ECLI:NL:TGZRAMS:2023:212 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5391

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2023:212
Datum uitspraak: 19-09-2023
Datum publicatie: 19-09-2023
Zaaknummer(s): A2023/5391
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht tegen een psychiater. Klagers hebben over de verdachte in een strafzaak waarvoor veel maatschappelijke belangstelling bestaat, gezamenlijk een Pro Justitia (PJ)-rapport opgemaakt. Verweerder heeft zich in een artikel in een landelijk dagblad kritisch over dit rapport van klagers uitgelaten. Volgens klagers heeft hij zich daarbij onprofessioneel, onjuist, onzorgvuldig en oncollegiaal over hen en hun werk uitgelaten. Klagers zijn ontvankelijk in hun klacht, het handelen van verweerder kan worden beoordeeld onder de tweede tuchtnorm. Het college komt tot het oordeel dat verweerder als psychiater niet respectvol en onvoldoende zorgvuldig jegens klagers heeft gehandeld. Hij had niet mogen instemmen met de publicatie van zijn uitspraken in de huidige formulering, zonder nadere toelichting en zonder genuanceerdere informatie. Daarmee heeft hij gehandeld in strijd met wat een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt. Gelet op de deskundigheid van verweerder op het gebied van de forensische psychiatrie en PJ-rapportage, en op zijn positie als hoogleraar mag van hem worden verwacht dat hij zich goed bewust is van de implicaties van zijn uitspraken in openbare publicaties als het onderhavige krantenartikel. Deze kunnen niet worden beschouwd als een ongelukkige vergissing. Uit de e-mailwisseling en het gesprek met klagers na de publicatie is ook gebleken dat daarvan geen sprake is geweest. Klacht gegrond, berisping.


REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing van 19 september 2023 op de klacht van:

1. A,

wonende in B, en

2. C,

wonende in D,

klagers,

gemachtigde: mr. J.F. Groen, werkzaam in Eindhoven,

tegen

E,

psychiater,

werkzaam in F,

verweerder,

gemachtigden: G en H, werkzaam in F.
 

1. Waar gaat de zaak over?
 

1.1 Klagers hebben over de verdachte in een strafzaak waarvoor veel maatschappelijke belangstelling bestaat, gezamenlijk een Pro Justitia (PJ)-rapport opgemaakt. Dergelijke rapporten worden zo genoemd, omdat zij betrekking hebben op iemand die betrokken is in een gerechtelijke procedure. Verweerder heeft zich in een artikel in een landelijk dagblad kritisch over dit rapport van klagers uitgelaten. Volgens klagers heeft hij zich daarbij onprofessioneel, onjuist, onzorgvuldig en oncollegiaal over hen en hun werk uitgelaten. Verweerder heeft aangevoerd dat klagers niet-ontvankelijk zijn in hun klacht en, voor zover de klacht wel inhoudelijk wordt behandeld, deze ongegrond moet worden verklaard.
 

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht ontvankelijk is en gegrond. Het legt verweerder de maatregel van berisping op. Hierna licht het college deze beslissing toe.
 

2. De procedure
 

2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met vijf bijlagen, ontvangen op 16 februari 2023;
  • het verweerschrift met een bijlage;
  • de brief van (de gemachtigde van) klagers van 24 juli 2023, binnengekomen op 25 juli 2023, met vier aanvullende bijlagen.

2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.
 

2.3 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 8 augustus 2023. De partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. De partijen en hun gemachtigden hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De gemachtigden hebben daarbij pleitnotities voorgelezen en aan het college en de andere partij overhandigd.
 

3. Wat is er gebeurd?
 

3.1 In de strafzaak tegen I, die verdacht wordt van drievoudige moord in 2019, is in de procedure in eerste aanleg bij de rechtbank Limburg een multidisciplinair deskundigenrapport uitgebracht door het M – onderdeel van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie (NIFP) – waar de verdachte klinisch is geobserveerd en onderzocht. Dergelijke rapporten spitsen zich in het algemeen toe op de volgende vragen:

  1. Was er ten tijde van het begaan van de strafbare feiten sprake van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de verdachte?
  2. Zo ja, is causaal verband tussen de stoornis en de strafbare feiten voldoende aannemelijk?
  3. Zo ja, welk advies kunnen de deskundigen – gelet op de antwoorden op de eerste twee vragen en op alle omstandigheden van het geval – geven over de toerekening van de strafbare feiten aan de verdachte?

