ECLI:NL:TGZREIN:2015:89 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1546

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2015:89
Datum uitspraak: 02-11-2015
Datum publicatie: 02-11-2015
Zaaknummer(s): 1546
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie:   De klacht houdt in dat bedrijfsarts zijn beroepsgeheim heeft geschonden, de adviezen van de behandelend psychiater heeft genegeerd, het rapport onder druk van de werkgever heeft aangepast, niet heeft gereageerd op de vragen van klaagster en onprofessionele, schadelijke, uitspraken heeft gedaan. Gedeeltelijk gegrond. Advies van behandelend psychiater onvoldoende serieus genomen. Discrepantie in de gemaakte en weergegeven afspraken.  Mogelijkheden voor vervangende werkzaamheden niet besproken. Vragen van klaagster niet beantwoord. Context van opmerkingen onduidelijk waardoor deze bagatelliserend konden worden opgevat. Geen inzicht in kwetsbare positie van klaagster. Geen inzicht in de gevolgen van zijn handelen. Berisping en publicatie.

Uitspraak: 2 november 2015

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 17 maart 2015 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

tegen:

[C]

bedrijfsarts

werkzaam te [D]

verweerder

gemachtigde mr. E.P. Haverkate te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift

-          het verweerschrift

-          de repliek en een cd-rom

-          de dupliek

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 21 september 2015 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Verweerder is werkzaam als bedrijfsarts. Nadat klaagster zich bij haar werkgever had ziek gemeld, is klaagster voor het eerst door verweerder in consult gezien op 25 januari 2013. Verweerder had van de werkgever van klaagster informatie gekregen die onder meer behelsde dat sprake zou zijn van angstaanvallen en dat klaagster hiervoor in behandeling was. Vanaf augustus 2014 is klaagster iedere maand door verweerder gezien tot november 2014 en vervolgens nog twee maal begin 2015. De behandelend psychiater van klaagster schreef bij brief van 7 november 2014 aan verweerder: 

“          Bovengenoemde cliënte is bij mij in behandeling ivm een ernstige angst en paniekstoornis. Zij is nu eindelijk medicamenteus goed ingesteld. Zij blijft echter zeer kwetsbaar. Zij is nog niet te belasten. Zij heeft nog psychotherapie nodig om weer nieuwe stappen te kunnen maken.”

Tijdens het consult van 14 november 2014 besprak verweerder met klaagster dat zij niet geschikt was voor haar eigen werk. Voordat hij het verslag van het betreffende consult schreef, had verweerder telefonisch contact met de werkgever van klaagster, waarin deze aan verweerder vroeg of klaagster in staat kon worden geacht vervangende werkzaamheden te verrichten. Verweerder heeft deze vraag bevestigend beantwoord. Verweerder maakte vervolgens zijn rapportage op en schreef daarin onder meer:

“          Ik acht haar momenteel nog arbeidsongeschikt voor haar eigen werk. Geadviseerd wordt om de komende 2 maanden in ieder geval gedeeltelijke re-integratie in (aangepast) eigen werk niet op te starten i.v.m. de verwachte zwaarte van de behandeling. Werkgever heeft hierop expliciet gevraagd of zij belastbaar geacht kan worden voor vervangende werkzaamheden (zoals administratieve telewerkzaamheden). Ik acht haar daarvoor wel belastbaar, voor enkele (2) uren per dag. Deze werkzaamheden kunnen in goed overleg getracht worden geleidelijk uit te breiden.”

Nadat klaagster dit rapport op 17 november 2014 onder ogen kreeg, heeft zij per e-mail van 25 november 2014 gereageerd en onder meer aan verweerder geschreven:

“          (…) Verder hebben wij duidelijk besproken dat ik niet belastbaar ben. Ik heb duidelijk onderbouwd waarom ik nog niet belastbaar ben en uw exacte woorden waren toen: “dit wil ik horen”. (…) Hierna is de afspraak gemaakt dat ik eind januari bij u terug op consult zou komen en ik mij de komende tijd kon richten op mijn therapie.(…) Niks van alles wat wij besproken hadden kon ik terug vinden in het door u opgestelde rapport. U heeft zonder met mij te overleggen aan mijn baas aangegeven dat ik 2 uur per dag beschikbaar ben voor vervangende werkzaamheden. Ik ben heel benieuwd hoe u bij die conclusie bent gekomen? (…) ”

Verweerder heeft diezelfde avond op de e-mail van klaagster gereageerd door haar een aangepaste versie van zijn rapportage te sturen. De aanpassing bestond uit de toevoeging (aan het eerdere citaat): “Dit advies is nog niet besproken met werknemer.”

