ECLI:NL:TGZRAMS:2018:13 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2017/271

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2018:13
Datum uitspraak: 30-01-2018
Datum publicatie: 30-01-2018
Zaaknummer(s): 2017/271
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   Klager (bedrijfsarts) verwijt verweerster (neuroloog) dat zij zonder zijn medeweten zijn naam en hoedanigheid als bedrijfsarts heeft gebruikt om medische onderzoeken aan te vragen. Volgens klager heeft verweerster hiermee ten onrechte de indruk gewekt dat klager betrokken is (geweest) bij het onderzoek en/of behandeling van de betrokken patiënt.     niet-ontvankelijk

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 19 juli 2016 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

gemachtigde mr. A.C. de Die, advocaat te Amsterdam,

tegen

C ,

neuroloog,

werkzaam te D,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde  mr. L. Delahaije, advocaat te Breda.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      de op 4 december 2017 binnengekomen brief van klager, met de bijlagen;

-                      de op 8 december 2017 binnengekomen brief van verweerster, met de bijlagen.

De klachten zijn ter openbare zitting van 19 december 2017 behandeld.

Partijen waren aanwezig met hun gemachtigden. Mr. De Die heeft een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnota die aan het college en de wederpartij is overgelegd.

2.         De feiten

2.1 Klager is één van de oprichters van E (E). E exploiteert F (F) in D.  Klager was tot en met 2006 als medisch directeur werkzaam voor F.

2.2. F houdt zich bezig met de beoordeling van en advisering over arbeidsongeschikte werknemers.

2.3. Verweerster heeft van 2006 tot september 2010 op afroep als neuroloog gewerkt voor F. Na september 2010 is zij nog slechts sporadisch voor F werkzaam geweest.

2.4. De werkzaamheden van verweerster hadden betrekking op het beoordelen van arbeidsongeschikte werknemers en het verzorgen van een verwijzing naar een medisch specialist zodat op korte termijn een diagnose kon worden gesteld. De filosofie achter de werkwijze van F was dat door haar sneller dan elders kon worden doorverwezen, wat positieve effecten zou hebben op het ziekteverzuim van de beoordeelde werknemers.

2.5. Verweerster vroeg de door haar nodig geoordeelde medische onderzoeken aan met behulp van een voorbedrukt formulier waarop klager, met vermelding van de titel “bedrijfsarts”, als aanvrager werd aangeduid.

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster, zonder dat klager hierover was geïnformeerd, op zijn naam medische onderzoeken heeft aangevraagd.

4.            Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft niet ontkend dat zij op naam van klager medische onderzoeken heeft aangevraagd. Zij betwist evenwel dat klager ontvankelijk is in zijn klacht, dan wel dat enige tuchtrechtelijke norm is geschonden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1. Aan de orde is allereerst de vraag of klager in zijn klacht kan worden ontvangen. Voor de beantwoording van deze vraag zijn artikel 47 en artikel 65 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (wet BIG) van belang.

5.2.  De tuchtnormen zoals neergelegd in art. 47, eerste lid, Wet BIG betreffen het handelen of nalaten in strijd met de zorg die een beroepsbeoefenaar dient te betrachten (eerste tuchtnorm), en daarnaast ook enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg (tweede tuchtnorm). Het is de bedoeling van de wetgever geweest dat ook het handelen van een beroepsbeoefenaar dat niet plaats vindt in het kader van een hulpverleningsrelatie tot een tuchtrechtelijke veroordeling zou kunnen leiden, mits dat handelen voldoende weerslag kan hebben op het belang van de individuele gezondheidszorg.

5.2. In artikel 65 lid 1 onder a van de Wet BIG is bepaald dat een klacht aanhangig kan worden gemaakt door een rechtstreeks belanghebbende. Om als rechtstreeks belanghebbende te kunnen worden aangemerkt, dient sprake te zijn van een rechtstreeks bij een behandeling op het gebied van de individuele gezondheidszorg betrokken belang. Dit vloeit voort uit de aard en de strekking van de Wet BIG, die beoogt de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg te bewaken.

5.3.  Onder verwijzing naar hetgeen het Centraal Tuchtcollege heeft geoordeeld in haar uitspraak van 25 juli 2017 (ECLI:NL:TGZCTG:2017:225) is het college van oordeel dat klager ten aanzien van de eerste tuchtnorm niet kan worden aangemerkt als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 lid 1 onder a van de Wet BIG. Klager stelt dat hij als gevolg van het handelen van verweerster het risico loopt op een klacht van een ontevreden patiënt, die afgaat op de naam onder de aanvraag voor een medisch onderzoek. Ook loopt hij risico’s bij controles door verzekeraars en toezichthoudende instanties. Het gaat hier echter in geen van genoemde gevallen om een concreet eigen belang dat kan worden geplaatst in het kader van de individuele gezondheidszorg. Niet in geschil is dat klager evenmin valt onder een van de categorieën klachtgerechtigden zoals weergegeven in artikel 65 lid 1 onder b, c en d van de Wet BIG. Klager is dan ook niet-ontvankelijk voor zover zijn klacht betrekking heeft op handelen van verweerster in strijd met de eerste tuchtnorm.

