ECLI:NL:TGZRSGR:2013:25 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-111

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2013:25
Datum uitspraak: 29-10-2013
Datum publicatie: 29-10-2013
Zaaknummer(s): 2013-111
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De Inspectie voor de Gezondheidszorg verwijt de verpleegkundige dat hij de tuchtnorm zoals neergelegd in artikel 47 lid 1 sub b Wet BIG heeft geschonden, aangezien hij als (kinder)verpleegkundige kinderpornografisch materiaal heeft verworven, in het bezit heeft gehad en bekeken. Legt op gedeeltelijke ontzegging van de bevoegdheid het beroep van verpleegkundige uit te oefenen (ex artikel 48, eerste lid onder e. Wet BIG); verbiedt de verpleegkundige individuele gezondheidszorg aan minderjarigen te verlenen.  

Datum uitspraak: 29 oktober 2013

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

DE INSPECTEUR VOOR DE

GEZONDHEIDSZORG,

A, klaagster,

tegen:

B, verpleegkundige,

wonende te C,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de verpleegkundige.

1.Het verloop van het geding

Het klaagschrift met bijlagen, ingediend door de gemachtigde mr. M.F. van der Mersch, advocaat te Den Haag, is ontvangen in mei 2013. Het verzoek om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 65, zesde lid Wet BIG (de spoedprocedure) is niet ingewilligd omdat de noodzaak daartoe niet was gebleken nu de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) reeds in een tijdelijke maatregel had voorzien (zie hierna 2.4). Wel is de zaak voortvarend behandeld. Namens de verpleegkundige heeft mr. M.P. de Klerk, advocaat te Den Haag, een verweer­schrift ingediend, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 3 september 2013. Partijen zijn verschenen, klaagster vergezeld van D, juridisch adviseur bij de Inspectie. Partijen werden bijgestaan door hun gemachtigden, respectievelijk

mr. J.A.E. van der Jagt-Jobsen, kantoorgenote van mr. Van der Mersch voornoemd, en mr. De Klerk voornoemd. Partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Mr. Van der Jagt heeft pleitnotities voorgedragen en overgelegd.  

2. De feiten

2.1       De verpleegkundige heeft in 1992 zijn diploma als verpleegkundige gehaald en

is als zodanig beëdigd. De verpleegkundige was voordien als ziekenverzorger werkzaam. Laatstelijk werkte hij als kinderverpleegkundige in het E, behorend bij het F te G.

2.2       In  2012 is tegen de verpleegkundige verdenking ontstaan van het voorhanden hebben van kinderpornografische afbeeldingen. In september 2012 heeft in het kader van een strafrechtelijk onderzoek de doorzoeking van zijn woning plaatsgevonden. Op de aldaar inbeslaggenomen goederen (computers) is een grote hoeveelheid kinderpornografisch materiaal gevonden. In het strafdossier is het materiaal, kort samengevat, onder meer beschreven als betrekking hebbend op naakte jongens, het merendeel tussen de 12 en 16 jaar, in poses met een seksuele lading. De verpleegkundige heeft zowel in het strafrechtelijk als in het tuchtrechtelijk onderzoek erkend dat hij dit materiaal via zijn computer heeft gedownload, bekeken en in zijn bezit heeft gehad. Het strafrechtelijk onderzoek (wegens het misdrijf van artikel 240b WvSr) loopt nog. De verpleegkundige is in november 2012 (disciplinair) ontslag aangezegd. De verpleegkundige heeft thans geen werk.

2.3       De verpleegkundige heeft zich na zijn aanhouding in september 2012 op eigen initiatief onder behandeling van H gesteld, alwaar hij een behandeltraject doorloopt.

2.4       De Inspectie heeft de verpleegkundige een bevel ex artikel 87a Wet BIG opgelegd, waarmee hem totdat in de tuchtprocedure onherroepelijk is beslist wordt verboden individuele gezondheids­zorg te verlenen aan minderjarigen.

3. De klacht

Klaagster verwijt de verpleegkundige, kort samengevat, schending van de tuchtnorm van artikel 47, lid 1 sub b Wet BIG doordat hij als (kinder)verpleegkundige thuis veelvuldig kinderpornografisch materiaal heeft gedownload, bekeken en in zijn bezit heeft gehad.

4. Het standpunt van de verpleegkundige

De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij heeft voorop gesteld dat hij diepe spijt heeft van hetgeen hem wordt verweten en dat de zaak voor hem zeer ingrijpende gevolgen heeft. De verpleegkundige betwist echter dat de verweten gedragingen onder voormelde tuchtnorm vallen, aangezien het om gedragingen gaat die helemaal buiten de uitoefening van zijn werkzaamheden als verpleegkundige liggen. Daarnaast acht hij het principieel onjuist om vooruit te lopen op de uitkomst van de strafvervolging.

5. De beoordeling

5.1       Het College verwerpt laatstgenoemd argument. Het tuchtrecht en het strafrecht kunnen naast en na elkaar worden ingezet. Een wezenlijk kenmerk van het strafrecht vormt immers de bestraffing, terwijl het medisch tuchtrecht primair beoogt de kwaliteit van de gezondheids­zorg te bevorderen. Het gaat dus bij het tuchtrecht om iets anders dan bij het strafrecht. Voor zover de verpleegkundige zich heeft willen beroepen op het zowel in het strafrecht als in het tuchtrecht geldende ‘ne bis in idem’-beginsel, faalt dit.

