ECLI:NL:TGZRAMS:2018:49 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2018/012GZp

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2018:49
Datum uitspraak: 03-05-2018
Datum publicatie: 03-05-2018
Zaaknummer(s): 2018/012GZp
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie:   Verweerster heeft als GZ-psycholoog een rapportage ingediend inzake een procedure omgangsregeling tussen klager en zijn ex-partner. Op basis van de rapportage heeft klager niet langer het gezag over zijn zoontje, en is hem tevens contact met hem ontzegd. Klager verwijt verweerster dat zij zonder onderzoek of eigen waarneming een rapportage heeft opgesteld. Zij had in deze situatie terughoudendheid dienen te betrachten. Gegrond. Berisping.  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 15 januari 2018 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r ,

gemachtigde: mr. I.M.B. Kramer, advocaat te Amsterdam,             

tegen

C,

gz-psycholoog,

werkzaam te B,

v e r w e e r s t e r .             

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift met de bijlagen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is op 6 april 2018 op een openbare zitting behandeld. Partijen waren aanwezig.

Klager werd bijgestaan door mr. Kramer. Mr. Kramer heeft een toelichting gegeven aan de hand van aantekeningen die aan het college en de wederpartij zijn overgelegd.

2.         De feiten

2.1       Klager heeft een relatie gehad met mevrouw D. Zij heeft uit twee eerdere relaties twee andere kinderen te weten E (geboren februari 2005) en F (geboren  april 2010). Uit haar relatie met klager is op mei 2014 G (hierna te noemen: G) geboren. Klager heeft G erkend. Korte tijd na de geboorte van G zijn klager en G’s moeder uit elkaar gegaan. G’s moeder en de vader van F zijn daarna weer bij elkaar gekomen en uit die relatie is in 2017 H geboren.

2.2.      E en F zijn, na verwijzing door de huisarts ter beoordeling van mogelijke traumatisering, sinds de zomer van 2017 bij verweerster onder behandeling.

2.3.      Met de beschikking van 21 juni 2017 heeft de rechtbank B het verzoek van klager om mede met het gezag over G te worden belast, toegekend. Tevens werd daarbij een voorlopige zorgregeling vastgesteld. De beslissing omtrent een definitieve zorgregeling werd aangehouden.

2.4.      Tegen deze beschikking is hoger beroep ingesteld. In deze hoger beroepsprocedure heeft G’s moeder een drietal door verweerster in november 2017 opgemaakte rapportages overgelegd. Dit betrof een Verslag Psychologisch onderzoek over F, een Verslag Psychologisch onderzoek over E en tenslotte een Samenvatting Psychologisch onderzoek over E en F.

2.5.      In deze laatste rapportage (hierna te noemen: ‘de Samenvatting’) zijn samenvattingen van de gesprekken met E en F beschreven en is een advies vermeld. Onder het kopje ‘Samenvatting gesprekken met E is onder meer opgenomen:

‘In de periode van de relatie met de vader van G heeft E veel angst gekend. Er is veel lichamelijke spanning zichtbaar als E over deze periode spreekt. Ook zijn stem klinkt anders en in zijn ogen is angst te zien.

Er is sprake van het onthouden van deelname aan activiteiten die geld kosten. Er is sprake van lichamelijk geweld zonder enige aanleiding en geestelijke en emotionele mishandeling. E vertelt dat de vader van G niet in staat is om zichzelf onder controle te houden. Hij is getuige geweest van lichamelijk en geestelijk geweld door de vader van G naar zijn moeder toe. Er is sprake van machtsmisbruik.

E zegt dat hij bang is voor de vader van G en dat hij ook bang is dat als G zijn vader weer ziet en bij hem thuis is, dat hij hetzelfde behandeld gaat worden door zijn vader als bij E is gebeurd. Er is dan niemand om G te helpen.’

Onder het kopje ‘Samenvatting gesprekken met F is onder meer vermeld:

‘F vertelt dat hij in de tijd dat de vader van G veel bij hen was, hij zich niet prettig voelde. Hij werd bedreigd en negatief behandeld voor normale dingen die hij deed. F heeft gezien dat de vader van G met een mes voor zijn moeder stond. Hij zei ook dingen tegen moeder die niet leuk waren en zijn stem klonk echt streng. F wilde zijn moeder helpen, maar werd steeds naar zijn kamer gestuurd of vastgepakt en in zijn kamer op bed gegooid.

Als F de vader van G zou tegenkomen dan zou hij heel bang zijn. Als hij G op zou halen dan zou hij G terugtrekken, want het is nl. wel zijn broertje, maar hij is niet mijn vader. Hij woont ook in een soort van flat. Hij kan hem eraf gooien of in de flat op zijn bed gooien. F zegt: ‘Ik zou de hele nacht wakker liggen als mijn broertje bij zijn vader zou zijn, omdat ik dan niet kan helpen.’