In de strafzaak is tussen het openbaar ministerie en de verdediging vooral discussie over de vraag in hoeverre de strafbare feiten kunnen worden toegerekend aan de verdachte. De rechtbank Limburg, locatie Maastricht, heeft de verdachte bij vonnis van 30 juli 2020 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaar en terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Van dat vonnis is hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof
’s-Hertogenbosch. In die appelprocedure is op verzoek van de verdediging een deskundigenrapport opgesteld door een psychiater en een GZ-psycholoog, via bemiddeling door het NIFP.
 

3.2  Klagers zijn onder meer werkzaam als freelance PJ-rapporteurs, bemiddeld door het NIFP, en ingeschreven in het Nederlands Register voor Gerechtelijke Deskundigen. In opdracht van 20 april 2021 van het gerechtshof hebben ook zij over de verdachte een rapport opgemaakt, gedateerd 13 januari 2022. Het gerechtshof heeft de verdachte bij arrest van 17 maart 2022 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeëntwintig jaar en terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Van dit arrest is beroep in cassatie ingesteld door de verdachte. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft op 20 juni 2023 geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad moet nog beslissen op het cassatieberoep.
 

3.3 Verweerder is psychiater, hoogleraar forensische psychiatrie aan de rechtenfaculteit van J en vice-voorzitter van de K, met als aandachtsgebied binnen het bestuur PJ-rapportage. Op 17 september 2022 is in verschillende media een artikel verschenen van L onder de titels: “Hoe I steeds verder weggleed in een psychose: een reconstructie” en“De vernietigende psychose van I” met daarbij de vermelding “Reconstructie”. Verweerder is voor dit artikel geïnterviewd nadat hij kennis had genomen van de rapporten, een door de verdachte geschreven zogenoemd egodocument en de uitspraken van de rechtbank en het hof. Hij heeft de tekst van zijn bijdrage aan het artikel voorafgaand aan de publicatie gelezen, daarop commentaar gegeven en het na aanpassing door de journalist goedgekeurd. Het betreffende gedeelte van het artikel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
 

4. De klacht en de reactie van verweerder
 

4.1 Klagers verwijten verweerder dat hij:

  1. hen in hun individuele beroepsuitoefening heeft geschaad door hun rapport, en daarmee hun professionaliteit, integriteit en onafhankelijkheid, publiekelijk te diskwalificeren, en
  2. klagers niet het verschil van inzicht of zijn mening over een collegiale rapportage in een geruchtmakende en nog lopende strafzaak persoonlijk heeft voorgelegd, dan wel heeft gewacht met een wetenschappelijke, professionele discussie binnen de beroepsgroep tot de uitspraak onherroepelijk is.

4.2 Verweerder heeft het college verzocht klagers niet-ontvankelijk te verklaren in hun klacht en deze dus niet inhoudelijk te behandelen. Voor het geval het college de klacht wel inhoudelijk gaat beoordelen, heeft verweerder het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.

4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college
 

Ontvankelijkheid

5.1 De zogenoemde eerste tuchtnorm – die kort gezegd betrekking heeft op de behandelrelatie tussen een zorgverlener en een patiënt of cliënt – is hier niet van toepassing. De zogenoemde tweede tuchtnorm, neergelegd in artikel 47 lid 1, aanhef en onder b, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), houdt in dat een BIG-geregistreerde zorgverlener ook aan tuchtrecht is onderworpen ter zake van ander handelen of nalaten in strijd met wat een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt. Een klacht daarover kan – volgens artikel 65 lid 1 aanhef en onder a van de Wet BIG – worden ingediend door een rechtstreeks belanghebbende. Volgens vaste rechtspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg kan onder omstandigheden ook een collega-zorgverlener als rechtstreeks belanghebbende worden aangemerkt. Dan moet de klagende collega als professional wel een concreet eigen belang hebben dat verband houdt met de individuele gezondheidszorg.

