ECLI:NL:TGZRAMS:2022:168 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/3951

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2022:168
Datum uitspraak: 18-11-2022
Datum publicatie: 18-11-2022
Zaaknummer(s): A2022/3951
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register
Inhoudsindicatie: Deels gegronde klacht tegen een verpleegkundige. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd verwijt de verpleegkundige onder meer dat zij meermaals en gedurende een langere periode professionele grenzen heeft overschreden door een erfenis van patiënte te aanvaarden. Door de erfenis te aanvaarden heeft de verpleegkundige grenzen overschreden zoals die voortvloeien uit artikel 2.4 van de Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden (V&V 2015) en artikel 7:453 BW. Voorts kan de verpleegkundige worden verweten dat zij ondanks verzoeken van de inspectie daartoe geen inzage in het dossier van patiënte heeft verstrekt. In dit geval wordt aangenomen dat sprake is van een zwaarwegend belang, op grond waarvan de verpleegkundige inzage in haar dossier had moeten verstrekken. Ook heeft de verpleegkundige ‘slechts summier’ meegewerkt met het onderzoek dat door de inspectie is gedaan. Het college overweegt dat indien de inspectie onderzoek doet, een hulpverlener verplicht is om medewerking te verlenen. Klacht gedeeltelijk gegrond verklaard. De verpleegkundige heeft er geen blijk van gegeven te reflecteren en zich toetsbaar op te stellen. Schorsing voor de duur van zes maanden.

A2022/3951

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM

Beslissing van 18 november 2022 naar aanleiding van de klacht van:

Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), kantoorhoudende te Utrecht,
klaagster, hierna: de inspectie,
vertegenwoordigd door: E.A. Spierings (senior inspecteur) en mr. M.E. Oosting (advocaat/senior
juridisch adviseur),


tegen


A,
verpleegkundige, destijds werkzaam te B,
verweerster, hierna ook: de verpleegkundige, gemachtigde: C, werkzaam te D.


1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 23 februari 2022;
- het verweerschrift met bijlagen;
- het proces-verbaal van het op 31 mei 2022 gehouden mondelinge vooronderzoek.

De zaak is behandeld op de openbare zitting van 7 oktober 2022. De partijen zijn verschenen. Zij
werden bijgestaan door hun gemachtigden. Alle aanwezigen hebben hun standpunten mondeling
toegelicht. De gemachtigden hebben pleitnotities voorgelezen en aan het college en de andere partij
overgelegd.

2. Waar gaat de zaak over en wat is de beslissing?
De verpleegkundige, geboren in 1949, werkt als zzp’er in de (thuis)zorg. Vanaf maart 2018 tot
januari 2021 heeft zij wijlen E, (geboren in 1932, hierna: de patiënte) dagelijks verzorgd. Dit
betrof ADL-zorg1. De inspectie verwijt de verpleegkundige samengevat dat zij daarbij door
onprofessioneel handelen beide tuchtnormen heeft geschonden, door onder meer de erfenis van de
patiënte te aanvaarden, onvoldoende afstand te bewaren, de dossierplicht te schenden en niet mee te
werken aan onderzoek door de inspectie. Het college komt tot de conclusie dat de klacht deels
gegrond is en licht dat hierna toe.

3. Wat is er precies gebeurd?
3.1 De patiënte woonde vanaf maart 2018 weer thuis nadat zij na een val in het ziekenhuis en in
een verpleeghuis opgenomen was geweest. De verpleegkundige heeft de patiënte sindsdien tweemaal per
dag (’s ochtends en ’s avonds) thuis bezocht. In een in 2018 gesloten zorgovereenkomst
(zorgleefplan) is vermeld dat de verpleegkundige 9 uur per week zorg zou verlenen. In de praktijk
was dat meer. De patiënte had geen familie en weinig kennissen.

3.2 In 2019 heeft de patiënte in haar testament laten opnemen dat de verpleegkundige 50% van haar
nalatenschap krijgt. Bij voortijdig overlijden van de verpleegkundige zou de dochter van de
verpleegkundige 50% van de nalatenschap ontvangen.

