ECLI:NL:TGZRZWO:2013:39 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 139/2013

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2013:39
Datum uitspraak: 18-10-2013
Datum publicatie: 18-10-2013
Zaaknummer(s): 139/2013
Onderwerp: Alcoholisch misbruik
Beslissingen: Gegrond, doorhaling inschrijving register
Inhoudsindicatie: klacht van IGZ tegen GGZverpleegkundige. Alcoholafhankelijkheid. Risico's voor de patientenzorg. Doorhaling met opengelaten mogelijkheid voor herinschrijving.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 18 oktober 2013 naar aanleiding van de op 18 april 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , specialistisch en coördinerend senior inspecteur, en

B , senior inspecteur – jurist,

beiden verbonden aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg te C,

k l a a g s t e r s

-tegen-

D , verpleegkundige, destijds werkzaam te E,

bijgestaan door mr. M.H.M. Mook, advocaat bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden,

v e r w e e r s t e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen.

Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 30 augustus 2013, alwaar zijn verschenen

A en F, als waarnemend senior jurist voor de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Verweerster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerster, geboren 6 februari 1959, was van 1 april 2001 tot 1 september 2012 in dienst van G, laatstelijk in de opnamekliniek H te E (hierna: de instelling).

In juni 2011 verscheen verweerster onder invloed van alcohol op haar werk. De instelling heeft vervolgens afspraken gemaakt om verweerster te ondersteunen bij haar alcoholprobleem. De instelling heeft ervoor zorg gedragen dat verweerster niet alleen op de afdeling werkte en heeft collega’s geïnformeerd en geïnstrueerd. Onderdeel van de afspraken was dat verweerster bij een vermoeden van alcoholgebruik een blaastest zou doen. Bij een positief resultaat zou ontslag volgen. Verweerster heeft via de instelling een leefstijltraining bij een verslavingszorginstelling gevolgd en afgerond.

Op verzoek van een collega heeft verweerster op 23 juni 2012 een blaastest gedaan waaruit bleek dat zij alcohol had gebruikt. Verweerster heeft erkend voorafgaande aan die dienst alcohol te hebben gebruikt. De instelling heeft verweerster op non-actief gezet en na een gesprek met de instelling is het dienstverband met verweerster beëindigd.

De instelling heeft een melding gedaan bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (hierna: de inspectie). De inspectie heeft een onderzoek ingesteld. Op 20 augustus 2012 heeft een gesprek plaatsgevonden met verweerster. Op 24 oktober 2012 heeft een door de inspectie ingeschakelde deskundige zijn rapport uitgebracht waarna op 19 november 2012 een vervolggesprek met verweerster heeft plaatsgevonden. Inmiddels is in overleg tussen de inspectie en verweerster een plan van aanpak opgesteld.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTERS EN DE KLACHT

Klaagsters verwijten verweerster - zakelijk weergegeven - dat zij een alcoholprobleem heeft dat zij niet, althans onvolledig onder controle kan krijgen hetgeen ertoe geleid heeft dat zij op diverse momenten haar beroep uitoefende onder invloed van alcohol met alle potentiële gevolgen voor de patiëntenzorg van dien. Verweerster heeft hiermee gehandeld in strijd met de zorg die zij als verpleegkundige behoort te betrachten ten opzichte van de aan haar zorg toevertrouwde patiënten als bedoeld in artikel 47, eerste lid, onder a van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Daarmee roept zij het gevaar in het leven, dat zij haar patiënten schade toebrengt. Meer in het bijzonder roept zij door de (na)werking van alcohol het potentiële risico in het leven dat zij daardoor fouten maakt met alle gevolgen van dien voor de patiënten.