5.2 Volgens verweerder zijn klagers niet klachtgerechtigd en daarom niet-ontvankelijk in hun klacht. Zij hebben geen voldoende concreet eigen belang dat geplaatst kan worden in het kader van de individuele gezondheidszorg. Klagers zijn in het artikel niet met name genoemd en de uitlatingen van verweerder moeten gezien worden in de totale context van al zijn uitlatingen, waarbij het hem ging om een bredere analyse in het algemeen. De uitspraken betreffen bovendien alleen de specifieke rapportage van klagers in deze strafzaak en gaan niet over klagers persoonlijk of hun werk in het algemeen. Als het college wel een rechtstreeks belang aan de zijde van klagers zou aannemen, dan heeft verweerder dat belang niet geschonden in de zin dat er bijvoorbeeld sprake zou zijn van de aantasting van de professionele autonomie van klagers. Klagers hebben dit weersproken en aangevoerd dat zij wel een voldoende rechtstreeks belang hebben bij hun klacht.
 

5.3 Het college overweegt het volgende. In de Memorie van Toelichting bij de totstandkoming van de Wet BIG heeft de wetgever uitdrukkelijk overwogen dat het in het openbaar doen van uitlatingen door een persoon die daarbij te kennen geeft dat hij arts is, waarbij ten onrechte een bepaalde vorm van verlening van gezondheidszorg in een kwaad daglicht wordt gesteld en waardoor bij het publiek ten onrechte onrust wordt gewekt, onder de reikwijdte van de tweede tuchtnorm valt. Op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Wet BIG valt het uitbrengen van PJ-rapportages door BIG-geregistreerde zorgverleners onder individuele gezondheidszorg. Nu in de publicatie (ook) kritische uitlatingen worden gedaan over een specifiek rapport van klagers, terwijl verweerder gezien zijn verschillende functies als een autoriteit in de wereld van de PJ-rapportage kan worden beschouwd, bestaat de mogelijkheid dat klagers benadeeld worden bij de uitoefening van hun werkzaamheden als PJ-rapporteurs en dat het vertrouwen van de samenleving in psychiaters en GZ-psychologen in het algemeen afneemt. Daarmee hebben klagers naar het oordeel van het college voldoende rechtstreeks belang bij de klacht. Het is niet noodzakelijk dat die mogelijke gevolgen daadwerkelijk zijn ingetreden. Daarbij acht het college niet van belang dat de namen van klagers in het artikel ontbreken, omdat er sprake is van een ruime kring van betrokkenen in de bewuste strafzaak die vanwege die betrokkenheid weten wie het rapport hebben opgesteld. Daarnaast is via internet ook voor derden eenvoudig te achterhalen wie de opstellers zijn van het betreffende rapport.

5.4 Het handelen van verweerder kan dus worden beoordeeld onder de tweede tuchtnorm. Het argument van verweerder dat het bewuste belang van klagers niet is geschonden, betreft de inhoudelijke beoordeling van de klacht en zal hierna worden besproken.

Inhoudelijke beoordeling

Welke criteria gelden bij de beoordeling?

5.5 De vraag is of verweerder heeft gehandeld in strijd met ‘wat een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt’. Bij die beoordeling wordt rekening gehouden met de voor verweerder geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.In dit verband houdt het college rekening met het onder 5.3 opgenomen citaat uit de Memorie van Toelichting bij de Wet BIG. Klagers hebben verwezen naar de KNMG-Gedragsregels voor artsen uit 2013. Hierin was, voorzover hier van belang, opgenomen: “Kritiek ten aanzien van een collega of collegae dient primair met de betrokken collega(e) te worden besproken. Zakelijke discussies in vakbladen moeten te allen tijde kunnen worden gevoerd.”  
Per 27 mei 2022 zijn deze regels vervangen door de KNMG-Gedragscode, die uit vijftien ‘kernregels’ bestaat. In kernregel 15 is opgenomen: ”Als arts ga je respectvol om met je collega’s. Je adviseert, begeleidt en steunt hen en werkt met hen samen. Je onthoudt je van ongewenst, grensoverschrijdend of ontwrichtend gedrag.” In de toelichting op deze kernregel staat dat het hierbij niet alleen gaat om collega-zorgverleners, maar om alle collega’s met wie je als arts in aanraking komt tijdens je werk. Het is duidelijk dat de tweede volzin van deze nieuwe ‘kernregel’ geen houvast biedt voor de beoordeling van het handelen van verweerder in deze zaak. De eerste en de laatste volzin zijn echter wel van waarde voor de beoordeling van de onderhavige klacht. Voor de invulling van wat in dit verband respectvolle omgang en ongewenst gedrag is, maakt het college mede gebruik van de hiervoor aangehaalde eerder geldende gedragsregel, die ook in de tuchtrechtspraak als professionele norm is gehanteerd voor de invulling van zorgvuldig en behoorlijk handelen van artsen en in zoverre nog steeds van belang is.

