ECLI:NL:TGZRSGR:2021:126 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag D2021/3212

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2021:126
Datum uitspraak: 26-10-2021
Datum publicatie: 18-11-2021
Zaaknummer(s): D2021/3212
Onderwerp: Opiumwetmiddelen misbruik
Beslissingen: Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register
Inhoudsindicatie: Voordracht wegens ongeschiktheid tot het uitoefenen van het beroep van verpleegkundige. De verpleegkundige heeft in verschillende zorginstellingen opiaten ontvreemd en gebruikt tijdens zijn diensten. Het college is van oordeel dat de verpleegkundige niet geschikt is om zijn beroep uit te oefenen, omdat hij nog steeds verslaafd is en er een (groot) risico is op terugval als de verslaving in remissie is. Het is te verwachten dat hij bij werk in een ziekenhuis opnieuw opiaten of andere middelen zal wegnemen en gebruiken, met alle risico’s van dien voor de patiënten. Maatregel: ontzegging recht wederom in te schrijven in het BIG-register en schorsing. 

Kenmerk: D2021/3212


Datum uitspraak: 26 oktober 2021


Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de voordracht van:


de INSPECTIE GEZONDHEIDSZORG EN JEUGD,
gevestigd te Utrecht,
klaagster, hierna: de inspectie,
vertegenwoordigd door E.F.L. Leenaarts, senior inspecteur, en
mr. I. de Groot, advocaat/senior juridisch adviseur,


tegen:


A, verpleegkundige,
wonende te B,
beklaagde, hierna: de verpleegkundige.


1. Het verloop van de procedure


1.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen en gelezen:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 24 juni 2021;
- de reactie van de verpleegkundige, ontvangen op 24 augustus 2021.


1.2 De inspectie en de verpleegkundige hebben de gelegenheid gekregen om samen met een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.


1.3 De klacht is op 15 september 2021 op een openbare zitting behandeld. Beide partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Namens de inspectie zijn verschenen dr. A.C. de Bruijne-Dobben, senior inspecteur, en mr. De Groot voornoemd. De inspectie heeft, behalve deze voordracht, ook een tuchtklacht ingediend met betrekking tot het beroepsmatig handelen van de verpleegkundige. Die zaak is bekend onder dossiernummer D2021/3211. De voordracht en de klacht zijn op de openbare zitting gevoegd behandeld, zoals mogelijk gemaakt door artikel 83, lid 3, Wet BIG (Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg).


2. De voordracht


2.1 In juni 2020 heeft de inspectie na onderzoek een rapport uitgebracht naar aanleiding van een tweetal meldingen van ziekenhuizen over ontslag van de verpleegkundige vanwege diefstal en gebruik van opiaten tijdens de diensten. De inspectie legde hem een aantal maatregelen op. Hierna heeft de verpleegkundige opnieuw in verschillende zorginstellingen medicatie ontvreemd en gebruikt tijdens zijn diensten. Volgens de inspectie mist de verpleegkundige de geschiktheid tot het uitoefenen van zijn beroep en doet op die grondslag een voordracht wegens ongeschiktheid tot het uitoefenen van het beroep van verpleegkundige. Zij verzoekt het college de inschrijving van de verpleegkundige in het BIG-register door te halen en als voorlopige voorziening (voor de periode van een eventueel hoger beroep) die inschrijving te schorsen met het oog op de patiëntveiligheid.


2.2 De verpleegkundige heeft de door de inspectie gestelde feiten niet betwist. In zijn reactie op het klaagschrift heeft de verpleegkundige geschreven dat hij zich per 7 augustus 2021 heeft laten uitschrijven als verpleegkundige in het BIG-register, omdat hij niet meer van plan is om nog in de gezondheidszorg te gaan werken.


2.3 Het college komt tot het oordeel dat de voorzieningen zoals door de inspectie zijn gevraagd op zijn plaats is. Hieronder legt het college uit hoe het tot deze beslissing is gekomen.


3. Uitleg van de beslissing


Welke criteria gelden bij de beoordeling van de voordracht?