F wil het liefst dat er geen contact meer is met de vader van G.’

Tenslotte is als ‘Advies’ vermeld:

‘In de gesprekken die ik heb gevoerd met E en F komt naar voren dat zij getraumatiseerd zijn in de periode dat moeder contact had met de vader van G. Zijn gedrag en de uitspraken die hij deed naar de kinderen hebben hen niet alleen bang gemaakt, maar ook dusdanig geestelijk en emotioneel belast dat zij daar nu nog last van hebben.

Kinderen hebben recht op te groeien in een veilige en stabiele thuissituatie. Waarin zij worden ondersteund om zich optimaal te ontwikkelen en hun doel zou moeten zijn om naar school te gaan en daar hun best te doen, te leren omgaan met leeftijdgenoten en te sporten of een andere vrije tijdsbesteding te hebben. Deze ondersteunende opvoeding is nodig om van kinderen stabiele en bewuste volwassen mensen te maken, die voor zichzelf kunnen zorgen op geestelijk, emotioneel, lichamelijk, financieel en relationeel vlak.

Mijns inziens vormt de vader van G een ernstige bedreiging voor een gezonde ontwikkeling op alle eerder genoemde ontwikkelingsgebieden. Het herstellen van de omgang van G met zijn vader is een enorm risico voor G op zijn geestelijke, emotionele en lichamelijke ontwikkeling. Derhalve raad ik omgang tussen G en zijn vader af.

Daarnaast zal het herstellen van de omgang een enorme impact hebben op E en F en zullen zij daar verdere schade van oplopen in hun ontwikkeling.’

2.6.      Met een e-mail bericht van 9 januari 2018 heeft de raadsvrouw van klager verweerster bericht een klacht tegen haar in te zullen dienen bij haar beroepsorganisatie N.I.P. en het Regionaal Tuchtcollege tenzij zij bereid is voor 10 januari 2018 12.00 uur schriftelijk te verklaren dat de rapportage in zijn geheel wordt ingetrokken en daarbij wordt erkend dat die rapportage niet op deugdelijke gronden tot stand is gekomen.

2.7.      Met de (bij vervroeging uitgesproken) beschikking van 9 januari 2018 heeft het gerechtshof B de beschikking van de rechtbank vernietigd. Het verzoek van klager om hem mede met het gezag over G te belasten werd daarbij alsnog afgewezen en de beslissing over de zorgregeling werd terugverwezen naar de rechtbank. Omdat klager(s raadsvrouw) in de ochtend van 10 januari 2018 kennis nam van de beschikking van het gerechtshof B (inhoudende dat het verzoek van klager om het gezag over G alsnog was afgewezen en de komende tijd tussen G en klager geen omgang zou plaatsvinden) heeft zij die dag met een e-mail bericht van 09.39 uur aan verweerster bericht dat het aanbod als vermeld in de e-mail van de dag ervoor, werd ingetrokken en dat er tuchtrechtelijke maatregelen zouden worden gestart.

2.8.      Op 16 januari 2018 heeft verweerster G’s moeder bericht dat zij de Samenvatting terugtrekt. Als reden daarvoor is in deze brief opgenomen:

‘De overweging die ik hierbij maak is, dat de informatie te vinden is in de individuele behandelverslagen van E (geboren februari 2005) en F (geboren april 2010).

Een deel van de informatie heeft betrekking op G. Hij is niet bij mij in behandeling en derhalve is het niet aan mij om uitspraken over hem te doen.’

Een afschrift van deze brief is dezelfde dag aan klagers raadsvrouw gezonden.

3.         De klacht en het standpunt van klager

3.1.      De klacht houdt, zoals aan de zijde van klager te zitting is verduidelijkt, zakelijk weergegeven in dat verweerster in strijd met artikel 47, lid 1 Wet BIG en artikel 96 van de Beroepscode 2015 van het NIP heeft gehandeld door, zonder klager hierover te spreken, in de Samenvatting Psychologisch onderzoek, ongefundeerde uitspraken over hem als vader en als persoon te doen.

3.2.      Klager verwijt verweerster in dat verband dat zij zich niet onafhankelijk en objectief heeft opgesteld. Zij heeft door E en F vertelde gebeurtenissen, als vaststaande feiten verwoord.

Ook verwijt klager haar dat zij uitspraken heeft gedaan over de wenselijkheid van omgang tussen G en klager terwijl het niet aan haar was daar uitspraken over te doen, althans dat deze uitspraken onvoldoende zijn onderbouwd.