Klachtonderdeel a) publiekelijke diskwalificatie

5.6 Verweerder heeft tegen dit klachtonderdeel aangevoerd dat hij binnen de grenzen van het toelaatbare is gebleven. Er is geen sprake van dat hij in het artikel de professionaliteit, deskundigheid en integriteit van klagers in twijfel heeft getrokken en ook niet van een aanval op hen persoonlijk of op hun werk. De journalist die het artikel heeft geschreven had van de verdachte de beschikking gekregen over de drie rapporten en had daar een aantal vragen over, met name over hoe het kon dat het derde rapport zo verschilde van de andere twee. De journalist is via de afdeling Forensische psychiatrie van K bij verweerder terechtgekomen. Verweerder was van mening dat er een groot algemeen belang bestond om publiekelijk duiding te geven aan de onderlinge tegenstrijdigheid van de drie rapporten en om de evaluatie richting het handelen/nalaten vanuit de ggz-sector in deze casus open te voeren. Hij heeft zich bij zijn analyse vooral gericht op de omgang van de magistraten met deskundigheidsrapporten. De kritische opmerkingen over het door klagers opgestelde rapport moeten gezien worden binnen de context van die hoofdgedachte, aldus verweerder.
 

5.7 Het college bekijkt de uitspraken van verweerder in het artikel over het rapport van klagers door een objectieve bril. Dat wil zeggen dat noch de persoonlijke gevoelens van klagers, noch de intenties van verweerder leidend zijn voor de interpretatie van die uitlatingen, maar de indruk die de uitspraken objectief gezien bij de lezers van het artikel kunnen oproepen.
 

5.8 Naar het oordeel van het college kunnen de uitlatingen van verweerder, ook bezien in de hele context van het artikel en de daaruit blijkende opvattingen van verweerder over de omgang van magistraten met PJ-rapportages, redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan dat hij het rapport van klagers ver onder de maat vindt. Dit kan reeds worden afgeleid uit de passage: “Het rapport en het advies van het M is zorgvuldig, weloverwogen en genuanceerd. Dat geldt ook voor het tweede rapport dat tot hetzelfde advies komt.” Hiermee wordt reeds de suggestie gewekt dat dit niet geldt voor het rapport van klagers. Het komt echter heel duidelijk tot uitdrukking in de passage: “Dat rapport creëert een soort van schijnwetenschappelijkheid. De onderzoekers doen alsof ze supervoorzichtig zijn door geen advies te geven, maar trekken wel allerlei conclusies. Als ik lid was van een commissie die moest beoordelen of de rapporten naar een rechter mochten, dan zou ik de eerste twee rapporten doorlaten en van dat derde rapport zou ik gezegd hebben: dat voldoet niet aan alle eisen. Ik vind dat in het laatste rapport is toegewerkt naar de conclusies.” Het verweer dat deze wijze van formulering zakelijk en niet onnodig grievend is in de richting van klagers kan het college niet onderschrijven. De lezers van het artikel kunnen deze kritiek op het rapport redelijkerwijs niet anders uitleggen dan als een diskwalificatie daarvan. Het toewerken naar conclusies door PJ-onderzoekers is een serieuze aantijging en verweerder zegt in het artikel zelfs dat het rapport wat hem betreft niet aan het gerechtshof toegestuurd had mogen worden. De suggestie dat klagers in dit geval hun werk niet goed hebben gedaan, raakt vanzelf ook hun professionaliteit en integriteit als PJ-rapporteurs in het algemeen.
 