3.1 Een BIG-geregistreerde zorgverlener kan op verzoek van de inspectie in het BIG-register doorgehaald worden voor de uitoefening van zijn beroep (artikel 79 lid 1 Wet BIG). Dit kan het college beslissen als de zorgverlener niet geschikt kan worden geacht tot het uitoefenen van dat beroep wegens:

1° zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid; of
2° zijn gewoonte van drankmisbruik of van misbruik van middelen, bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet.


Wat is er aan de hand?


3.2 In het tweede kwartaal van 2019 ontving de inspectie twee meldingen van ziekenhuizen over ontslag van / beëindiging van de arbeidsrelatie met de verpleegkundige vanwege diefstal en gebruik van opiaten (oxycodon en Dipidolor). Daarop is de inspectie een onderzoek gestart naar zijn functioneren. Uit het rapport van juni 2020 blijkt dat de verpleegkundige de diefstallen en het gebruik heeft erkend en op 1 oktober 2019 is gestart met ambulante behandeling bij een verslavingsinstelling. Naar aanleiding van een terugval eind november 2019, waarbij hij opnieuw opiaten had weggenomen en gebruikt, heeft de verpleegkundige zich in januari-februari 2020 zeven weken laten opnemen in een verslavingskliniek.


3.3 In het kader van haar onderzoek heeft de inspectie een externe deskundige op het gebied van psychiatrische en verslavingsproblematiek (een psychiater) opdracht gegeven onderzoek te doen naar het bestaan van een psychiatrische stoornis inclusief verslavingsproblematiek en/of psychische problemen bij de verpleegkundige. De psychiater concludeerde volgens het inspectierapport van juni 2020, kort gezegd, dat er sprake was van alcohol- en opiaatafhankelijkheid, beide in vroege remissie; daarnaast zijn er volgens de psychiater in het karakter van de verpleegkundige eigenschappen die hem gevoelig maken voor het ontwikkelen van psychische klachten zoals angst en/of depressie, wat onderliggend is voor zijn verslavingsgevoeligheid. De prognose was op dat moment redelijk goed, aldus de psychiater in zijn rapport. Beschermende factoren daarbij waren dat het werken in de zorgsector altijd de grote droom is geweest van de verpleegkundige, en dat hij ernaar verlangde om zijn talenten weer te kunnen inzetten. Vanuit die motivatie verwachtte de psychiater dat de verpleegkundige zelf waarschijnlijk zou kunnen voorkomen weer in de situatie van dat moment terecht te komen. Een tweede beschermende factor was de wijze waarop de verpleegkundige zich op dat moment inzette voor de behandeling en had ervaren dat hij zich zonder alcohol beter voelde. Een risicofactor zijn de karaktertrekken van de verpleegkundige: de primaire neiging problemen buiten zichzelf te leggen en zelf geen verantwoordelijkheid te nemen, met het risico op psychische klachten van angst en spanning, die weer kunnen leiden tot een terugval in middelengebruik, aldus de psychiater. Hij gaf ook adviezen voor verdere behandeling van de verpleegkundige. Naar aanleiding daarvan heeft de verpleegkundige vervolggesprekken gevoerd met de psycholoog van de verslavingskliniek, welke gesprekken ook vielen binnen de nazorg van de kliniek.


3.4 De inspectie sloot het onderzoek in juni 2020 af met de conclusie dat de verpleegkundige niet had gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwaam en redelijk handelend verpleegkundige, maar dat er – gelet op de stappen die de verpleegkundige inmiddels had gezet – op dat moment geen sprake was van een ernstige bedreiging voor de veiligheid van patiënten. Omdat de inspectie echter nog een risico op terugval zag, legde zij de verpleegkundige een aantal maatregelen op: hij moest de inspectie informeren als hij voornemens was weer in de patiëntenzorg te gaan werken en een terugvalpreventieplan opstellen.


