ECLI:NL:TGZREIN:2017:61 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1636

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2017:61
Datum uitspraak: 19-06-2017
Datum publicatie: 19-06-2017
Zaaknummer(s): 1636
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Anesthesioloog. Klacht: medische fout; door epiduraal lumbaal injectie kapotte zenuwwortels en ruggenmerg (a), klaagster niet gewezen op risico’s en mogelijke complicaties (b). College: medisch dossier bevat geen aanwijzingen dat epiduraal lumbaal injectie op onzorgvuldige wijze is gezet. Ingreep kan opgetreden klachten niet hebben veroorzaakt. Locatie anatomisch gezien niet zonder meer bereikbaar. MRI: geen nabloeding. Verweerder behoefde voor deze klachten niet te waarschuwen omdat ze niet het gevolg kunnen zijn van de ingreep. Klaagster is in het verleden middels informatiebrochure gewaarschuwd. Ongegrond.

Uitspraak: 19 juni 2017

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 4 maart 2016 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

gemachtigde mr. E. Verhoeven te Papendrecht

tegen:

[C]

anesthesioloog

werkzaam te [D]

verweerder

gemachtigde mr. drs. E.E. Rippen te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift met bijlagen;

-         het verweerschrift met bijlagen en cd-rom;

-         de bij brief van de gemachtigde van verweerder van 9 juni 2016 overgelegde pagina’s uit het medisch dossier van klaagster;

-         de repliek van de gemachtigde van klaagster;

-         de brief van 24 augustus 2016 van de gemachtigde van verweerder, waarbij is afgezien van het indienen van een dupliek;

-         de brief van 1 september 2016 met machtiging, ontvangen van de gemachtigde van klaagster;

-         de pleitaantekeningen van de gemachtigde van verweerder.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 17 mei 2017 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klaagster is sinds twaalf jaar bekend met rugpijn.

Op 8 augustus 2014 heeft verweerder een epiduraal lumbaal injectie geplaatst bij klaagster. Verweerder plaatste dergelijke injecties reeds gedurende zo’n vijf jaar ongeveer tweemaal per jaar bij klaagster. Het verpleegkundig verslag vermeldt ter zake de injectie van

8 augustus 2014: “Retour. Prima gegaan. Mag snel naar huis.”.

Van 10 tot 14 augustus 2014 is klaagster opgenomen geweest in het ziekenhuis met als klacht ‘verlamd/gevoelloos rechterbeen en erge rugpijn’. In de ‘SEH arts notitie’ van

de arts-assistent (neurologie) van 10 augustus 2014 staat onder meer: “Verdenking radiculair syndroom L5 rechts” (pijn door compressie van zenuwwortel L5 rechts).  Op

13 augustus 2014 is een MRI-scan gemaakt. In het verslag van de arts-assistent (neurologie) van 13 augustus 2014 is hierover opgenomen: “MRI laat geen bloeding zien, geen aanwijzingen dat er met het prikken iets is misgegaan”.

Op 25 augustus 2014 heeft de neuroloog klaagster opnieuw onderzocht. In het verslag daarover van diezelfde datum is onder meer opgenomen: “Op MRI-LWK geen epidurale bloeding. Wel conjoined root L5-S1 en enige anteropositie L4”, alsook “ Bespreking en conclusie Radiculair syndroom L5-S1 rechts, geen aanwijzingen cauda syndroom”.

Na neurologisch onderzoek op 19 september 2014 heeft de neuroloog, voor zover van belang, gerapporteerd: “Pseudoradiculaire klachten bij anteropositie L5-L6 rechts > links mogelijks bij lysis L5-L6 rechts. Mogelijks conjoint roots L5 rechts”.

Klaagster is op 24 oktober 2014 gezien door de orthopeed, waarbij opnieuw een

MRI-scan is gemaakt. Deze scan liet wederom het beeld zien van een afwijkend verloop van de zenuwwortels L5-S1 aan de rechterzijde en milde degeneratieve veranderingen aan de lumbale wervelkolom.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder:

a)         dat hij een medische fout heeft gemaakt als gevolg waarvan klaagster schade heeft geleden. Daartoe stelt klaagster dat door de behandeling van verweerder sprake is van kapotte zenuwwortels en ruggenmerg, waardoor soms sprake is van een verlamming in het rechteronderbeen. Daarnaast zijn het rechterbeen en de rechtervoet van klaagster gevoelloos en ervaart zij een niet uit te houden zenuwpijn en immense pijn in de rug. De pijn en de uitvalsverschijnselen breiden zich momenteel uit naar het linkerbeen, aldus klaagster;

b)         dat hij klaagster niet heeft gewezen op de risico’s en mogelijke complicaties bij het uitvoeren van een epiduraal lumbaal injectie. Als klaagster had geweten dat het uitvoeren van een epiduraal lumbaal injectie deze klachten kon veroorzaken, dan zou klaagster de injectie niet hebben laten plaatsen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft vooreerst zijn medeleven uitgesproken voor het feit dat klaagster nog steeds veel pijn heeft. Ter zake de klachtonderdelen is verweerder van mening dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt te maken valt. Meer in het bijzonder heeft verweerder het volgende aangevoerd.