5.9 Na de publicatie hebben klagers verweerder hierover benaderd, hebben zij e-mails uitgewisseld en heeft een gesprek tussen hen plaatsgevonden. Daarbij heeft verweerder erkend dat wat in de krant is gekomen wellicht niet goed te plaatsen is zonder nadere toelichting. Wat hij bedoelde is dat het rapport van klagers zorgvuldig is en dat zij voorzichtig zijn met het trekken van conclusies; daarmee lijkt het wel een wetenschappelijk rapport, zo schrijft hij in een e-mail. Een Pro Justitia-rapport is echter naar zijn mening geen wetenschappelijke verhandeling. Het college overweegt dat de term ‘schijnwetenschappelijk-heid’ voor de gemiddelde lezer van het artikel inderdaad niet zonder verdere toelichting in de door verweerder bedoelde zin zal worden opgevat; dat geldt ook voor de nuance dat verweerder niet heeft bedoeld te zeggen dat het rapport helemaal niet aan de eisen voldoet, maar dat het niet aan alle eisen voldoet. Ook een deskundigenrapport dat niet aan alle eisen voldoet, kan echter niet als deugdelijk worden beschouwd.
 

5.10 Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of de uitlatingen van verweerder passen binnen kritiek die zorgverleners op elkaar mogen hebben en dan ook van elkaar hebben te verdragen, mede in het licht van de vrijheid van meningsuiting en de noodzaak van zakelijke discussie in een professioneel debat, zoals onder andere in de bovenstaande KNMG-Gedragsregel is verwoord. Naar het oordeel van het college gaan de uitspraken van verweerder deze ruimte te buiten. Er is immers geen sprake van een zakelijke discussie of een professioneel debat in een vakblad, maar van eenzijdig commentaar in een landelijk dagblad. Weerwoord van de zijde van klagers in het openbaar werd beperkt door hun beroepsgeheim, waar verweerder zich vanuit zijn verschillende functies bij uitstek van bewust had kunnen en behoren te zijn. Het zou voor de hand hebben gelegen, zoals ook in de genoemde KNMG-Gedragsregel is benoemd, dat verweerder na lezing van de rapporten en alvorens het interview te geven, contact met klagers zou hebben opgenomen om zijn kritiek op hun rapport met hen te bespreken. Volgens verweerder heeft de journalist dit gedaan en wilden klagers niet met de journalist spreken in verband met hun beroepsgeheim. Hij heeft niet meer overwogen klagers zelf te benaderen. Dit lag echter, als psychiater en collega-BIG-geregistreerd zorgverlener, wel op zijn weg. De uitkomst daarvan is uiteraard ongewis, maar het is niet uitgesloten dat klagers wel met verweerder als collega-professional hadden kunnen en willen spreken over PJ-rapportages in het algemeen. Op grond daarvan had verweerder zijn opvatting en uitspraken daarover dan mogelijk kunnen nuanceren.
 

5.11 Verder klopt het wel dat verweerder in het artikel (ook) het openbaar ministerie en de rechterlijke colleges bekritiseert over hoe zij de deskundigenrapporten hebben meegewogen in hun eisen respectievelijk oordelen. Hij doet dit echter selectief, namelijk uitsluitend ten aanzien van de eerste twee uitgebrachte rapporten. Ook daarom gaat het argument van verweerder niet op dat het vertrouwen in de medische stand niet wordt ondermijnd, maar juist vergroot kan worden als het publiek ziet dat medici elkaar kritisch volgen en meningsverschillen aan de orde stellen. Waar het om het rapport van klagers gaat, zegt verweerder namelijk niet dat hij het daarmee inhoudelijk niet eens is; dat zou hebben kunnen wijzen op een meningsverschil. Hij laat echter – zonder voorafgaande wederhoor – uit zijn mond in duidelijk afkeurende termen noteren dat het rapport ondeugdelijk is. Als verweerder daadwerkelijk duiding had willen geven aan de verschillen tussen de rapporten, dan had hij in meer algemene termen kunnen toelichten hoe ingewikkeld de materie is waarover alle deskundigen in deze strafzaak te rapporteren en te adviseren hadden, en dat dit kan leiden tot verschillen in de professionele oordelen en adviezen die mede te maken hebben met de waardering van alle op het moment van het onderzoek beschikbare informatie.
 

Slotsom

5.12 Uit het voorgaande volgt dat verweerder als psychiater niet respectvol en onvoldoende zorgvuldig jegens klagers heeft gehandeld. Hij had niet mogen instemmen met de publicatie van zijn uitspraken in de huidige formulering, zonder nadere toelichting en zonder genuanceerdere informatie. Daarmee heeft hij gehandeld in strijd met wat een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt. De klacht is gegrond.