3.5 Op 8 januari 2021 ontving de inspectie opnieuw een melding over ontslag op staande voet van de verpleegkundige wegens diefstal van middelen en gebruik tijdens de diensten. Naar aanleiding van deze melding is de inspectie een tweede onderzoek gestart. Hieruit is het volgende gebleken.
- In de perioden van 8 juli tot 8 augustus 2020 respectievelijk van 12 oktober tot 30 november 2020 heeft de verpleegkundige in twee verschillende ziekenhuizen gewerkt. Van 1 januari 2021 tot en met 29 januari 2021 werkte hij in een revalidatiecentrum.
- In het eerste ziekenhuis is de verpleegkundige ontslagen, omdat hij niet goed functioneerde als gevolg van het feit dat hij tijdens de diensten opiaten (oxycodon en morfine) wegnam en gebruikte.
- In het tweede ziekenhuis heeft de verpleegkundige tussen 16 oktober 2020 en 26 november 2020 verschillende soorten medicatie – fentanyl, Ketanest (werkzame stof esketamine), diazepam en remifentanil – weggenomen, onder andere uit een bevuilde risicoton waarin ook besmet humaan OK-afval werd weggegooid, en tijdens de dienst bij zichzelf geïnjecteerd. In enkele gevallen werd hij daarna onwel en is hij naar huis gegaan.
- In het revalidatiecentrum heeft hij oxycodon, oxazepam en morfine, spuiten en naalden weggenomen en gebruikt.
- Ook is het de verpleegkundige een aantal keren niet gelukt om opiaten weg te nemen, omdat hij in die gevallen geen toegang tot de opiatenkast kon krijgen.


3.6 In het gesprek dat de inspectie op 25 januari 2021 met de verpleegkundige heeft gevoerd over de van de genoemde zorginstellingen ontvangen informatie, heeft de verpleegkundige alles ontkend. Naar zijn zeggen heeft hij na afloop van dit gesprek openheid van zaken aan zijn vriendin gegeven, waarna hij ook de inspectie heeft geïnformeerd dat hij niet de waarheid had gesproken. In een gesprek op 27 januari 2021 heeft hij alsnog de onder 3.5 weergegeven handelingen in het tweede ziekenhuis erkend. Op 29 januari 2021 heeft hij echter nog steeds de handelingen in het eerste ziekenhuis ontkend. Pas in een gesprek op 8 maart 2021 heeft de verpleegkundige erkend dat hij ook in dat ziekenhuis medicatie heeft weggenomen en in het ziekenhuis gebruikt. In dat gesprek heeft de verpleegkundige ook de diefstallen in het revalidatiecentrum toegegeven. Uit het onderzoek is verder gebleken dat de verpleegkundige ook in de eerder aan de inspectie gegeven maandelijkse terugkoppelingen niet de waarheid had verteld. Bovendien heeft hij de inspectie valse opgave gedaan van een aantal negatieve urinecontroles die niet waren verricht. De voordracht en de reactie van de verpleegkundige


3.7 De inspectie heeft geen vertrouwen meer in het verbetervermogen van de verpleegkundige en vraagt het college zijn inschrijving in het BIG-register door te halen.


3.8 De verpleegkundige heeft de door de inspectie gestelde feiten niet betwist en zich niet tegen de voordracht verweerd. Hij heeft toegelicht dat hij vanwege hevige pijn na een ongeval op voorschrift van zijn huisarts oxycodon is gaan gebruiken en daaraan verslaafd is geraakt. In zijn reactie op het klaagschrift heeft hij geschreven dat hij niet van plan is om ooit nog in de gezondheidszorg werkzaam te zijn. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij niet meer in de buurt van een kast met opiaten moet komen, omdat hij zichzelf dan niet in de hand zou kunnen houden. Hij heeft zich daarom per 7 augustus 2021 als verpleegkundige uit het BIG-register laten uitschrijven. Verder heeft hij, na enig doorvragen, ter zitting erkend dat zijn gedrag een gevaar vormde voor de patiëntveiligheid. Op het moment van handelen heeft hij zich dat niet gerealiseerd; toen speelde vooral de angst voor ontdekking en ontslag.

Wat zijn de overwegingen van het college?