Tenslotte verwijt klager verweerster dat zij niet terughoudend genoeg is geweest in deze complexe verhouding tussen de ouders. Dat verweerster wist dat haar verklaring gebruikt zou (kunnen) worden in een gerechtelijke procedure blijkt uit het gebruik van de woorden: ‘Derhalve raad ik omgang tussen G en zijn vader af.’

4.            Het standpunt van verweerster

4.1.      Verweerster heeft aangegeven dat zij de Samenvatting niet had moeten opstellen. Zij heeft daar spijt van en heeft die op 16 januari 2018 dan ook teruggetrokken.

4.2.        Daarnaast stelt zij dat de beslissing van het gerechtshof betreffende het gezag over G, is gebaseerd op andere overwegingen dan op de Samenvatting. Ook het niet tot stand komen van de omgangsregeling tussen klager en zijn zoon heeft volgens verweerster niet te maken met de Samenvatting maar met de moeder en de verstandhouding tussen de ouders.

5.         De beoordeling

5.1.      Ter toetsing staat of verweerster bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm was aanvaard.

5.2.      Bij deze toets betrekt het college de Beroepscode 2015 zoals die door het Nederlands Instituut voor Psychologen is vastgesteld. In dit verband is daaruit relevant (het ook door klager genoemde) artikel 96 dat luidt:

‘Artikel 96 Rapporteren over anderen dan de cliënt

Bij het uitbrengen van rapportages beperkt de psycholoog zich bij het geven van oordelen en adviezen tot die aangaande de cliënt, en geeft hij geen oordelen of adviezen met betrekking tot een ander dan de cliënt. Indien het voor het doel van de rapportage noodzakelijk is over een ander dan de cliënt gegevens te verstrekken, dan beperkt de psycholoog zich zo mogelijk tot die gegevens die hij uit eigen waarneming of onderzoek heeft verkregen. Voor het verstrekken van dergelijke gegevens is gerichte toestemming van betrokkene noodzakelijk. Indien de psycholoog het noodzakelijk acht in een rapportage gegevens over een ander dan de cliënt te vermelden, die hij niet uit eigen waarneming of onderzoek heeft verkregen, dan is hij daarin uiterst terughoudend en geeft steeds de bron en relevantie van de gegevens aan.’

5.3.      Bij de beoordeling van de vraag of de Samenvatting Psychologisch onderzoek voldoet aan de daaraan te stellen eisen neemt het college de volgende (volgens vaste jurisprudentie geldende) criteria in aanmerking:

1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het college toetst ten volle of het onderzoek door verweerster uit het oogpunt van

vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of verweerster in redelijkheid tot haar conclusie heeft kunnen komen.

5.4.      In het licht van het vorenstaande toetsingskader is het college van oordeel dat de klacht gegrond dient te worden verklaard en aan de hand van de aan de klacht ten grondslag gelegde argumenten, overweegt zij daartoe als volgt.

5.5.      Met klager is het college van oordeel dat verweerster zich niet onafhankelijk en objectief heeft opgesteld. Zij heeft op basis van de door E en F vertelde gebeurtenissen conclusies over klager en over G en over hun onderlinge relatie getrokken zonder klager of G ook maar ooit te hebben gesproken. Vervolgens heeft zij die conclusies opgenomen in de Samenvatting en deze ter beschikking gesteld aan G’s moeder.

Tijdens de mondelinge behandeling ter zitting heeft verweerster in dit verband nog aangegeven dat zij, behalve de gesprekken met E en F, ook informatie van hun moeder als bron heeft gebruikt voor de Samenvatting. Dit kan het oordeel van het college evenwel geenszins anders maken; integendeel. Nog daargelaten het feit dat verweerster deze bron niet als zodanig in de Samenvatting heeft vermeld, heeft zij daarmee een bron aan haar rapportage ten grondslag gelegd die niet als onafhankelijk en objectief kan worden aangemerkt.

Verweerster is met dit handelen dan ook volledig voorbijgegaan aan het bepaalde in artikel 96 van de Beroepscode 2015. De Samenvatting voldoet reeds om deze redenen niet aan de in 5.3. onder 1, 2, 3 en 4 genoemde criteria.

5.6.      Verweerster heeft aangegeven dat zij de Samenvatting op eigen initiatief heeft opgesteld en op eigen initiatief aan G’s moeder ter beschikking heeft gesteld. Er lag dus geen enkele onderzoeksvraag aan ten grondslag. Het is bovendien niet aan verweerster om, als GZ- psycholoog, conclusies te trekken over de wenselijkheid van omgang tussen G en klager. Ook daarmee heeft zij naar het oordeel van het college de strekking van artikel 96 van de Beroepscode 2015 genegeerd. Het rapport voldoet daarmee niet aan het in 5.3. onder 5 genoemde criterium.

