ECLI:NL:TGZREIN:2020:18 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1974

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2020:18
Datum uitspraak: 17-02-2020
Datum publicatie: 17-02-2020
Zaaknummer(s): 1974
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Specialist ouderengeneeskunde. Klacht 1) weigering afgifte dossiers ouders aan klager, wettelijk vertegenwoordiger van ouders, 2) weigering pas na maand, 3) verstrekking medische informatie over klager en ouders aan derden. College: Dossier is verstrekt. Niet binnen één maand, maar na zeven weken. Overschrijding niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Specialist onderzocht of ze mocht verstrekken en ondertussen is veelvuldig contact geweest met klager. Schending geheimhoudingsplicht niet gebleken. Ongegrond.

Uitspraak: 17 februari 2020

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 29 maart 2019 ingekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

tegen:

[C]

specialist ouderengeneeskunde

werkzaam te [D]

verweerster

gemachtigde mr. A.J.F. Vokurka-Viruly te ‘s-Gravenhage

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift d.d. 27 maart 2019 met bijlagen

-          de aanvulling daarop d.d. 15 april 2019

-          het verweerschrift d.d. 27 mei 2019 met bijlagen

-          het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek d.d. 19 juli 2019

-          de pleitnotitie van 17 januari 2020 van de gemachtigde van verweerster.

De klacht is ter openbare zitting van 17 januari 2020 behandeld. Partijen waren aanwezig. Verweerster is bijgestaan door haar gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Verweerster is van juni 2017 tot 3 april 2019 als specialist ouderengeneeskunde behandelaar geweest van beide ouders van klager in de zorginstelling waar zij verbleven. Klager was in die periode de eerste contactpersoon voor zijn ouders.

Op 23 januari 2019 heeft verweerster telefonisch het verzoek gekregen van klager om preventief (bloed)onderzoek aan te vragen voor zijn ouders om hen te kunnen testen op de ziekte van Whipple. Tijdens het telefoongesprek heeft verweerster klager uitgelegd niet bereid te zijn om een dergelijk onderzoek ter geruststelling van klager in te zetten. Temeer omdat bij beide ouders van klager sprake was van vergevorderde dementie en er om die reden een symptomatisch beleid werd gevoerd. Verweerster heeft klager laten weten dat, indien erfelijkheidsonderzoek aangewezen was, zij daartoe graag een verzoek ontving van de behandelend medisch specialist van klager.

Op 11 februari 2019 heeft verweerster per e-mail opnieuw het verzoek van klager ontvangen om onderzoek in te zetten bij zijn ouders. Op 13 februari 2019 heeft verweerster hierover telefonisch overlegd met klager. Nadat verweerster nogmaals aangaf niet tot onderzoek bereid te zijn, vroeg klager om een afschrift van het dossier van zijn beide ouders. Verweerster heeft klager daarop een gesprek aangeboden. Dit aanbod werd door klager afgeslagen. Daarop verzocht klager wederom om een afschrift van het medisch dossier van zijn ouders. Dit verzoek werd dezelfde dag door klager schriftelijk herhaald. De ontvangst van dit verzoek is op dezelfde dag per e-mail door verweerster aan klager bevestigd.

In de ochtend van 13 februari 2019 heeft verweerster over het verzoek van klager contact opgenomen met de KNMG. Deze heeft verweerster geadviseerd het verzoek van klager te weigeren. Over deze uitkomst heeft verweerster klager dezelfde dag per e-mail geïnformeerd. In de namiddag van 13 februari 2019 heeft klager per e-mail verweerster verzocht beslissing naar aanleiding van dat verzoek te heroverwegen. Daarop heeft verweerster overleg gezocht met drie collega-artsen aan wie zij het verzoek geanonimiseerd heeft voorgelegd. Verweersters conclusie is daarna ongewijzigd gebleven.

Op 13 februari 2019 heeft verweerster het verzoek van klager tot afgifte van de medische dossiers doorgeleid naar het management van de zorginstelling. Per e-mail heeft zij dit op 13 februari 2019 aan klager medegedeeld.

Op 14 februari 2019 heeft de zorgmanager klager per e-mail bericht dat binnen een termijn van een maand een kopie van de medische dossiers van zijn ouders aan hem zou worden overhandigd.

Op initiatief van verweerster is klager op 20 februari 2019 door het management van de instelling uitgenodigd voor een gesprek op 22 februari 2019 met verweerster, de zorgmanager en de gedragsbegeleider van de ouders van klager met als doel te de-escaleren. Gedurende voormeld gesprek heeft klager herhaald waarom hij graag onderzoek ingezet wil zien bij zijn ouders. Verweerster heeft uitgelegd waarom zij dit onderzoek niet in het belang van zijn ouders achtte. Tevens is gesproken over het agenderen van een overleg tussen de behandelaren van de ouders van klager. Ook is gesproken over het aanvragen van een second opinion.