3.3 In 2019 is patiënte van huisarts gewisseld. De vorige huisarts, bij wie zij gedurende 30 jaar
patiënt was, heeft in 2021 melding bij de inspectie gedaan, waarna de inspectie onderzoek heeft
verricht. In het kader van dat onderzoek is er in april 2021 telefonisch contact geweest tussen de
inspectie en de nieuwe huisarts. In het verslag van dat gesprek is vermeld dat de nieuwe huisarts
onder meer het volgende heeft verklaard:

- In 2020 heeft deze huisarts acht visites bij de patiënte afgelegd. Er waren geen aanwijzingen
dat er geen goede zorg werd gegeven. De verpleegkundige stak heel veel tijd in de patiënte en deed
volgens de huisarts veel uit medemenselijkheid.
- In oktober 2020 ontstond een verdenking op dementie van de patiënte. Er is vervolgens een
casemanager aangesteld ‘in een nog rustige situatie’.
- De zorg werd daarna in korte tijd erg intensief. De patiënte had veel last van onrust,
schreeuwde dat ze dood wilde en smeerde ontlasting in de gang. De verpleegkundige stond welwillend
tegenover de door de huisarts voorgestelde opname. De huisarts heeft vergeefs geprobeerd een
spoedopname te regelen; er was geen plek.
- Tijdens een bezoek door de huisarts aan de patiënte in december 2020 bleek de deur op slot te
zijn. De huisarts kon niet naar binnen. Daarop deed zij een melding bij Veilig Thuis.

3.4 De inspectie heeft de resultaten van het onderzoek neergelegd in een rapport van december
2021 en vervolgens de onderhavige klacht ingediend.

3.5 In januari 2021 is de patiënte opgenomen in een verpleeghuis. Bij beschikking van januari
2021 is de patiënte onder bewind gesteld en is een mentor benoemd. De patiënte
is overleden in juli 2021.

4. Wat houdt de klacht in?
De inspectie verwijt de verpleegkundige:
a) onprofessioneel handelen;
b) het leveren van onvrijwillige zorg zonder indicatie en zonder wettelijke basis;
c) schending van de dossierplicht;
d) het weigeren medewerking te verlenen aan het onderzoek van de inspectie.

5. Wat is het verweer?
De verpleegkundige heeft de klacht bestreden. Het verweer wordt voor zover nodig hierna verder
besproken.

6. Wat zijn de overwegingen van het college?
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
6.1 De vraag is of de verpleegkundige de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden.
De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende verpleegkundige in een
vergelijkbare situatie. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener
geldende beroepsnormen en de stand van de wetenschap ten tijde van het handelen waarover het hier
gaat.

Klachtonderdeel a) onprofessioneel handelen
6.2 De inspectie verwijt de verpleegkundige dat zij meermaals en gedurende een langere periode
professionele grenzen heeft overschreden, onder meer door een erfenis aan te nemen. De
verpleegkundige heeft als verweer gevoerd dat de nalatenschap tot op heden nog niet is afgewikkeld.
Ter zitting heeft de verpleegkundige verklaard dat de patiënte haar graag in haar testament wilde
laten opnemen en dat de verpleegkundige daarmee akkoord ging op voorwaarde dat de buurman, die ook
veel voor de patiënte deed, de helft van de erfenis zou krijgen.

6.3 Het college overweegt het volgende. Vaststaat dat de verpleegkundige tijdens de zorgrelatie
ermee akkoord is gegaan dat de patiënte in haar testament liet opnemen dat de helft van de erfenis
aan de verpleegkundige zou toekomen. Dat gebeurde in 2019, een jaar nadat de verpleegkundige de
patiënte had leren kennen. Het college is van oordeel dat de verpleegkundige hiermee de
professionele grenzen die zij als verpleegkundige in acht behoorde te nemen, heeft overschreden.
Die grenzen vloeien voort uit artikel 2.4 van de Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden
(V&V 2015, hierna: de Beroepscode), waarin is vermeld dat een verpleegkundige ‘professionele
grenzen in acht dient te nemen, hetgeen onder andere betekent dat geen giften in natura, geld of
geschenken van de zorgvrager of diens sociale netwerk worden geaccepteerd, als dat neerkomt op meer
dan een symbolisch gebaar van dank’. Dat een erfenis niet valt onder een symbolisch gebaar van dank
behoeft geen toelichting. Meer in algemene zin vloeien de hiervoor bedoelde grenzen
voort uit artikel 7:453 van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarin de eis van goed hulpverlenerschap is neergelegd. Het accepteren van een dergelijke wijziging van het testament als hier aan de orde, in de periode waarin een zorgrelatie (en daarmee een afhankelijkheidsrelatie) bestaat, valt niet te verenigen met goed hulpverlenerschap. Het klachtonderdeel slaagt hierom.