Maatregel

5.13 Verweerder heeft betoogd dat hij in het algemeen belang heeft willen handelen door de omgang van magistraten met PJ-rapportages aan de kaak te stellen. Hij had daarbij naar zijn zeggen niet de intentie om het werk of de persoon van klagers aan te vallen. Het college kan dit betoog moeilijk volgen, gelet op de toon en de strekking van de uitspraken over het rapport van klagers. Gelet op de deskundigheid van verweerder op het gebied van de forensische psychiatrie en PJ-rapportage, en op zijn posities als hoogleraar en binnen de K, mag van hem worden verwacht dat hij zich goed bewust is van de implicaties van zijn uitspraken in openbare publicaties als het onderhavige krantenartikel. Deze kunnen niet worden beschouwd als een ongelukkige vergissing. Uit de e-mailwisseling en het gesprek met klagers na de publicatie is ook gebleken dat daarvan geen sprake is geweest. Verweerder heeft welbewust gehandeld. Daarom acht het college een berisping als maatregel passend.

Kostenveroordeling

5.14 Klagers hebben verzocht verweerder te veroordelen in de (forfaitair vast te stellen) kosten die zij hebben gemaakt in deze procedure. Een kostenveroordeling is mogelijk als het college een klacht geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart en aan de zorgverlener een maatregel oplegt. Deze situatie doet zich hier voor. Nu klagers eerst het gesprek met verweerder zijn aangegaan om te kijken of zij in onderling overleg tot een oplossing konden komen en verweerder daarin ten onrechte onvoldoende stappen in hun richting heeft gezet, ziet het college aanleiding om het verzoek van klagers toe te wijzen. Daarbij hanteert het college – volgens de op de website van de Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg gepubliceerde Oriëntatiepunten – de volgende forfaitaire bedragen:
- reiskosten: € 50,-- per klager (reisafstand enkele reis meer dan 50 km)
- kosten van de gemachtigde advocaat 2 punten (klaagschrift en zitting), € 597 per punt,
in totaal dus € 1.294,--.
 

6. De beslissing

Het college:

  • verklaart de klacht gegrond;
  • legt verweerder de maatregel op van berisping;
  • veroordeelt verweerder in de hierboven vastgestelde kosten van klagers van in totaal € 1.294,--;
  • veroordeelt verweerder dit bedrag – nadat deze uitspraak onherroepelijk is geworden – te voldoen op de derdenrekening van de gemachtigde van klagers binnen vier weken nadat de gemachtigde schriftelijk het bankrekeningnummer en de tenaamstelling van de bankrekening waarop het bedrag kan worden gestort aan (de gemachtigde van) verweerder heeft doorgegeven.
     

Deze beslissing is gegeven door N.B. Verkleij, voorzitter, L. Creemers, lid-jurist,
C. Sonnenberg, P.D. Meesters en B. van Ek, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door S. Verdaasdonk, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2023.

BijLAGE bij de beslissing van het regionaal tuchtcollege voor de gezondheidszrog Amsterdam 19 september 2023                                                                    

HET OORDEEL

Moordde I in de waan van zijn psychose, aangejaagd – of zelfs veroorzaakt – door verkeerde medicatie, zoals onderzoekers van het M en andere wetenschappers concluderen? Of is hij de liegende moordenaar met onbekend motief die het OM ziet?

N, waar I de dexamfetamine voor ADHD kreeg voorgeschreven, beroept zich in en buiten de rechtszaal op het medisch beroepsgeheim. De enige ‘publieke’ uitspraak over I komt van de geneesheer-directeur. Die werd vlak na de arrestatie als getuige gehoord, en verklaarde: „Hij was niet in een psychose.”

N liet wel een vertrouwelijk onderzoek doen naar wat allemaal gebeurde voorafgaand aan de ontsnappingen van I uit de kliniek. Een brief met de belangrijkste conclusies en aanbevelingen van de inspectiedienst van het ministerie van Volksgezondheid is openbaar gemaakt, maar daarbij zijn de belangrijkste passages zwart gemaakt. Het woord ‘psychose’ komt er niet in voor.

L beschikt over de ongecensureerde versie. Daarin blijken de psychose en de relatie daarvan met dexamfetamine wel degelijk cruciaal. Uit de ongecensureerde brief blijkt dat de inspectie vaststelde dat I dexamfetamine kreeg „terwijl de richtlijn aanbeveelt om deze medicatie te staken als er sprake is van psychotische symptomen.” Deze en alle andere verwijzingen naar psychose zijn zwartgelakt in de vrijgegeven brief.