Klaagster heeft hierop bij e-mail van 26 november 2014 wederom om uitleg en advies gevraagd. Klaagster ontving geen reactie van verweerder op deze e-mail.

De behandelend psychiater van klaagster heeft zich bij e-mail van 25 november 2014 tot verweerder gewend om haar bezorgdheid over klaagster te uiten.

Klaagster heeft een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd. De arbeidsdeskundige concludeerde dat de door de werkgever aangeboden arbeid niet passend was.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder het volgende:

1)      verweerder heeft zijn beroepsgeheim geschonden. De werkgever van klaagster wist zaken over de ziekte van klaagster die volgens klaagster alleen kunnen zijn doorgegeven door verweerder. Weliswaar heeft klaagster ook zelf de werkgever op de hoogte gesteld en gehouden van haar ziekte, echter heeft zij nimmer tegen haar werkgever gezegd dat iemand met een angststoornis nooit helemaal beter wordt. Dit moet verweerder dus aan de werkgever hebben verteld, hetgeen overigens onjuiste informatie is.

2)      Verweerder heeft de adviezen van de behandelend psychiater naast zich neergelegd. Hoewel de behandelend psychiater per brief aan verweerder heeft laten weten dat klaagster niet belastbaar was, heeft verweerder ten onrechte gemeend dat klaagster wel belastbaar was voor vervangende arbeid. Dit is voor klaagster onbegrijpelijk.

3)      Verweerder heeft het rapport dat is opgemaakt naar aanleiding van het consult van

14 november 2014 onder druk van de werkgever aangepast. Verweerder heeft immers zonder overleg met klaagster in het rapport opmerkingen gemaakt over vervangende werkzaamheden op verzoek van de werkgever.

4)      Verweerder heeft niet gereageerd op de vragen die klaagster heeft gesteld naar aanleiding van het door verweerder opgemaakte rapport naar aanleiding van het consult van 14 november 2014.

5)      Verweerder heeft ten slotte uitspraken gedaan tijdens consultafspraken die niet professioneel waren en zeer schadelijk waren voor klaagster. Zo had verweerder het over het nemen van smarties (medicijnen), wetende hoe lastig klaagster het had met het nemen van medicijnen, sprak hij laconiek over haar paniekaanvallen en merkte hij op dat klaagster zich zou verschuilen achter haar ziekte waarmee verweerder ten minste de indruk gaf de ziekte van klaagster te bagatelliseren.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft primair aangevoerd dat de door klaagster in het geding gebrachte geluidsopname geen onderdeel kan uitmaken van het dossier nu het onrechtmatig verkregen bewijs betreft.

Verweerder heeft voorts de klachtonderdelen inhoudelijk bestreden en daartoe het volgende aangevoerd. Verweerder heeft zijn beroepsgeheim niet geschonden. Klaagster heeft de werkgever zelf geïnformeerd over de diagnose. De werkgever heeft wel contact opgenomen met verweerder maar verweerder heeft de werkgever verwezen naar algemene informatie die op het internet te vinden is. Medische informatie van klaagster heeft verweerder nimmer aan de werkgever meegedeeld.

Verweerder bestrijdt dat hij de adviezen van de behandelende sector in de wind heeft geslagen. Mede op basis van de gegevens van de psychiater achtte verweerder klaagster dan ook ongeschikt voor haar eigen werk. Verweerder heeft de informatie van de psychiater aldus geïnterpreteerd dat het zou gaan om het eigen werk.