5.7.      Klager stelt tenslotte dat verweerster niet terughoudend genoeg is geweest in de complexe verhouding tussen de ouders. Hij voert aan dat verweerster wist dat haar verklaring gebruikt zou (kunnen) worden in een gerechtelijke procedure.

Het college overweegt als volgt. Verweerster heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat zij, ten tijde van het opstellen van de Samenvatting, wist dat er een gerechtelijke procedure liep over (onder meer) het gezag over G maar dat zij op dat moment niet wist dat G’s moeder de Samenvatting in die gerechtelijke procedure zou inbrengen. Dat laatste komt het college evenwel niet geloofwaardig voor. Met klager hecht het college in dit verband met name aan de door verweerster gebruikte woorden: ‘Derhalve raad ik omgang tussen G en zijn vader af.’ Maar zelfs áls het zo is dat verweerster niet wist dat G’s moeder de Samenvatting daarvoor zou gebruiken, heeft verweerster bewust de kans aanvaard dat G’s moeder dat zou doen. Ook in dat geval heeft zij naar het oordeel van het college onvoldoende zorgvuldig gehandeld.

5.8.      De conclusie van het vorenstaande is dat verweerster in strijd met het bepaalde in de Beroepscode 2015 van het NIP heeft gehandeld. Ook is het college van oordeel dat het door verweerster uitgevoerde onderzoek uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de volle tuchtrechtelijke toets der kritiek niet kan doorstaan. Tenslotte is het college van oordeel dat verweerster niet in redelijkheid tot haar conclusies in de Samenvatting heeft kunnen komen.

5.9.      De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten.

5.10.    De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend.

5.11.    Verweerster heeft in haar hoedanigheid van GZ-psycholoog een rapportage opgesteld waarin zeer vergaande conclusies over klager worden getrokken en waarin zeer vergaande conclusies zijn neergelegd over de wenselijkheid van een omgangsregeling van klager met zijn zoon. Verweerster heeft deze rapportage opgesteld zonder klager of zijn zoon ooit te hebben gesproken. Zij heeft zich daarbij slechts gebaseerd op informatie van twee minderjarige jongens en (zonder dat te vermelden) op informatie van de moeder van G. Verweerster wist evenwel dat G’s moeder op dat moment met klager in een gerechtelijke procedure was verwikkeld waardoor deze informatie niet zonder meer als objectief of betrouwbaar door haar kon worden aangemerkt. Desalniettemin heeft zij op basis van deze informatie vergaande conclusies over klager getrokken en de kans aanvaard dat deze conclusies in een gerechtelijke procedure zouden worden ingebracht.  

5.12.    Het college stelt vast dat het handelen van verweerster in strijd is met de ook voor verweerster geldende Beroepscode 2015 en dat de door haar opgestelde rapportage de tuchtrechtelijke toets op geen enkele van de hierboven in 5.3 genoemde criteria kan doorstaan.

5.13.    Tenslotte neemt het college in overweging dat verweerster zich maar beperkt toetsbaar heeft willen opstellen. Weliswaar heeft zij de Samenvatting op enig moment ingetrokken en heeft zij tijdens de mondelinge behandeling spijt betuigd voor het opstellen daarvan, maar zij heeft aan het college, ondanks dat daartoe verschillende vragen zijn gesteld, geen volledige openheid van zaken willen geven over de exacte reden die aan het opstellen van de Samenvatting ten grondslag heeft gelegen. Tenslotte neemt het college in aanmerking dat verweerster niet eerder een tuchtrechtelijk maatregel opgelegd heeft gekregen.  

5.14.    Gelet op al het vorenstaande is het college dan ook van oordeel dat met een berisping kan worden volstaan.

5.15.    Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht gegrond;

-          legt op de maatregel van berisping.

Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG

in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan ‘De Psycholoog’ van het Nederlands Instituut voor Psychologen (N.I.P) . en ‘De Pedagoog’ van het Nederlandse Vereniging van Pedagogen en Onderwijskundigen (N.V.O.) ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus beslist op door:

mr. A. van Maanen, voorzitter,

drs. W.C.B. Hoenink, dr. C.H.J.A.M. van de Vijfeijken en dr. Th.A.M. Deenen, leden-gezondheidszorgpsycholoog,

mr. M.A.H. Verburgh, lid-jurist,

bijgestaan door mr. A. Kerstens, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2018 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. secretaris                                                                                   w.g. voorzitter