De verpleegkundige heeft daarmee ook gehandeld in strijd met het algemeen belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg, als bedoeld in de tweede tuchtnorm als omschreven in artikel 47, eerste lid, onder b van de Wet BIG.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert - zakelijk weergegeven - aan dat zij niet meer dan zes keer onder invloed van alcohol op het werk is verschenen en daarbij geen patiënten in gevaar heeft gebracht. Verweerster is er wel van overtuigd geraakt dat indien zij zich niet zou laten behandelen voor afhankelijkheid van alcohol, mogelijk in de toekomst wel gevaar zou kunnen zijn ontstaan. Verweerster ziet in dat het zo niet verder kan en heeft voldoende ziekte-inzicht. Verweerster begrijpt het verzoek van de inspectie om een maatregel aan haar op te leggen maar laat het aan het college over om te beslissen welke maatregel dit moet zijn. Verweerster verzoekt daarbij in ogenschouw te nemen dat er nooit eerder een klacht tegen haar werd ingediend, zij volledig meewerkt aan de voorwaarden van de inspectie en het inspectie momenteel nog geen nadere stappen heeft gezet in het kader van toetsing van belastbaarheid en werkhervatting. Mocht het college besluiten een voorwaardelijke schorsing op te leggen met een proeftijd, dan verzoekt verweerster dit te doen met terugwerkende kracht vanaf het starten van het onderzoek door de inspectie in augustus 2012.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Verweerster heeft al jarenlang een alcoholprobleem. In het verleden heeft zij succesvol een behandeling bij I doorlopen maar zoals verweerster ter zitting heeft verklaard, heeft eenzelfde behandeling bij I na haar ontslag niet geleid tot controle over haar probleem. Met verweerster stelt het college vast dat de alcoholverslaving van verweerster hardnekkig is gebleken.

5.3

In de periode juni 2011 - juni 2012 heeft verweerster ongeveer achtmaal gedronken voordat zij aan haar nachtdienst begon. Tweemaal is dat ontdekt (juni 2011 en juni 2012, met promillages van respectievelijk 2,0 en 1,5 of 0,8 microgram per milliliter bloed) en ongeveer zesmaal heeft verweerster naar eigen zeggen onontdekt gedronken voorafgaand aan een nachtdienst. Zij dronk gemiddeld één tot anderhalve fles wijn per keer. Hoewel niet vast staat dat het alcoholgebruik van verweerster heeft geleid tot fouten in de patiëntenzorg heeft verweerster ter zitting wel aangegeven dat zij weet dat het nuttigen van deze hoeveelheid alcoholhoudende drank haar reactievermogen in haar werkzaamheden met de aan haar zorg toevertrouwde patiënten heeft verminderd, waarbij de risico’s door verweerster overigens worden onderschat. Daarbij is het tuchtcollege van oordeel dat het gebruik van een dergelijke forse hoeveelheid alcohol voorafgaand aan de dienst dermate risicovol is dat niet geoordeeld kan worden dat zij daarmee binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Het gebruik van alcohol heeft, naar algemeen bekend is, invloed op het reactievermogen en het oordeelsvermogen. Daarmee staat vast, zoals verweerster ook toegeeft, dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht is dus gegrond.

5.4

Met haar klacht legt de inspectie aan het tuchtcollege in wezen de vraag voor of verweerster vanwege haar verslaving ongeschikt is haar beroep uit te oefenen. Dat is in feite niet de in deze procedure te hanteren toets.

De inspectie heeft hierbij het standpunt ingenomen dat een schorsing van een jaar met een proeftijd van twee jaren voldoende tijd geeft aan verweerster om haar problemen de baas te worden en te re-integreren in de zorg. Daarbij ziet de inspectie over het hoofd dat, indien haar voorstel wordt gevolgd, verweerster bij een maximale onvoorwaardelijke schorsing van één jaar relatief snel weer aan de slag kan en er geen voorwaarden kunnen worden gesteld en dus geen sanctie meer kan worden ten uitvoer gelegd.

5.5

Het college heeft hiervoor haar oordeel gegeven dat verweerster door haar handelen niet gebleven is binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening.