Op 14 maart 2019 heeft de directeur van de zorginstelling klager schriftelijk geïnformeerd dat terug werd gekomen op de d.d. 14 februari 2019 door de zorgmanager gedane toezegging en dat er geen gehoor zou worden gegeven aan zijn verzoek tot het verstrekken van een afschrift van de medische dossiers. Dit nadat de directeur een uitnodiging had laten sturen naar klager om nogmaals met elkaar in overleg te gaan. De zorginstelling had toen reeds een aankondiging van klager ontvangen dat hij voornemens was een kort geding te starten tegen de instelling.

Op 25 maart 2019 heeft er nader telefonisch overleg plaatsgevonden tussen klager en de bestuurder van de zorginstelling.

Op 28 maart 2019 heeft er bij klager thuis een gesprek plaatsgevonden tussen klager en de bestuurder. In dat gesprek is door de bestuurder toegezegd dat er een ander (weinig belastend) onderzoek bij de ouders van klager zou worden ingezet. Tevens is besproken dat er met het inzetten van het onderzoek vanuit werd gegaan dat het verzoek tot afgifte van de dossiers zou komen te vervallen.

Op 28 maart 2019 heeft klager telefonisch aan zowel de instelling als aan verweerster laten weten dat hij, onder dreiging van het indienen van een tuchtklacht, zijn verzoek om een afschrift te krijgen van de medisch dossiers handhaafde.

Op 29 maart 2019 heeft verweerster tot afgifte van de dossiers besloten.

Op 3 april 2019 is klager in kennis gesteld van het feit dat er een kopie van de beide dossiers van de ouders van klager gereed lag en dat hij deze bij de instelling kon ophalen onder medebrenging van zijn identiteitsbewijs en een bewijs van vertegenwoordiging van zijn ouders. Op het moment dat klager de dossiers kwam ophalen, had hij geen bewijs van vertegenwoordiging bij zich en kreeg hij de kopieën van de dossiers niet mee.

Op 17 april 2019 heeft klager de kopieën van de dossiers van zijn ouders in ontvangst genomen. Op dezelfde dag is de moeder van klager overleden.

3. Het standpunt van klager

Klager verwijt verweerster dat zij:

1.      zonder deugdelijke redenen weigert om aan hem als wettelijk vertegenwoordiger van zijn ouders inzage te geven in of een afschrift te verstrekken van hun beider medisch dossiers;

2.      deze weigering pas een maand nadat er om een afschrift is verzocht heeft medegedeeld zonder dat daaraan goede redenen ten grondslag liggen;

3.      zonder toestemming van klager medische informatie zou hebben gedeeld met derden die niet bij de behandeling van zijn ouders of van hemzelf betrokken zijn, zowel informatie die hemzelf betreft als informatie over zijn ouders.

Meer specifiek dat zij informatie zou hebben gedeeld met een zorgmanager, een bestuurssecretaris, een directeur en een advocaat.

Ter toelichting op de klacht heeft klager ter zitting aangevoerd dat hij in zijn herinnering reeds in december 2018 heeft gevraagd om een kopie van de dossiers van zijn ouders. Het onderzoek naar de ziekte van Whipple lag niet aan dit verzoek ten grondslag. Klager is de wettelijk vertegenwoordiger van zijn ouders. Om die taak goed uit te kunnen oefenen, had hij de dossiers nodig. Klager onderstreept daarbij het feit dat hij de zorginstelling geen reden verschuldigd is om de medische dossiers op te vragen. Klager is van mening dat de termijnoverschrijding behoorlijk is geweest en dat dit in het nadeel kan zijn geweest voor de gezondheid van zijn ouders.  

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster meent dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten geen sprake is.

Zij heeft in verband daarmee onder meer het volgende aangevoerd.

Ad klachtonderdeel 1 en 2:   