5.2       Wat de feiten betreft heeft de verpleegkundige erkend dat hij vele afbeeldingen, zoals in rechtsoverweging 2.2 omschreven, heeft gedownload, heeft bekeken en in zijn bezit heeft gehad. Hier wordt dan ook in deze tuchtzaak vanuit gegaan. Het gaat daarbij om gedragingen die in de maatschappij niet worden getolereerd en als strafbare feiten (misdrijven) worden aangemerkt. Anders gezegd: het gaat om serieuze normschendingen. Onderzocht moet worden of deze normschendingen tevens onder het medisch tuchtrecht vallen.

 5.3      De tuchtnorm van artikel 47, eerste lid aanhef en onder b. Wet BIG houdt het

volgende in. ‘Degene die in een der in het tweede lid vermelde hoedanigheden (in dit geval

als verpleegkundige) in een register ingeschreven staat, is onderworpen aan tuchtrechtspraak

ter zake van (…) enig ander handelen of nalaten in die hoedanigheid in strijd met het belang

van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg’.

De vraag rijst dan ook of de verpleegkundige ‘in de betreffende hoedanigheid’ heeft

gehandeld.

 5.4      Het College stelt voorop dat handelingen in de privésfeer in beginsel niet

onder het tuchtrecht vallen, tenzij deze voldoende weerslag hebben op het belang van de

individuele gezondheidszorg. In het onderhavige geval is er bij de verpleegkundige

sprake van belangstelling voor kinderpornografie, en wel dusdanig dat hij grote aantallen

kinderporno­grafische afbeeldingen op zijn computer had staan. Het College als tuchtrechter

gaat er daarom van uit dat er bij de verpleegkundige sprake is van pedofiele geaardheid

waaraan hij (passief) uiting heeft gegeven, zij het dat er tot dusver geen aanwijzingen zijn dat

de verpleegkundige méér heeft gedaan dan het (frequent) downloaden en bekijken van de

betreffende afbeeldingen; van actieve uitingen (’hands on’) is niet gebleken. Deze geaardheid

heeft onmiskenbaar gevolgen voor zijn positie als kinder­verpleegkundige en raakt daarmee

het belang van de goede uitoefening van de individuele gezondheidzorg. Immers, niet alleen

de (kwetsbare) kinderen, maar ook de ouders moeten erop kunnen vertrouwen dat hun kind,

zeker in zijn afhankelijke positie bij ziekte, de benodigde zorg krijgt van een verpleegkundige,

en wel zonder risico dat die zorg enige seksuele lading heeft. De stelling van de

verpleegkundige, kort gezegd erop neerkomende dat tijdens het werk enige seksuele intentie

ontbreekt, maakt dit niet anders. Niet alleen is dit nauwelijks controleerbaar, maar juist gelet

op de aard van het werk van een kinderverpleegkundige is een pedofiele geaardheid, gelet op

het voor­gaande, onacceptabel. Het onderscheid tussen werk en privé gaat in dit geval niet op,

omdat een aan de persoon van de verpleegkundige verbonden pedofiele geaardheid uiteraard

ook tijdens de uitoefening van het werk blijft bestaan.  De slotsom is dan ook dat de norm-

schendingen door de verpleegkun­dige, ook al hebben die plaatsgevonden in zijn privétijd, een dusdanige weerslag hebben op het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg, dat er (tevens) sprake is van schending door de verpleegkundige van artikel 47, eerste lid aanhef en onder b van de Wet BIG. De verpleegkundige heeft dus gehandeld in strijd met deze tuchtnorm.

5.5       Wat de aard van de op te leggen maatregel betreft overweegt het College als volgt. Uit

het voorgaande vloeit logischerwijs voort dat het College van oordeel is dat de

verpleegkundige niet meer met kinderen mag werken. Daarom zal het College de door de

Inspecteur voorgestelde maatregel van gedeeltelijke ontzegging opleggen, en wel als volgt.

Het College heeft zich overigens nog uitvoerig beraden over de vraag of volledige doorhaling

moest volgen. Gelet op alle omstandigheden van het geval acht het College dat een te

vergaande, disproportionele, maatregel. Onder strikte omstandigheden lijken bepaalde

verpleegkundige werkzaamheden, bijvoorbeeld in de geriatrie, niet onaanvaardbaar.

5.6       Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal publicatie van deze beslissing

worden gelast, een en ander op de voet van artikel 71 Wet BIG.              

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

legt op de gedeeltelijke ontzegging van de bevoegdheid het beroep van verpleegkundige uit te oefenen (ex artikel 48, eerste lid onder e. Wet BIG); verbiedt de verpleegkundige individuele gezondheidszorg aan minderjarigen te verlenen.

Gelast op de voet van artikel 71 Wet BIG publicatie van deze beslissing in de Staatscourant en bepaalt dat deze beslissing ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften V&VN Kinderverpleegkunde en Nursing.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.A.F. Tan- de Sonnaville, voorzitter, mr. M.E. Honée, lid-jurist, drs. A.J.M. Koeter, R.P. Veltman en I.M. Bonte, leden-verpleegkundigen, bijgestaan door mr. G.G.M.L. Huntjens, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 oktober 2013.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.