Verweerder heeft bestreden dat hij het rapport dat was opgemaakt naar aanleiding van het consult van 14 november 2014, onder druk van de werkgever zou hebben aangepast. Er was na het consult wel een expliciete vraag binnen gekomen van de werkgever, namelijk of klaagster belastbaar was voor vervangende werkzaamheden. Deze vraag heeft verweerder beoordeeld en het antwoord daarop is ook in het rapport opgenomen. Naar aanleiding van opmerkingen van klaagster heeft verweerder aan het rapport nog toegevoegd dat het verrichten van vervangende werkzaamheden nog niet met klaagster was besproken. Op de schriftelijk gestelde vragen van klaagster naar aanleiding van het rapport heeft verweerder niet meer gereageerd. Verweerder erkent dat hij dat wel had moeten doen.

Verweerder meent ten slotte dat klaagster de gewraakte uitlatingen heeft losgemaakt van de context. Verweerder wilde juist meer inzicht krijgen in de ziekte van klaagster en ook meer inzicht in de mogelijkheden die er voor haar waren. Door haar te prikkelen hoopte verweerder dit inzicht te krijgen.

5. De overwegingen van het college

Het college overweegt vooreerst met betrekking tot de in het geding gebrachte geluidsopname als volgt. Vooropgesteld zij dat ook bewijsmateriaal dat onrechtmatig is verkregen – in casu bij gebreke van toestemming van verweerder – niet zonder meer ertoe leidt dat daarop geen acht mag worden geslagen. Het algemeen maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt alsmede het belang dat partijen erbij hebben hun stellingen in rechte aannemelijk te kunnen maken, kunnen zwaarder wegen dan het belang van uitsluiting van bewijs. Slechts indien sprake is van bijkomende omstandigheden, kan uitsluiting gerechtvaardigd zijn. Naar het oordeel van het college is in casu echter geen sprake van een maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht dient te komen nu de inhoud van de geluidsopname niet bijdraagt aan de waarheidsvinding. Het college is daarom van oordeel dat de geluidsopname geen deel zal uitmaken van het dossier.

Met betrekking tot klachtonderdeel 1) overweegt het college als volgt. Uit hetgeen door partijen naar voren is gebracht kan worden opgemaakt dat klaagster haar stelling dat sprake zou zijn van schending van het beroepsgeheim, heeft gebaseerd op mededelingen die van haar werkgever afkomstig waren. Verweerder heeft uitdrukkelijk aangevoerd dat hij geen informatie uit het medisch dossier van klaagster met de werkgever heeft gedeeld en dat hij de werkgever enkel heeft verwezen naar algemene informatie die op het internet te vinden zou zijn. Naar het oordeel van het college geldt dan aldus dat de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is. Dit betekent dat een verwijt dat gebaseerd is op de lezing van klaagster in beginsel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of bepaald nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat en dat ontbreekt in het onderhavige geval. Dit leidt ertoe dat klachtonderdeel 1) ongegrond is.

Klachtonderdeel 2) is naar het oordeel van het college gegrond. Daartoe overweegt het college als volgt. Uit de brief van de psychiater van 7 november 2014 blijkt dat klaagster niet belastbaar was. De psychiater heeft daarbij geen onderscheid gemaakt tussen eigen werk of vervangende werkzaamheden. Hoewel het niet de psychiater is die uitspraken kan doen over de belastbaarheid van iemand voor zijn werk, heeft het college niet kunnen vaststellen op grond van welke gegevens verweerder heeft gemeend dat klaagster weliswaar niet belastbaar was voor eigen werk, maar wel belastbaar zou zijn voor vervangend werk. Verweerder heeft naar aanleiding van voornoemde brief geen contact met de psychiater opgenomen (na toestemming van klaagster) om navraag te doen naar de betekenis van de opmerking dat klaagster niet belastbaar was. Noch heeft verweerder doen blijken van raadplegen van andere gegevens om tot zijn oordeel te komen. Het had naar het oordeel van het college op de weg van verweerder gelegen om juist vanwege het onderscheid tussen eigen werk of vervangend werk, ten minste nadere informatie te vragen bij de behandelend psychiater over de mogelijkheden. Verweerder had dan navraag kunnen doen naar de inzetbaarheid van klaagster voor vervangend werk, hoe dit werk dan zou moeten worden vormgegeven en of dit zou stroken met de behandeling die klaagster volgde. Nu niet is gebleken dat verweerder enige moeite heeft genomen om in overleg te treden met de psychiater, moet het college vaststellen dat verweerder het advies van de behandelend psychiater onvoldoende serieus heeft genomen en ten onrechte terzijde heeft gelegd. Dit valt verweerder te verwijten.