De originele brief noemt ook vier verbetermaatregelen. Ten eerste: „Bij een patiënt die recent een psychose heeft doorgemaakt, moeten psychotische symptomen frequent en actief worden gemonitord.” Dat is bij I nooit gebeurd. Ten tweede: „Bij een patiënt met een recent doorgemaakte psychotische episode” moeten de behandelaren „expliciet” een besluit nemen over het toedienen van „antipsychotica”. Ook dat is niet gebeurd. Ten derde: „Bij mensen die een psychose hebben gehad, moet een crisisplan worden opgesteld” en daarbij „worden zo mogelijk naasten betrokken.” Bij I werden alle signalen van de ouders weggewuifd of zelfs ontkend – laat staan dat er een crisisplan werd opgesteld. De vierde en laatste aanbeveling stelt dat bij patiënten die in het verleden drugs gebruikten urinecontroles afgenomen dienen te worden. Ook dat is bij I nooit gebeurd.

Het M kan als observatiekliniek van het ministerie van Justitie en Veiligheid niet inhoudelijk op de zaak ingaan, maar staat nog steeds volledig achter de conclusie dat moorden juist wel vanuit een psychose verklaard kunnen en moeten worden. Dat bleek aan het eind van het strafproces, toen de rapporterend psychiater verklaarde zelfs meer overtuigd te zijn geraakt van het advies om I volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren. Overigens benadrukte het M daarbij het belang van intensieve behandeling.

E, psychiater en hoogleraar Forensische Psychiatrie aan de rechtenfaculteit van J en medeauteur van onder meer het handboek O verdiepte zich op verzoek van L in de onderzoeksrapporten. Hij zegt: „Het rapport en het advies van het M is zorgvuldig, weloverwogen en genuanceerd. Dat geldt ook voor het tweede rapport dat tot hetzelfde advies komt.”

E, tevens gespecialiseerd in onderzoek naar de psychische effecten van drugs en geneesmiddelen en gepromoveerd op het suïcide-onderzoek, is hoogst verbaasd over het gemak waarmee de magistraten van Openbaar Ministerie het advies negeren. „Het OM meent dat ze de dader beter kennen dan de deskundigen van het M. Maar dat is niet het geval. Het OM zegt: daar kunnen we toch niet helemaal mee uit te voeten. Dat is eigenlijk zoiets zeggen als: de waarheid bevalt ons niet. Maar hier heb je juist deskundigen voor. Ze hebben dat M-rapport en het tweede rapport niet goed gelezen of niet goed begrepen.”

In de rechtszaal wordt de psychose van I door het Openbaar Ministerie soms ontkend, soms gemarginaliseerd. De drie willekeurige, onverklaarbare moorden kunnen of mogen volgens het OM niet door een psychose verklaard worden - alsof de onmenselijke gruweldaden niet tot iets menselijks gemaakt mogen worden.

E vermoedt dat het OM beïnvloed is door de publieke opinie: „Het OM heeft hiermee zelf haar magistratelijke positie ondermijnd. Het neemt een vijandige in plaats van een magistratelijke positie in. Ik denk dat de maatschappij hier helemaal niet mee is gediend. Het lijkt erop dat iemand die zoiets doet alleen maar heel erg gestraft moet worden. De daad wordt ontmenselijkt. Er moet een soort monster neergezet worden. Maar de maatschappij zou er baat bij hebben als het OM in het begin uit zou leggen dat de dader mogelijk heel verward was, en dat het M uitzoekt of dat zo is.”

Het OM eist vierentwintig jaar cel en tbs. De rechtbank gelooft wel dat I een „ernstige psychotische ontregeling” had, maar stelt dat hij tegelijkertijd wel degelijk een „keuzevrijheid” had, „bewust” handelde en daarom slechts verminderd toerekeningsvatbaar is. Het vonnis - achttien jaar en tbs - heeft ook te maken „met vergelding, een stukje genoegdoening richting de slachtoffers, richting de maatschappij,” aldus een persrechter in een toelichting.

