082/2014) is aangescherpt – zoals ook is bevestigd in zowel de brief van klaagster van 16 april 2015 betreffende “reflectie na tuchtuitspraak” als de uitspraak van het college van 15 april 2016 (no. 122/2015) –, dat hij in het onderhavige geval de aangescherpte procedure heeft gevolgd en dat hij daarmee op juiste wijze invulling heeft gegeven aan het correctierecht, een en ander conform de Richtlijn diagnostiek van stoornissen in het gebruik van alcohol in het kader van CBR-keuringen. Beklaagde betoogt dat, behoudens een datum, het verzoek van A om correctie van het keuringsverslag terecht is afgewezen, omdat dit niet ziet op feitelijke onjuistheden.

3.4

Het college stelt vast dat het correctieverzoek van A vooral betrekking heeft op de (speciële) anamnese, zoals neergelegd in paragraaf 3 van het keuringsrapport. Bij het onderdeel 'Intoxicaties' staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld: “betrokkene rookt 10 sigaretten per dag en 1 joint (cannabis) per dag in de avond, betrokkene is 10 jaar geleden hiermee begonnen. Betrokkene heeft in 2007 voor het laatst cocaine gebruikt.” A betwist dat hij dit zo tegen beklaagde heeft gezegd; hij zou hebben verklaard dat hij dagelijks sigaretten rookt en één keer in de week een joint en dat hij maar één keer in zijn leven cocaïne heeft gebruikt. Ook meent A dat de opmerking van beklaagde onder 'Beschouwing' dat “er voldoende aanwijzingen aanwezig zijn om te kunnen concluderen dat er ten tijde van de laatste aanhouding [door de politie, toevoeging college] d.d. 7-1-2019 sprake was van cannabismisbruik in ruime zin, niet aannemelijk gestopt” feitelijke grondslag ontbeert.

3.5

Beklaagde betoogt dat bedoeld correctierecht slechts betrekking kan hebben op feitelijke onjuistheden (bijvoorbeeld een verkeerde datum of naam) en niet op verklaringen die een keurling tijdens het keuringsonderzoek heeft afgelegd en die vervolgens zijn opgetekend. In dat verband wijst beklaagde erop dat de anamnese, in het bijzijn van zowel hemzelf als de basisarts, tot tweemaal toe tijdens de keuring integraal aan A is voorgelezen, zonder dat hij (en/of zijn broer die daarbij aanwezig was) daarover opmerkingen heeft gemaakt.

3.6

Het college overweegt dat het correctierecht inhoudt dat de onderzochte het recht heeft onjuistheden van feitelijke aard te corrigeren. Te denken valt aan onjuiste data als naam, adres, woonplaats of geboortedatum. Het heeft geen betrekking op het professionele oordeel of de conclusie en het advies van het rapport.

3.7

Het college is van oordeel dat beklaagde een te beperkte opvatting heeft over de reikwijdte van het correctierecht. Dit recht ziet tevens op de anamnese als deze op onjuiste feiten is gebaseerd. Dat deze tijdens de keuring aan A werd voorgelezen, impliceert niet dat het correctierecht achteraf niet meer in zijn volle omvang zou mogen worden uitgeoefend. Anders dan beklaagde blijkbaar aanneemt, kan de bewijslast voor de feitelijke juistheid van wijzigingen die in het kader van het correctierecht door de keurling worden gewenst, ook niet volledig bij de keurling zelf worden gelegd. Weliswaar heeft beklaagde terecht aangevoerd dat voor aanpassing van de anamnese voldoende onderbouwing nodig is, maar beklaagde kon en mocht in dit verband niet volstaan met een verwijzing naar de herinneringsbrieven van 8 en 15 april 2019 waarin A is verzocht om aanvullende informatie van de behandelend arts (D) te verstrekken. Volgens beklaagde heeft A daarop niet gereageerd. Nog daargelaten dat A de ontvangst van deze niet-aangetekende brieven heeft ontkend, had het op de weg van beklaagde gelegen

– met gebruikmaking van de machtiging van A die hij reeds tijdens het keuringsgesprek had ondertekend – deze informatie met de juiste vraagstelling zelf op te vragen. Beklaagde heeft als beoordelend psychiater hierin een eigen verantwoordelijkheid om tot een inhoudelijk adequaat advies te komen. Dit geldt te meer, nu de conclusies van het keuringsrapport in hoofdzaak zijn gebaseerd op de anamnese c.q. het vermeende cannabisgebruik van A in relatie tot zijn psychotische stoornis. Dat uit het urineonderzoek naar voren is gekomen dat A een positieve cannabiswaarde had en dat dit volgens beklaagde impliceert dat A recent cannabis heeft gebruikt, wil nog niet zeggen dat daarmee sprake is van “cannabismisbruik in ruime zin”. De aanvullende informatie van D had hierover mogelijk meer uitsluitsel kunnen bieden. Beklaagde treft in zoverre een tuchtrechtelijk relevant verwijt.

3.8

Verder kan uit het keuringsrapport niet worden opgemaakt of van het correctierecht gebruik is gemaakt en of dat tot aanpassing van het rapport heeft geleid. Het was beter geweest om de reactie op het correctieverzoek in het (definitieve) keuringsrapport op te nemen, zodat direct zichtbaar is of en, zo ja, op welke wijze aan het correctieverzoek is tegemoetgekomen, in plaats van de werkwijze te hanteren dat als het correctieverzoek niet wordt gehonoreerd, dit aan de keurling wordt gecommuniceerd en dat het afgewezen correctieverzoek wordt meegestuurd met de rapportage aan het CBR (zie randnummer 48 van het aanvullend verweerschrift waarin de (aangescherpte) werkwijze van beklaagde na de uitspraak van 5 december 2014 is uiteengezet).

3.9

Het college acht het tuchtrechtelijk verwijt dat beklaagde kan worden gemaakt van dien aard dat een waarschuwing op zijn plaats is. Om redenen van algemeen belang zal het college bepalen dat deze beslissing wordt gepubliceerd als vermeld in het dictum. Met de publicatie van deze beslissing wordt beoogd eventuele onduidelijkheden die in de praktijk bestaan inzake de reikwijdte van het correctierecht, weg te nemen.

4.    DE BESLISSING

Het college:

-      verklaart de klacht gegrond;

-      legt de maatregel van waarschuwing op;

-      bepaalt dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden in geanonimiseerde vorm in de Nederlands Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften ‘Medisch Contact’, ‘Tijdschrift voor Gezondheidsrecht’, ‘Gezondheidszorg Jurisprudentie’, ‘Maandblad Geestelijke Volksgezondheid’ en ‘De Psychiater’. 

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, J.C.J. Dute, lid-jurist, M.H. Braakman en T.S. van der Veer en A.A.G. van den Ende, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van P. van der Stroom, secretaris.                                                                                                  

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.