6.4 Dat de verpleegkundige professionele grenzen heeft overschreden door een vriendschappelijke
relatie met de patiënte aan te gaan, kan op basis van het dossier en hetgeen ter zitting is
besproken niet worden vastgesteld. De verpleegkundige heeft verklaard zich met hart en ziel voor al
haar cliënten - waaronder de patiënte - in te zetten. Het college kan niet vaststellen dat de
verpleegkundige in dit opzicht een tuchtrechtelijk verwijt te maken valt.

Klachtonderdeel b) onvrijwillige zorg
6.5 De inspectie verwijt de verpleegkundige ook dat zij onvrijwillige zorg heeft verleend door
patiënte in december 2020 op te sluiten in haar huis, terwijl onvrijwillige zorg niet geïndiceerd
was en daarvoor geen wettelijke basis bestond. De verpleegkundige heeft hierover verklaard dat de
zorg vanaf december 2020 moeizaam ging, dat patiënte angstiger werd vanwege dementie en dat zij in
de laatste dagen van december 2020 de deur op slot heeft gedaan omdat zij niet wilde dat de
dementerende patiënte zou gaan dwalen op straat. Buren hadden een sleutel en patiënte droeg een
alarmbel. Het college overweegt als volgt. Vooropgesteld wordt dat uit de onder 3.3 vermelde
informatie van de (nieuwe) huisarts blijkt dat in december 2020 sprake was van een plotseling
verslechterde situatie vanwege dementie en dat in korte tijd de zorg(vraag) erg intensief werd. Ook
blijkt daaruit dat de huisarts er niet in slaagde tijdig een spoedopname te regelen. De huisarts,
noch de casemanager noch andere betrokkenen slaagden er tijdig in om voor een adequate oplossing te
zorgen voor de ontstane situatie. Onder die omstandigheden heeft de verpleegkundige zorg moeten
verlenen. Dat een indicatie voor onvrijwillige zorg ontbrak, kan gelet hierop niet worden
vastgesteld. Wel zou het zorgvuldiger zijn geweest wanneer de verpleegkundige, zoals zij zelf
tijdens het mondeling vooronderzoek heeft verklaard, over het afsluiten van de voordeur contact met
de huisarts had opgenomen.
Wat betreft de wettelijke basis, overweegt het college als volgt. De Wet zorg en dwang regelt de
rechten van een patiënt bij het toepassen van onvrijwillige zorg. Beperken van de bewegingsvrijheid
van een patiënt, zoals in dit geval het op slot doen van de voordeur, valt onder vrijwillige zorg
als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b van deze wet.
Vereist is - bij een wilsbekwame patiënt - dat sprake is van verzet (door de cliënt of diens
vertegenwoordiger). In dit geval kan het college niet vaststellen dat de patiënte zich verzette
tegen, dan wel het niet eens was met de door de verpleegkundige gegeven zorg (in december 2020).
Niet is gebleken dat de inspectie of anderen, zoals de huisarts, hierover met de patiënte hebben
gesproken. Nu niet kan worden vastgesteld dat sprake was van verzet, kan geen sprake zijn van
onvrijwillige zorg. Verzet is niet vereist als sprake is van een wilsonbekwame patiënte. Of daar in
december 2020 sprake van was, kan in dit geval
ook niet worden vastgesteld. Daarom zal dit klachtonderdeel ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel c) schending dossierplicht
6.6 De inspectie verwijt de verpleegkundige dat zij geen, althans onvoldoende, dossier heeft
bijgehouden. Het college overweegt daarover als volgt. Op grond van artikel 7:454 BW rust op de
verpleegkundige de zogenaamde dossierplicht. De dossierplicht is ook in artikel
2.11 van de Beroepscode neergelegd. Het bijhouden van het dossier is nodig om de kwaliteit en
continuïteit van de hulpverlening te waarborgen maar ook om gemaakte keuzes achteraf te kunnen
verantwoorden. Nu het dossier niet voorhanden is, kan niet worden gecontroleerd of sprake was van
een deugdelijke dossiervoering. Wel kan de verpleegkundige worden verweten dat zij ondanks
verzoeken van de inspectie daartoe geen inzage in het dossier van patiënte heeft verstrekt. Op
grond van artikel 7:456 BW dient een hulpverlener op verzoek van een patiënt inzage in het dossier
te verstrekken. Voor wat betreft een verzoek van derden, zoals de inspectie, geldt als hoofdregel
dat na overlijden van een patiënt het beroepsgeheim ten opzichte van derden blijft gelden. Het doen
van een onderzoek door de inspectie als het onderhavige vormt daarop een uitzondering. In dit geval
wordt aangenomen dat sprake is van een zwaarwegend belang, op grond waarvan de verpleegkundige
inzage in haar dossier had moeten verstrekken. Dit maakt dat dit klachtonderdeel gegrond is.