In het hoger beroep besluit het hof naast een tweede nog een derde deskundigenrapport te laten schrijven. Die onderzoekers krijgen anders dan de eerdere rapporteurs „onvoldoende zicht op de belevingswereld” van I om tot een advies over de toerekeningsvatbaarheid te komen. Desondanks blijkt uit hun rapport dat ze I op belangrijke onderdelen in zijn verklaringen over de moorden niet geloven. Ook geloven ze niet in een langdurige psychotische periode en twijfelen ze of hij wel echt dood wilde toen hij zijn polsen, enkels en nek doorsneed.

E: „Dat rapport creëert een soort schijnwetenschappelijkheid. De onderzoekers doen alsof ze supervoorzichtig zijn door geen advies te geven, maar trekken wel allerlei conclusies. Als ik lid was van een commissie die moest beoordelen of de rapporten naar een rechter mochten, dan zou ik de eerste twee rapporten doorlaten en van dat derde rapport zou ik gezegd hebben: dat voldoet niet aan alle eisen. Ik vind dat in het laatste rapport is toegewerkt naar de conclusies.”

Al stellen de laatste onderzoekers zelf vast dat ze „onvoldoende zicht” op I hadden, toch zullen juist hun conclusies van grote invloed zijn. Het OM verhoogt de strafeis in hoger beroep naar dertig jaar en tbs, of levenslang voor het geval het hof helemaal niets van de psychische stoornis van I gelooft.

Het hof veroordeelt I uiteindelijk tot tweeëntwintig jaar en tbs. Net als voor de rechtbank en het OM is het belangrijkste argument voor het hof dat I keuzevrijheid had tijdens de moorden en „op een doordachte en doelgerichte manier” te werk ging, ook al werden de daden van I „tot op zekere hoogte bepaald door een stoornis.”

Volgens E slaan OM én de rechters met hun redeneringen vanuit forensisch psychiatrisch oogpunt de verkeerde weg in. „Ik heb het idee dat deze magistraten denken dat als je psychotisch bent, dat die verwardheid ook de hele tijd zichtbaar is. Dat is niet zo.” Met het uitgangspunt van het hof dat I, omdát hij keuzes maakte, niet volledig ontoerekeningsvatbaar zou zijn, is E het fundamenteel oneens. „Dat een psychose zou betekenen dat je geen keuzemogelijkheid meer hebt, dat is echt niet waar,” bevestigt E het standpunt van het M. De keuzevrijheid die iemand dan heeft, moet je binnen die psychose zien, legt hij uit. „De afweging om iemand om het leven te brengen, is natuurlijk totaal gestoord. Het is een keus, maar bínnen die waan. Daar is die schulduitsluiting van volledige ontoerekeningsvatbaarheid juist voor bedoeld.”

„Ik kan me voorstellen dat mensen zich daar ongemakkelijk bij voelen. Maar dat is toch wat we, als we rustig nadenken over hoe de wet er uit moet zien, hebben bedacht. En tbs is echt een zware maatregel, die wel degelijk als straf wordt ervaren door de betrokkene, maar die toch ook veel controlemogelijkheden heeft om in de toekomst recidive te voorkomen.”

Volgens E hebben de magistraten in deze zaak ten onrechte „de witte jas aangetrokken en zich deskundigheid toegeëigend door het PBC-rapport zo in twijfel te trekken” en zou het goed zijn als de zaak van I opnieuw beoordeeld zou worden. „In het belang van de zaak-I, maar ook in het belang van hoe wij het in Nederland doen. Dit is niet goed gegaan. Niet wat betreft rechtvaardigheid, maar ook niet zoals de wetgever het bedoeld heeft.”

E maakt zich vooral zorgen om het risico dat hij op steeds meer plekken ziet ontstaan waar deskundigen gehoord worden: „Dit moet niet het begin zijn van een trend dat wat de experts van bijvoorbeeld het M zeggen maar een mening is waarvoor je ook iets anders in de plaats kan stellen.”

De advocaten van I hebben inmiddels al aangekondigd in cassatie te gaan. Ze wachten nog op het proces-verbaal van de zittingen van het hof voordat ze die daadwerkelijk in kunnen dienen.

P, zijn moeder, zegt: „I wordt als dat monster gezien. Dat is hij niet. I is niet ‘I’. Ik heb weleens gezegd: had-ie mij maar doodgestoken. Als je je moeder doodsteekt, krijg je geen gevangenisstraf als je psychotisch bent; alleen tbs. Dan word je als patiënt gezien en krijg je de hulp die je nodig hebt.”