Ter zake het recht van de wettelijk vertegenwoordiger op informatie (en het recht op inzage in het dossier) is in artikel 7:457 lid 3 BW een bijzondere regeling opgenomen. Daaruit volgt dat het recht op informatie van de wettelijk vertegenwoordiger niet onbegrensd is: informatieverstrekking blijft achterwege als dit niet verenigbaar is met de zorg van een goed hulpverlener. De volmachten die de ouders van klager hebben afgegeven, zijn naar verweerster stelt geen blanco cheques doch strekken (uitsluitend) tot het verrichten van handelingen in het belang van de ouders. Klager heeft verweerster pas verzocht om een kopie van de medische dossiers nadat verweerster had geweigerd om (bloed)onderzoek voor zijn ouders aan te vragen. Voor dit (bloed)onderzoek bestond echter geen medische indicatie. Bij haar besluit heeft verweerster meegewogen dat beide ouders op een psychogeriatrische afdeling verbleven wegens gevorderde dementie en er een symptomatisch beleid was ingezet. Dat verweerster op een later moment alsnog tot afgifte heeft besloten, maakt dit niet anders nu verweerster had verwacht dat klager niet langer een afschrift van de dossiers wenste nu er in gezamenlijkheid afspraken waren gemaakt over het doen van onderzoek. Naar haar inschatting was daarmee de oorspronkelijke grond voor het verzoek van klager komen te vervallen. Toen klager bleef volharden in zijn wens heeft verweerster een nieuwe afweging gemaakt. Vandaar dat enige tijd voorbij is gegaan alvorens het verzoek is ingewilligd. Verweerster voelde zich hierbij gesteld voor een nieuw conflict van plichten. Zij heeft uiteindelijk het belang van de ouders van klager bij rust in de behandelrelatie laten prevaleren.

Ad klachtonderdeel 3:           

Verweerster stelt dat er nimmer sprake is geweest van een behandelrelatie tussen haar en klager. Klager is om die reden niet als klachtgerechtigd aan te merken. Verweerster wijst hierbij naar art. 65 lid 1 sub a jo. 47 lid 1 onder a Wet BIG. Naar de mening van verweerster gaat het niet om een klacht namens de ouders, maar om een klacht van klager zelf. Verweerster stelt zich voorts op het standpunt dat klager zijn klachtrecht evenmin kan ontlenen aan het bepaalde onder art. 47 lid 1 onder b Wet BIG, nu het handelen van verweerster waar de klacht op ziet, geen betrekking heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg. Verder merkt verweerster op dat klager geen partij is geweest bij de overeenkomst die is gesloten tussen verweerster en de ouders van klager. De door klager aan verweerster verstrekte informatie over zijn eigen situatie en zijn daarmee samenhangende beweegredenen tot het opvragen van het medisch dossier van zijn ouders, vallen daarom niet onder het medisch beroepsgeheim. Voor zover van belang voegt verweerster toe dat klager zelf informatie heeft gedeeld met binnen de zorginstelling werkzame derden over zijn gezondheid tijdens de gesprekken op 22 februari, 28 februari, 14 maart, 19 maart en 29 maart 2019. Voor het betoog van klager dat verweerster zelf medische informatie van klager en van zijn ouders zou hebben verstrekt aan niet-betrokken derden, wordt dit nadrukkelijk door verweerster betwist. Verweerster bevestigt dat zij, in eerste instantie in algemene bewoording, informatie heeft gedeeld met haar advocaat. Daarnaast heeft zij, in het kader van de tuchtklacht, ook een kopie verstrekt van relevante delen van het medisch dossier. Dit conform de richtlijn van de KNMG ‘Omgaan met medische gegevens’ en haar recht op ‘fair trial’. Ter zitting heeft verweerster toegevoegd dat klager op 20 februari 2019 een uitnodiging heeft ontvangen voor een gesprek op 22 februari 2019. Uit dit bericht volgt dat het klager helder was dat bij dit gesprek ook anderen aanwezig zouden zijn.

5. De overwegingen van het college

De klachtonderdelen 1 en 2 hangen zozeer samen dat deze door het college gezamenlijk worden behandeld.

5.1 Een patiënt heeft op grond van artikel 7:456 Burgerlijk Wetboek (BW) recht op inzage in of afschrift van zijn medisch dossier.

5.2       Op grond van artikel 7:465 lid 3 BW dient de hulpverlener zijn verplichtingen jegens de meerderjarige patiënt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, niet onder curatele staat of ten behoeve van hem niet het mentorschap is ingesteld, na te komen jegens de persoon die daartoe door die patiënt schriftelijk is gemachtigd in zijn plaats op te treden.

5.3       Het college stelt vast dat beide ouders van klager op 24 december 2014 in een levenstestament aan klager een volmacht hebben verstrekt om rechtshandelingen te verrichten nadat een onafhankelijk arts, die deskundigheid heeft op het gebied waarop de vraagstelling zich afspeelt, een schriftelijke verklaring heeft afgelegd dat desbetreffende ouder(s) niet meer in staat is (zijn) de belangen op een juiste wijze te behartigen.

5.4       Het college stelt verder vast dat op 22 november 2018 door een onafhankelijk specialist ouderengeneeskunde is vastgesteld dat beide ouders, gezien de aanwezigheid van geheugen- en oriëntatieproblemen, niet meer goed in staat waren te achten om hun eigen wil te bepalen ten aanzien van de behartiging van hun financiële- en gezondheidsbelangen. Daardoor is hun eerder afgegeven algemene volmacht/levenstestament in werking getreden.