5.4. Ten aanzien van de tweede tuchtnorm komt het door klager aan verweerster gemaakte verwijt er op neer dat zowel de personen op wie de aanvraag betrekking heeft als de medisch specialisten tot wie de aanvraag zich richt er op moeten kunnen vertrouwen dat de aanvraag daadwerkelijk is gedaan door degene van wie de naam onder de aanvraag is vermeld. De werkwijze van verweerster brengt daarnaast de vertrouwelijke omgang met medische stukken in gevaar, nu de geadresseerde (klager) een ander is dan degene voor wie de gegevens bestemd zijn (verweerster).

5.5.  Het tuchtcollege stelt het volgende vast. Klager heeft ter zitting verklaard dat de manier van werken waarbij alle aanvragen vanuit F op zijn naam werden uitgeschreven, door hem met zijn mede-oprichters  is besproken. Niet gebleken is dat klager op dat moment bezwaren als thans door hem aan de orde gesteld, heeft gemaakt. Het bevreemdt in dat licht overigens ook dat klager stelt niet geweten te hebben dat deze manier van werken (waarvan is toegelicht dat deze administratieve voordelen heeft) daadwerkelijk is ingevoerd. In het licht van zijn huidige bezwaren had het immers voor de hand gelegen dat klager zich er van had vergewist dat daarvan geen sprake zou zijn.

5.6. Verder heeft klager verklaard dat hij in 2011 ermee bekend is geworden dat zijn naam op de aanvraagformulieren stond vermeld. Vanuit het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg bezien is niet goed verklaarbaar waarom klager vervolgens zes jaar heeft gewacht met het indienen van deze klacht. Dat hij zich eerst met degenen die hij voor de handelwijze verantwoordelijk achtte heeft verstaan biedt hiervoor geen afdoende verklaring. Het had klager immers duidelijk moeten zijn dat de door hem thans gewraakte praktijk zich voortzette, althans dat met deze mogelijkheid rekening gehouden diende te worden.

5.7.  Uit de in het geding gebrachte stukken blijkt voorts dat er een juridisch geschil bestaat tussen klager en (de aandeelhouders van) E. In verband daarmee is verweerster gehoord in het kader van een voorlopig getuigenverhoor. In dat verhoor heeft zij verklaard verwijzingen op naam van klager te hebben uitgeschreven. Klager stelt dat hij eerst toen een klacht in heeft kunnen dienen omdat het verwijtbaar handelen toen pas was aangetoond. Dat is volgens klager ook de reden dat hij uitsluitend tegen verweerster een klacht heeft ingediend. Van andere personen staat volgens hem niet vast dat zij op dezelfde wijze hebben gehandeld.

5.8.  Deze verklaring overtuigt het college niet. Voor het indienen van een tuchtklacht is geenszins noodzakelijk dat vooraf vast staat dat de aangeklaagde arts zich aan het verweten gedrag schuldig heeft gemaakt. Het is niet ongebruikelijk dat eerst na kennisname van het verweer kan worden vastgesteld wat de feitelijke gang van zaken is geweest. De verklaring van klager maakt verder ook niet inzichtelijk waarom klager alleen tegen verweerster een klacht heeft ingediend. Nu klager beschikt over een verklaring van verweerster waarin zij het haar verweten handelen toegeeft, kan hierin een aanwijzing gevonden worden dat ook andere aan F verbonden artsen zich van deze praktijk bedienden (temeer daar uit de door verweerster gegeven verklaring kan worden afgeleid dat haar handelwijze binnen F als normaal werd beschouwd). Vanuit het oogpunt van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg laat het zich derhalve evenmin verklaren dat klager alleen tegen verweerster een klacht heeft ingediend.

5.9 Deze omstandigheden roepen bij het tuchtcollege grote vragen op ten aanzien van de belangen waarvoor klager stelt op te willen komen (overweging 5.4). Indien klager werkelijk die belangen zou willen verdedigen, had een andere handelwijze, namelijk het eerder en tegen meerdere personen indienen van een klacht, veel meer voor de hand  gelegen. Het college kan zich niet aan de indruk onttrekken dat klager zijn klacht uitsluitend heeft ingediend in het kader van het onder 5.7 genoemde geschil. Naar het oordeel van het tuchtcollege maakt klager oneigenlijk gebruik van het tuchtrecht en dient hij daarom ook voor wat betreft de tweede tuchtnorm niet-ontvankelijk te worden verklaard.

6. De beslissing

Het college verklaart klager niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door:

mr. E.A. Messer, voorzitter,

mr. drs. R.L. Kloots, M.A. de Meij en drs. E.H. The-van Leeuwen, leden-beroepsgenoot,

mr. S. Colsen, lid jurist,

bijgestaan door mr. J.W. Rouwendal, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2018 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG                                                                                                     WG

secretaris                                                                                          voorzitter