Ten aanzien van de op te leggen maatregel overweegt het college als volgt. Mede op grond van het verhandelde ter zitting heeft het college geconstateerd dat verweerster haar alcoholverslaving nog niet heeft overwonnen. In het bericht van de behandelend psychiater van 13 maart 2013 is vermeld dat verweerster tot tweemaal toe een terugval heeft gehad. Weliswaar is sedertdien een half jaar verstreken, maar verweerster heeft niet voldoende onderbouwd dat haar behandelaar thans van oordeel zou zijn dat verweerster de verslaving de baas is. Verweerster lijkt verder nog steeds niet het gevaar in te zien van haar alcoholverslaving in relatie tot de patiëntenzorg. Zij onderschat de risico’s en wil zo snel mogelijk weer aan de slag als verpleegkundige. Desgevraagd heeft verweerster verklaard dat zij probeert een sociaal alcoholgebruiker te worden maar dat niet drinken geen optie is omdat zij de drank dan te veel zou missen. Al met al is het college van oordeel dat het lange tijd zal duren voordat verweerster voldoende in staat zal zijn om haar hardnekkige alcoholafhankelijkheid te onderkennen, te accepteren en tot slot het hoofd te bieden aan haar verslaving.

5.6

Volgens de door de inspectie ingeschakelde deskundige - een psychiater - is de draagkracht van verweerster bovendien beperkt vanwege haar karakterstructuur (sterke afhankelijkheid van waardering van anderen, zelfoverschatting en een strenge gewetensfunctie) die meebrengt dat zij slecht is opgewassen tegen de alledaagse omstandigheden in de psychiatrie. Tijdens de zitting heeft het college verweerster uitgenodigd te reflecteren op haar gedrag in het verleden en haar visie op de toekomst, gegeven haar karakterstructuur en de aard van het werk in de psychiatrische zorg. Verweerster heeft verklaard dat de stilte in de nachtdienst, agressie van patiënten en acuut handelen spanningen bij haar opleveren die zij (tot voor kort) bestreed met drankgebruik. Bovendien vindt verweerster het lastig te werken met alleen helpenden en oproep-/uitzendkrachten. Wat de toekomst betreft, denkt verweerster aan een baan in een verzorgingshuis of in de psychiatrie, maar op een lager niveau. Zij wil echter in ieder geval werkzaam blijven op het niveau van verpleegkundige. De uitlatingen van verweerster ter zitting getuigen van een weinig realistisch zelfbeeld; verweerster kan haar beperkingen moeilijk vertalen naar een (aangepaste) werksetting. Dit baart het college zorgen. Het is aannemelijk dat verweerster ook op dit vlak nog niet zo ver is dat zij haar beperkingen inziet en accepteert en in staat is een werkomgeving te vinden die past bij haar draagkracht.

5.7

Al het voorgaande komt erop neer dat de patiëntenzorg gevaar loopt als verweerster op dit moment aan het werk zou gaan als verpleegkundige. Binnen het beperkte kader van wat de schorsingsmogelijkheid van de wet BIG biedt, ziet het college geen mogelijkheden om verweerster haar BIG-inschrijving te laten behouden zonder dat zij binnenkort zal kunnen gaan functioneren in de (psychiatrische) patiëntenzorg. Daarom zal het college verweerster de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het register opleggen. Indien de inspectie gedurende het traject van het plan van aanpak tot het oordeel zal komen dat verweerster weer voldoet aan de eisen die aan een verpleegkundige gesteld kunnen worden of indien verweerster na verloop van tijd kan aantonen dat adequate behandeling heeft plaatsgevonden op grond waarvan aangenomen kan worden dat het risico van herhaling van haar gedrag nihil of verwaarloosbaar is, kan verweerster verzoeken om wederinschrijving (artikel 50 Wet BIG).

6. DE BESLISSING

Het college

- beveelt de doorhaling van verweersters inschrijving in het BIG-register;

- bepaalt dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften ‘Vakblad Sociale Psychiatrie’, ‘Nursing’, ‘Tijdschrift voor Gezondheidsrecht’ en ‘Gezondheidszorg Jurisprudentie’.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. Th.C.M. Willemse, voorzitter, mr. A.A.A.M. Schreuder, lid-jurist, B.F.A. Goosselink, B. Nijhuis-Prigge en A.H. Slagter - de Vries, leden-verpleegkundigen, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra - Meijer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2013 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.