5.5       In het levenstestament wordt aan de behandelend arts en/of andere medische hulpverleners uitdrukkelijk toestemming verleend om aan de (plaatsvervangende) gevolmachtigde medische inlichtingen te verstrekken en inzage in of afschrift te geven van de medische gegevens of medische dossiers (ook na overlijden).

5.6       Het college stelt vast dat aan klager derhalve het recht toekomt om, als gevolmachtigde van zijn ouders, medische gegevens van zijn ouders te ontvangen. Klager is daarvoor aan de instelling geen reden verschuldigd.

5.7       Artikel 7:456 BW bepaalt dat de hulpverlener, desgevraagd, aan de patiënt, zo spoedig mogelijk, inzage in en afschrift van het patiëntendossier verstrekt. Een exacte termijn wordt daarbij niet genoemd. In de richtlijn van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunde (KNMG) ‘omgaan met medische gegevens’ wordt in paragraaf 7.1 bepaald dat inzage en/of afschrift ten minste binnen een maand na het verzoek dient te geschieden.

5.8       Het college stelt vast dat verweerster het mondelinge en schriftelijke verzoek van klager tot verstrekking van een afschrift van de dossiers van zijn ouders op 13 februari 2019 heeft ontvangen. Dat klager het verzoek reeds in december 2018 heeft gedaan, heeft klager noch met bewijzen gestaafd, noch aannemelijk gemaakt. 

5.9       Het college stelt vast dat door verweerster, anders dan door klager gesteld, wel een afschrift van het dossier van zijn ouders aan klager ter beschikking is gesteld. Klager heeft op 3 april 2019 bericht ontvangen dat hij de dossiers onder medebrenging van zijn identiteitsbewijs en een bewijs van vertegenwoordiging van zijn ouders kan ophalen.

5.10     Voor zover klager met zijn klacht heeft bedoeld dat het afschrift niet tijdig aan hem is verstrekt en dat aan deze vertraging geen goede redenen ten grondslag hebben gelegen, overweegt het college als volgt.

Er is sprake van een overschrijding van de termijn met drie weken. Uit de overlegde correspondentie blijkt echter dat verweerster de afhandeling van het verzoek op 13 februari 2019 actief in gang heeft gezet en zich over het verzoek heeft beraden. Over de vraag in hoeverre er in deze kwestie bezwaren bestonden tegen het verstrekken van de medische dossiers en de reikwijdte van haar beroepsgeheim heeft verweerster advies ingewonnen bij de KNMG. Over de uitkomst hiervan heeft zij klager dezelfde dag nog geïnformeerd. Ook heeft verweerster (juridisch) advies ingewonnen bij drie collega-artsen en een advocaat. Op 20 februari 2019 heeft verweerster klager uitgenodigd voor een gesprek op 22 februari 2019. Daarnaast is klager tussentijds mondeling en schriftelijk geïnformeerd door anderen dan verweerster dat en waarom, er geen gehoor werd gegeven aan het verzoek. Het college acht de overschrijding van de termijn onder deze omstandigheden begrijpelijk en in het licht daarvan zo gering dat verweerster hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De klachtonderdelen 1 en 2 zijn derhalve ongegrond.

Met betrekking tot klachtonderdeel 3 overweegt het college als volgt.

5.12     Op grond van artikel 65, lid 1 sub a Wet BIG kan een tuchtklacht aanhangig worden gemaakt door een rechtstreeks belanghebbende. Klager is reeds als naaste betrekking rechtstreeks belanghebbende en tevens is hij dat als gemachtigde van zijn ouders.  

5.13     Voor zover klager met zijn klacht heeft bedoeld dat verweerster informatie over de gezondheid van klager heeft gedeeld met derden is dat niet komen vast te staan.

5.14     Voor zover klager bedoelt dat verweerster zonder zijn toestemming medische informatie over zijn ouders heeft gedeeld met derden overweegt het college dat op grond van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, niet is komen vast te staan dat verweerster zonder toestemming medische gegevens heeft gedeeld met anderen. Het was klager bekend dat de zorgmanager en de gedragsbegeleider tijdens het gesprek op 22 februari 2019 aanwezig waren. Klager heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Daarnaast stelt het college vast dat klager zelf informatie heeft gedeeld over zijn ouders met (onder andere) de directeur van de zorginstelling. Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Het voorgaande brengt met zich mee dat de klacht in alle onderdelen ongegrond moet worden verklaard. 

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door H.A.W. Vermeulen, voorzitter, W.H.G. Corté, lid-jurist,

H.A.M. Sinnige, R.W. van Etten en P.G.M. Booms-Poels leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van M. van der Hart secretaris en uitgesproken door C.D.M. Lamers op

17 februari 2020 in aanwezigheid van de secretaris.