3.9 Uit het voorgaande volgt dat de ambulante en klinische behandeling van de verpleegkundige voor zijn verslaving geen afdoende resultaat heeft opgeleverd in die zin dat het verantwoord zou zijn dat hij weer in de patiëntenzorg komt te werken. Het college is van oordeel dat hij daarvoor de geschiktheid mist, omdat hij nog steeds verslaafd is en er een (groot) risico is op terugval als de verslaving in remissie is. Het is te verwachten hij bij werk in een ziekenhuis opnieuw opiaten of andere middelen zal wegnemen en gebruiken, met alle risico’s van dien voor de patiënten: het maken van fouten, het onjuist inschatten van situaties en niet meer adequaat kunnen handelen. Uit de uitspraken van de verpleegkundige ter zitting en zijn uitschrijving uit het BIG-register volgt dat hij zichzelf ook niet meer geschikt acht om als verpleegkundige te werken, omdat hij de verleiding van een opiatenkast niet zal kunnen weerstaan. Het college ziet verder geen mogelijkheden om bijzondere waarborgen te stellen waaronder de verpleegkundige nog wel als zodanig zou kunnen werken zonder risico’s voor zijn patiënten, omdat er geen duidelijk perspectief is op een afzienbare termijn waarbinnen die risico’s voldoende zouden zijn afgenomen. De door de verpleegkundige weggenomen en gebruikte oxycodon, morfine, fentanyl, esketamine en remifentanyl zijn middelen die vermeld staan op lijst I bij de Opiumwet; diazepam en oxazepam worden vermeld op lijst II. Dit zijn daarmee allemaal middelen zoals bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet. Daarnaast leidt het college uit het rapport van de onafhankelijke psychiater af, in combinatie met de onder 3.6 weergegeven misleiding van de inspectie, dat de verpleegkundige primair geneigd is om problemen buiten zichzelf te leggen, verantwoordelijkheden te ontlopen en over onvoldoende zelfreflectie beschikt. Dat betekent dat ook zijn geestesgesteldheid hem ongeschikt maakt voor werk in de zorg.


Conclusie


3.10 Nu de verpleegkundige zich al uit het BIG-register heeft laten uitschrijven, wordt de voordracht van de inspectie geacht te strekken tot ontzegging van het recht op wederinschrijving (artikel 79, lid 2, Wet BIG). Het college zal deze voordracht volgen en de verpleegkundige het recht ontzeggen zich opnieuw in het BIG-register te laten inschrijven.


3.11 In de periode tot aan het onherroepelijk worden van deze uitspraak zijn er geen wettelijke belemmeringen voor de verpleegkundige om zich weer in het BIG-register te laten inschrijven. Zoals uit de overwegingen onder 3.9 blijkt, vergt het belang van de bescherming van de individuele gezondheidszorg dat de verpleegkundige zich in die periode opnieuw kan laten registreren. Daarom zal het college als voorlopige voorziening – voor het geval de verpleegkundige zich opnieuw zou laten inschrijven – zijn bevoegdheid om de aan die inschrijving verbonden bevoegdheden uit te oefenen schorsen voor een jaar (artikel 80, lid 6, gelezen in verbinding met artikel 80, lid 5, en artikel 48, lid 1, aanhef en onder d Wet BIG). De verpleegkundige heeft het college verzocht niet tot publicatie met naam en toenaam over te gaan. Zoals ter zitting toegelicht is het college niet bevoegd daarover te beslissen, nu in de Wet BIG is vastgelegd dat van deze maatregel altijd van rechtswege een openbare kennisgeving plaatsvindt onder vermelding van de naam, woonplaats en het BIG-nummer van de betrokkene (artikel 9, lid 1, aanhef en onder g, gelezen in verbinding met artikel 11, lid 1, aanhef en onder a Wet BIG).


4. De beslissing


Het college: - ontzegt de verpleegkundige het recht om weer in het BIG-register te worden ingeschreven; - voor het geval de verpleegkundige zich in de periode totdat deze beslissing onherroepelijk wordt, opnieuw zou laten inschrijven: schorst de bevoegdheid van de verpleegkundige om de aan die inschrijving verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor een jaar.


Deze beslissing is gegeven door N.B. Verkleij, voorzitter, R.A. Dozy, lid-jurist, C. Vermeulen, psychiater, C.H.J.A.M. van de Vijfeijken, klinisch psycholoog, en M. Bezemer, huisarts, bijgestaan door L.B.M van ‘t Nedereind, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2021.