Met betrekking tot klachtonderdeel 3) oordeelt het college als volgt. Gelet op de door klaagster gegeven toelichting op het klachtonderdeel begrijpt het college deze aldus dat verweerder wordt verweten dat hij het rapport zonder overleg met klaagster en zonder gegeven toelichting aan klaagster heeft aangepast op verzoek van de werkgever. Het college acht dit klachtonderdeel gegrond. Immers, verweerder erkent dat het rapport een opmerking bevat naar aanleiding van een vraag van de werkgever en dat deze opmerking niet met klaagster is besproken. Door verweerder is bovendien niet betwist dat hij met klaagster afspraken had gemaakt die volstrekt anders luidden dan in het rapport naar voren is gekomen. Verweerder heeft geen andere verklaring kunnen geven voor de grote discrepantie in de gemaakte en weergegeven afspraken dan dat de werkgever had gevraagd naar de mogelijkheden van vervangende werkzaamheden. Het feit dat verweerder na de door de werkgever gestelde vragen, geen contact heeft opgenomen met klaagster en heeft nagelaten om met haar de mogelijkheden voor vervangende werkzaamheden te bespreken, acht het college een nalaten dat in strijd is met de zorg die verweerder in zijn hoedanigheid van bedrijfsarts behoort te betrachten, zodat het klachtonderdeel gegrond is.

Aangaande klachtonderdeel 4) overweegt het college als volgt. Verweerder erkent dat hij de vragen die hem tot tweemaal toe per e-mail door klaagster zijn gesteld naar aanleiding van het opgemaakte rapport, niet heeft beantwoord. Van verweerder mocht worden verwacht dat hij ten minste de gestelde vragen van klaagster zou beantwoorden, nu dit immers behoort tot de zorg die verweerder in zijn hoedanigheid behoort te betrachten. Het klachtonderdeel is dan ook gegrond.

Met betrekking tot klachtonderdeel 5) ten slotte, wordt het volgende overwogen. Verweerder ontkent niet dat hij de gewraakte opmerkingen heeft gemaakt, doch dat deze waren ingegeven om klaagster enigszins te prikkelen teneinde meer zicht te krijgen op het verloop van de ziekte en inzicht te krijgen hoe klaagster hiermee omging. Hoewel het naar het oordeel van het college geoorloofd is om een cliënte op momenten enigszins te prikkelen door het maken van opmerkingen, dient met dergelijke opmerkingen wel prudent omgegaan te worden nu immers het gevaar bestaat dat de ontvanger, in dit geval klaagster, de opmerkingen zal opvatten als het bagatelliseren van een aandoening. Klaagster heeft deze opmerkingen ook als bagatelliserend opgevat en naar het oordeel van het college ook zo kunnen opvatten. Verweerder heeft ook tijdens de mondelinge behandeling niet kunnen duiden in welke context de opmerkingen dan zouden moeten worden geplaatst. Verweerder heeft derhalve gehandeld in strijd met de zorg die hij in de hoedanigheid van bedrijfsarts behoort te betrachten. Het klachtonderdeel is gegrond.

Het college is van oordeel dat, gelet op het vorenstaande, niet met de lichtste maatregel kan worden volstaan en aan verweerder de maatregel van een berisping dient te worden opgelegd. Verweerder heeft er, gelet op het handelen als hiervoor weergegeven, geen blijk van gegeven inzicht te hebben gehad in de kwetsbare positie waarin klaagster zich bevond. Bovendien heeft verweerder er evenmin blijk van gegeven inzicht te hebben gehad in de gevolgen die zijn handelen met zich zou kunnen brengen voor klaagster.

Om redenen aan het algemeen belang ontleend, bepaalt het college dat deze beslissing zal worden gepubliceerd.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht deels gegrond;

-          wijst de klacht voor het overige af;

-          legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-          bepaalt dat deze beslissing zal worden gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift ‘Medisch Contact’ en aan het Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde.

Aldus beslist door mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths als voorzitter, mr. E.J.M. Walstock-Krens als lid-jurist, dr. A.N.H. Weel, M.Ch. Doorakkers en H.C.Th. Maassen als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2015 in aanwezigheid van de secretaris.