a)         Het plaatsen van de epidurale lumbaal injectie is op juiste wijze gebeurd en -anders dan klaagster stelt- in het midden van de rug. Verweerder is niet in de buurt gekomen van de zenuwwortels. Zijn handelen kan dan ook niet de door klaagster aangevoerde schade, die overigens niet geobjectiveerd kan worden, hebben veroorzaakt. Verweerder wijst verder op de medische beoordelingen, gemaakt door [E] (anesthesioloog in ruste) d.d. 29 oktober 2015 en van [F] (neurologisch adviseur) d.d. 14 maart 2016. Beiden concluderen dat de epidurale lumbaal injectie de klachten van klaagster niet kan hebben veroorzaakt.

b)         De klachten waar klaagster over spreekt, kunnen niet worden toegerekend aan de epidurale lumbaal injectie, zodat verweerder daar ook niet voor had hoeven waarschuwen. Voor het overige geldt dat klaagster al jaren bekend was met de ingreep en dat zij ter zake deze ingreep in elk geval in het verleden een informatiefolder uitgereikt heeft gekregen.

5. De overwegingen van het college

Het college overweegt ter zake klachtonderdeel a) als volgt.

Het medisch dossier bevat geen aanwijzingen dat de epiduraal lumbaal injectie op onzorgvuldige wijze is gezet. Ter zake de klachten zoals deze zich vervolgens kort na de injectie bij klaagster hebben voorgedaan, overweegt het college dat de ingreep zoals door verweerder uitgevoerd de opgetreden klachten in dit geval niet kunnen hebben veroorzaakt. De locatie van de zenuwen (L5-L6 rechts) is bij een epidurale lumbaal injectie midden in de rug anatomisch gezien niet bereikbaar zonder andere opvallende structuren in het lichaam te raken. Nu daarvan geen sprake is geweest, kan worden vastgesteld dat verweerder bij het plaatsen van de epidurale lumbaal injectie niet in de buurt is geweest van de desbetreffende zenuwwortels. Verder heeft de uitgevoerde MRI-scan laten zien dat geen sprake is geweest van een nabloeding. Ook in dat opzicht bestaat er geen indicatie de klachten van klaagster in verband te brengen met de door verweerder uitgevoerde ingreep. Voor zover klaagster zich bij haar stellingname dat verweerder bij het plaatsen van de epiduraal lumbaal injectie schade heeft toegebracht, heeft gebaseerd op uitlatingen van een in de stukken nader genoemde arts, houdt het college klaagster voor dat -voor zover zou zijn gezegd dat sprake is van kapot geprikte zenuwwortels mogelijk door de behandeling van verweerder- niet alleen is aangegeven dat dit mogelijk door de behandeling van verweerder is veroorzaakt, maar belangrijker, dat moet worden vastgesteld dat die mededeling is geschied op basis van de onjuiste veronderstelling dat sprake was van een zenuwwortel blokkade. Nu, voor zover de gestelde mededeling zou zijn gedaan, deze mededeling is geschied op basis van onjuiste informatie, kan daaraan geen betekenis worden toegekend. Klachtonderdeel a) is, zo volgt uit het voorgaande, ongegrond.

Het college overweegt ter zake klachtonderdeel b) het volgende.

Verweerder had klaagster voor de klachten die zij kort na de ingreep door verweerder heeft ervaren, niet hoeven te waarschuwen. Daartoe is redengevend dat dergelijke klachten in zijn algemeenheid niet het gevolg kunnen zijn van deze ingreep. Daarenboven stelt het college vast dat klaagster in het verleden (2009, 2010) middels een informatiebrochure is gewaarschuwd voor mogelijke gevolgen die wel kunnen optreden door de behandeling zoals uitgevoerd door verweerder. Het college heeft dan ook niet kunnen vaststellen dat verweerder tekort is geschoten in de op hem rustende verplichting om klaagster voor te lichten ter zake de mogelijke gevolgen van het plaatsen van een epidurale lumbaal injectie. Klachtonderdeel b) is daarom ongegrond.

Op grond van het vorenstaande dient de klacht te worden afgewezen.

6. De beslissing

Het college:

-         wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. J.H.C. Schouten als voorzitter, mr. I. Boekhorst als lid-jurist,

A. Pfaff, H.L. de Boer en M.H.M. Bender als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van

mr. M. van der Hart als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2017 in aanwezigheid van de secretaris.