Klachtonderdeel d) weigering medewerking te verlenen aan onderzoek van de inspectie
6.7 De verpleegkundige heeft in het verweerschrift erkend dat zij ‘slechts summier’ heeft
meegewerkt met het onderzoek dat door de inspectie is gedaan. Zij voert aan dat dit te maken heeft
met de indiener(s) van de klacht en benadrukt dat de nieuwe huisarts aan de inspectie heeft laten
weten dat er geen aanwijzing was voor het ontbreken van goede zorg. Het college overweegt dat
indien de inspectie onderzoek doet, een hulpverlener verplicht is om medewerking te verlenen. Wat
de verpleegkundige aanvoert maakt dat niet anders. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.

Conclusie
6.8 De conclusie is dat de klacht gedeeltelijk gegrond is. Hiermee heeft de verpleegkundige
gehandeld in strijd met de zorg die zij ten opzichte van de patiënte behoorde te betrachten, zoals
bedoeld in artikel 47, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele
gezondheidszorg (Wet BIG).

6.9 De gegrondverklaring van klachtonderdeel a levert ook schending op van de tweede tuchtnorm,
zoals neergelegd in artikel 47, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet BIG. Een beroepsbeoefenaar
handelt in strijd met deze norm als hij zich niet gedraagt zoals een goed beroepsbeoefenaar
betaamt. De gezondheidszorg/thuiszorg in Nederland is, zeker nu patiënten en ouderen steeds langer
thuis wonen, zo ingericht dat zorgverleners vaak zonder (direct) toezicht bij patiënten thuis
werken. Dit kan alleen als de zorgverleners volstrekt onkreukbaar zijn en patiënten hierop kunnen
vertrouwen. Een voorval als dit ondermijnt dit
vertrouwen.

Maatregel
6.10 Bij de vraag welke maatregel passend is, acht het college van belang dat de verpleegkundige
er geen blijk van heeft gegeven te reflecteren en zich toetsbaar op te stellen. Dat zij er zonder
meer mee akkoord is gegaan dat patiënte tijdens de zorgrelatie in haar testament liet opnemen dat
de verpleegkundige 50% van haar nalatenschap krijgt, is onacceptabel. De verpleegkundige heeft niet
laten blijken dat zij zich hiervan bewust is. In het voordeel van de 73-jarige verpleegkundige
weegt mee dat zij langdurig als verpleegkundige (waarvan de laatste 10 jaar als zzp’er) werkzaam is
en dit de eerste keer is dat een klacht tegen haar wordt ingediend. De verpleegkundige heeft ter
zitting verklaard dat haar BIG-registratie nog geldig is, dat zij op dit moment niet als
verpleegkundige werkt en dat zij dat gelet op de onderhavige procedure ook niet meer wil doen. Het
college vindt het opleggen van een schorsing voor de duur van zes maanden passend en geboden.

Publicatie
6.11 Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal deze beslissing zonder vermelding van namen
of andere herleidbare gegevens worden gepubliceerd.

7. De beslissing
Het college:
- verklaart klachtonderdelen a, c en d gegrond;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- schorst de bevoegdheid van de verpleegkundige om de aan de inschrijving in het register
verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen
of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter
publicatie zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Medisch Contact en het
vakblad Nursing.

Deze beslissing is gegeven door P.M. de Keuning, voorzitter, C.H. van Dijk, lid-jurist,
P.A. Arnold, E.M. Rozemeijer en E.M. Vink-de Goeij, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door
E.A. Weiland, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2022.